Karl Marx en Friedrich Engels

Communistisch Manifest


Het Manifest is geschreven eind 1847 en de eerste publicatie was in februari 1848. — Niets van zijn glans heeft het verloren!
Dit is de audioversie. De bron is de Masereelfonds editie van 1998. Voor aanvullende informatie verwijzen wij graag naar de geschreven versies.
Voor het beluisteren: dit kan in de browsers Edge, Firefox en Chrome, plus wellicht een aantal andere browsers.

Met de browser Edge kan u direct luisteren, de klank is redelijk natuurlijk. Met de browsers Firefox en Chrome moet u een Add-on toevoegen. De add-on “Read Aloud: A Text to Speech Voice Reader” is een goede keuze.


Inleiding

Een spook waart door Europa – het spook van het communisme. Alle machten van het oude Europa hebben zich tot een heilige drijfjacht tegen dit spook verbonden, de paus en de tsaar, Metternich en Guizot, Franse radicalen en Duitse politiemannen.

Waar is de oppositiepartij die niet door regerende tegenstanders als communistisch is gedoodverfd, waar de oppositiepartij, die niet van de nog radicalere, als van haar reactionaire tegenstanders het brandmerkend verwijt van communisme voor de voeten heeft gekregen geslingerd?

Uit dit feit vloeien twee dingen voort.
Het communisme wordt al door alle Europese machten als een macht erkend.

Het is hoog tijd dat de communisten hun opvattingen, hun oogmerken, hun bedoelingen openlijk voor de gehele wereld ontvouwen en tegenover het sprookje van het spook van het communisme een manifest van de partij zelf plaatsen.

Voor dit doel zijn communisten van de meest verschillende nationaliteiten in Londen bijeengekomen en hebben zij het volgende Manifest ontworpen, dat in de Engelse, Franse, Duitse, Italiaanse, Vlaamse en Deense taal wordt gepubliceerd.

1
Bourgeois en proletariërs

De geschiedenis van alle vroege maatschappijen is de geschiedenis van klassenstrijd.

Vrije man en slaaf, patriciër en plebejer, baron en lijfeigene, gildemeester en gezel, kortom: onderdrukkers en onderdrukten stonden in voortdurende tegenstelling tot elkaar, voerden een onafgebroken, nu eens bedekte, dan weer openlijke strijd, een strijd die telkens eindigde met een revolutionaire omvorming van de hele maatschappij of met de gemeenschappelijke ondergang van de strijdende klassen. In de vroegere tijdperken van de geschiedenis vinden wij bijna overal een volledige indeling van de maatschappij in verschillende standen, een maatschappelijke rangschikking uit vele trappen bestaande. In het oude Rome hebben wij patriciërs, ridders, plebejer, slaven; in de middeleeuwen feodale heren, leenmannen, gildemeesters, gezellen, lijfeigenen; en bovendien in bijna ieder van deze klassen nog bijzondere graden.

De moderne burgerlijke maatschappij, voortgekomen uit de ondergang van de feodale maatschappij, heeft de klassentegenstellingen niet opgeheven. Zij heeft slechts nieuwe klassen, nieuwe voorwaarden van onderdrukking, nieuwe vormen van strijd in de plaats van de oude gesteld.

Maar ons tijdperk, het tijdperk van de bourgeoisie, heeft als kenmerk dat het de klassentegenstellingen heeft vereenvoudigd. Meer en meer splitst de gehele maatschappij zich in twee grote vijandelijke kampen, in twee rechtstreeks tegenover elkaar staande klassen: bourgeoisie en proletariaat.

Uit de lijfeigenen der middeleeuwen zijn de poorters van de eerste steden voortgekomen; uit deze poorters ontwikkelden zich de eerste elementen van de bourgeoisie.

De ontdekking van Amerika, de omzeiling van Afrika, schiepen voor de opkomende bourgeoisie een nieuw terrein. De Oost-Indische en de Chinese markt, de kolonisatie van Amerika, de ruilhandel met de koloniën, de vermeerdering van de ruilmiddelen en de waren in het algemeen gaven de handel, de scheepvaart, de industrie een ongekende vlucht en bevorderden daarmee de snelle ontwikkeling van het revolutionaire element in de verval gerakende feodale samenleving.

De tot de dan toe bestaande feodale of op het gildewezen gebaseerde productiewijze was niet meer toereikend voor de met de nieuwe markten groeiende behoefte. De manufactuur trad in haar plaats. De gildemeesters werden verdrongen door de industriële middenstand; de arbeidsdeling tussen de verschillende corporaties maakte plaats voor de arbeidsdeling in de afzonderlijke werkplaats zelf.

Maar voortdurend groeiden de markten, voortdurend steeg de behoefte. Ook de manufactuur was niet meer toereikend. Toen revolutioneerden de stoom en de machinerie de industriële productie. De plaats van de manufactuur werd door de moderne industrie, ingenomen van de industriële middenstand door de die van industriële miljonairs, de aanvoerders van gehele industriële legers, de moderne bourgeois.

De industrie heeft de wereldmarkt in het leven geroepen, die door de ontdekking van Amerika werd voorbereid. De wereldmarkt heeft de handel, de scheepvaart, het verkeer tussen de landen een onmetelijke ontwikkeling bezorgd. Dat werkte weer terug op de uitbreiding van de industrie en naarmate industrie, handel, scheepvaart, spoorwegen zich uitbreidden, ontwikkelde zich in dezelfde mate de bourgeoisie, vermeerderde zij haar kapitaal, drong zij alle uit de middeleeuwen overlevende klassen op de achtergrond.

Wij zien dus hoe de moderne bourgeoisie zelf het product is van een lange ontwikkelingsgang, van een reeks van omwentelingen in de productiewijze en het verkeer.

Ieder van deze trappen van ontwikkeling van de bourgeoisie ging vergezeld van een overeenkomstige politieke vooruitgang. Onderdrukte stand onder de heerschappij van de feodale heren, gewapende en zichzelf besturende associatie in de commune [zo noemden de burgers van de Italiaanse en Franse steden hun gemeenten, nadat zij het eerste zelfbestuur van hun feodale heren hadden afgekocht of afgedwongen. – Noot van Engels], hier onafhankelijke stedelijke republiek, daar derde, belastingplichtige stand der monarchie, daarna, ten tijde van de manufactuur, tegengewicht tegen de adel in de op standen berustende of absolute monarchie en voornaamste fundament van de monarchieën in het algemeen, bevocht zij tenslotte voor zichzelf sedert de opkomst van de industrie en de wereldmarkt, in de moderne parlementaire staat de ongedeelde politieke heerschappij. Het moderne staatsapparaat is slechts een comité, dat de gemeenschappelijke zaken van de gehele bourgeoisklasse beheert.

De bourgeoisie heeft in de geschiedenis een hoogst revolutionaire rol gespeeld.

Waar de bourgeoisie aan de macht is gekomen, heeft zij alle feodale, patriarchale, idyllische verhoudingen vernietigd. Zij heeft de bont geschakeerde feodale banden, die de mens verbonden aan wie “van nature boven hem waren gesteld”, onbarmhartig verscheurd en geen andere band tussen mens en mens gelaten dan het naakte eigenbelang, dan de gevoelloze ‘contante betaling’. Zij heeft de heilige siddering van de vrome dweperij, van de ridderlijke geestdrift en van de kleinburgerlijke weemoed in het ijskoude water van de egoïstische berekening verdronken. Zij heeft de persoonlijke waardigheid opgelost in de ruilwaarde en in de plaats van de talloze, zwart op wit neergeschreven en verworven vrijheden, uitsluitend de gewetenloze handelsvrijheid gesteld. Zij heeft, in één woord, in de plaats van de met religieuze en politieke illusies omhulde uitbuitingen, de openlijke, schaamteloze, directe, dorre uitbuiting gesteld.

De bourgeoisie heeft alle, tot nu toe eerbiedwaardige en met vroom ontzag beschouwde beroepen van hun heilige schijn ontdaan. Zij heeft de arts, de jurist, de priester, de dichter, de man van de wetenschap tot haar betaalde loonarbeiders gemaakt.

De bourgeoisie heeft de gezinsverhoudingen hun roerend-sentimentele sluier afgerukt en ze tot een zuivere geldverhouding teruggebracht.

De bourgeoisie heeft onthuld hoe de brute uiting van kracht die de reactie zozeer in de middeleeuwen bewondert, haar passende aanvulling vond in de ergste luiheid. Eerst zij heeft bewezen wat de bedrijvigheid van de mensen tot stand kan brengen. Zij heeft heel andere wonderen tot stand gebracht dan de Egyptische piramiden, de Romeinse waterleidingen en de Gotische kathedralen; zij heeft heel andere tochten ondernomen dan de volksverhuizingen en kruistochten.

De bourgeoisie kan niet bestaan zonder de productiemiddelen dus de productieverhoudingen, dus de gezamenlijke verhoudingen voortdurend te revolutioneren. Onveranderde instandhouding van de oude productiewijze was daarentegen de eerste bestaansvoorwaarde van alle vroegere productieve klassen. De voortdurende omwenteling van de productie, het onafgebroken wankelen van alle maatschappelijke toestanden, de eeuwige onzekerheid en beweging onderscheiden het bourgeoistijdperk van alle andere. Alle vaste, ingeroeste verhoudingen met hun nasleep van traditionele, eerbiedwaardige opvattingen vergaan, alle nieuw gevormde verouderen voordat zij kunnen verstenen. Al het feodale en vaststaande vervluchtigt, al het heilige wordt ontwijd en de mensen zijn eindelijk gedwongen hun plaats in het leven, hun onderling betrekkingen met nuchtere ogen te beschouwen.

De behoefte aan een steeds uitgebreider afzet voor haar producten jaagt de bourgeoisie over de gehele aardbol. Overal moet zij zich nestelen, overal ontginnen, overal betrekkingen aanknopen.

De bourgeoisie heeft door haar exploitatie van de wereldmarkt de productie en consumptie van alle landen kosmopolitisch gemaakt. Zij heeft tot groot leedwezen van de conservatieven de industrie de nationale grondslag van onder de voeten weggetrokken. De oeroude nationale industrieën werden vernietigd en worden nog dagelijks vernietigd. Zij worden verdrongen door nieuwe industrieën, waarvan de invoering een levenskwestie voor alle beschaafde naties wordt, door industrieën, die niet meer inheemse grondstoffen, maar grondstoffen, afkomstig uit de verst verwijderde streken, verwerken en waarvan de fabricaten niet alleen in het land zelf, maar in alle werelddelen tegelijk worden verbruikt. In de plaats van de oude, door de producten van het eigen land bevredigde behoeften, treden nieuwe, die moeten worden bevredigd door de producten van de verst afgelegen landen en verst verwijderde klimaten. In de plaats van de oude plaatselijke en nationale zelfvoorziening en afgeslotenheid treedt een alzijdig verkeer, een alzijdige onderlinge afhankelijkheid van de naties. En zoals het in de materiële productie is, zo is het ook in de geestelijke. De geestelijke voortbrengselen van de afzonderlijke naties worden gemeengoed. De nationale eenzijdigheid en bekrompenheid worden meer en meer onmogelijk en uit de vele nationale en lokale literaturen ontstaat een wereldliteratuur.

De bourgeoisie trekt door de snelle verbetering van alle productiewerkmiddelen, door de oneindig gemakkelijker gemaakte communicatie, alle, ook de meest barbaarse naties binnen de beschaving.

De lage prijzen van haar waren zijn de zware artillerie waarmee zij alle Chinese muren plat schiet, waarmee zij de hardnekkigste vreemdelingenhaat van de barbaren tot overgave dwingt. Zij dwingt alle naties zich de productiewijze van de bourgeoisie eigen te maken, indien zij niet te gronde willen gaan; zij dwingt hen de zogenaamde beschaving bij zichzelf in te voeren, d.w.z. bourgeois te worden. In één woord: zij schept zich een wereld naar haar eigen beeld.

De bourgeoisie heeft het land aan de heerschappij van de stad onderworpen. Zij heeft enorme steden geschapen; zij heeft het getal van de stedelijke tegenover de plattelandsbevolking in sterke mate doen toenemen en zodoende een belangrijk deel van de bevolking aan het idiotisme van het landleven ontrukt. Zoals zij het land afhankelijk heeft gemaakt van de stad, zo heeft zij de barbaarse en halfbarbaarse landen van de geciviliseerde, de boerenvolken van de bourgeois-volken, het Oosten van het Westen afhankelijk gemaakt.

De bourgeoisie heft meer en meer de versnippering van het bezit en de bevolking op. Zij heeft de bevolking opeengehoopt, de productiemiddelen gecentraliseerd en de eigendom in weinige handen geconcentreerd. Het noodzakelijke gevolg hiervan was de politieke centralisatie. Onafhankelijke, enkel als bondgenoten tot elkaar staande provincies, met verschillende belangen, wetten, regeringen en invoerrechten werden samengedrongen in één natie, één regering, één wet, één nationaal klassenbelang, één douanetarief.

De bourgeoisie heeft in haar nauwelijks honderd jaar oude klassenheerschappij massaler en kolossaler productiekrachten geschapen dan alle voorgaande generaties te samen. Onderwerping van de natuurkrachten, machinerie, toepassing van de chemie in industrie en landbouw, stoomvaart, spoorwegen, elektrische telegrafie, de ontginning van gehele werelddelen, het bevaarbaar maken van rivieren, geheel uit de grond gestampte bevolkingen, – in welke vroegere eeuw had men vermoed dat zulke productiekrachten in de schoot van de maatschappelijke arbeid sluimerden?

Wij hebben dus gezien: de productie- en verkeersmiddelen, op de basis waarvan de bourgeoisie zich ontwikkelde, werden in de feodale maatschappij geschapen. Op een bepaalde trap van ontwikkeling van deze productie- en verkeersmiddelen beantwoordden de verhoudingen, waarin de feodale maatschappij produceerde en de producten ruilde, de feodale organisatie van de landbouw en de manufactuur, in één woord, de feodale eigendomsverhoudingen, niet meer aan de al ontwikkelde productiekrachten. Zij hielden de productie tegen in plaats van ze te bevorderen. Zij veranderen in evenzovele kluisters. Zij moesten worden verbroken, zij werden verbroken.

In hun plaats trad de vrije concurrentie met de daarbij horende maatschappelijke en politieke organisatie, met de economische en politieke heerschappij van de bourgeoisklasse.

Onder onze ogen voltrekt zich een dergelijke beweging. De burgerlijke productie- en verkeersverhoudingen, de burgerlijke eigendomsverhoudingen, de moderne burgerlijke maatschappij, die zulke ontzaglijke productie- en verkeersmiddelen heeft te voorschijn getoverd, gelijkt op de heksenmeester die de onderaardse machten die hij zelf heeft opgeroepen niet meer kan beheersen. Sedert tientallen jaren is de geschiedenis van de industrie en de handel slechts de geschiedenis van de opstand van de moderne productiekrachten tegen de moderne productieverhoudingen, tegen de eigendomsverhoudingen, die de levensvoorwaarde zijn van de bourgeoisie en van haar heerschappij. Het volstaat de handelscrisissen te noemen, die in hun periodieke terugkeer steeds dreigender het bestaan van de gehele burgerlijke maatschappij in gevaar brengen. In de handelscrisissen wordt een groot gedeelte niet alleen van de voortgebrachte producten, maar zelfs van de reeds geschapen productiekrachten regelmatig vernietigd. In de crisissen breekt een maatschappelijke epidemie uit, die voor alle vroegere tijdperken iets onzinnigs zou hebben geleken – de epidemie van de overproductie. De maatschappij ziet zich plotseling in een toestand van tijdelijke barbaarsheid teruggebracht; een hongersnood, een algemene verdelgingsoorlog schijnen haar alle middelen van bestaan te hebben afgesneden; de industrie, de handel schijnen vernietigd, en waarom? Omdat zij te veel beschaving, te veel middelen van bestaan, te veel industrie, te veel handel bezit. De productiekrachten die tot haar beschikking staan, dienen niet meer tot bevordering van de burgerlijke eigendomsverhoudingen. Integendeel, zij zijn voor deze verhoudingen te ontzaglijk geworden, zij worden er door tegengehouden; en zodra zij deze belemmering overwinnen, brengen zij de gehele burgerlijke maatschappij in wanorde, bedreigen zij het bestaan van de burgerlijke eigendom. De burgerlijke verhoudingen zijn te eng geworden om de door haar geschapen rijkdom te omvatten. – Waardoor overwint de bourgeoisie de crisissen? Enerzijds door de gedwongen vernietiging van een massa productiekrachten; anderzijds door de verovering van nieuwe markten en de nog grondiger uitbuiting van oude markten. Waardoor dus? Door alzijdiger en geweldiger crisissen voor te bereiden en de door middelen om crisissen te voorkomen, te verminderen.

De wapens, waarmee de bourgeoisie het feodalisme te gronde heeft gericht, richten zich nu tegen de bourgeoisie zelf.

Maar de bourgeoisie heeft niet slechts de wapens gesmeed, die haar de dood brengen; zij heeft ook de mannen voortgebracht die deze wapens zullen hanteren – de moderne arbeiders, de proletariërs.

In dezelfde mate waarin de bourgeoisie, d.w.z. het kapitaal zich ontwikkelt, ontwikkelt zich het proletariaat, de klasse van de moderne arbeiders, die maar zo lang arbeid vinden als hun arbeid het kapitaal vermeerdert. Deze arbeiders, die zichzelf stuksgewijs moeten verkopen, zijn een waar als ieder ander handelsartikel en daarom evenzeer aan alle wisselvalligheden van de concurrentie, aan alle schommelingen van de markt blootgesteld.

De arbeid van de proletariërs heeft door de uitbreiding van de machinerie en door de arbeidsdeling elk zelfstandig karakter en daardoor iedere bekoring voor de arbeiders verloren. Hij wordt niets dan een aanhangsel van de machine. Van hem wordt alleen de eenvoudigste, eentonigste, gemakkelijkst te leren handgreep verlangd. De kosten, die de arbeider veroorzaakt, beperken zich daardoor bijna uitsluitend tot de levensmiddelen die hij voor zijn onderhoud en voor de voortplanting van zijn soort behoeft. De prijs van een waar, dus ook van de arbeid, is echter gelijk aan de productiekosten. Naarmate het weerzinwekkende van de arbeid toeneemt, vermindert dus het loon. Sterker nog: naarmate de machinerie en de arbeidsdeling toeneemt, neemt ook de massa van de arbeid toe, hetzij door vermeerdering van de arbeidsuren, hetzij door vermeerdering van de in een gegeven tijd vereiste arbeid, de versnelde loop der machines, enz.

De moderne industrie heeft de kleine werkplaats van de patriarchale meester verandert in de grote fabriek van de industriële kapitalist. Arbeidersmassa’s, in de fabriek opeengedrongen, worden als militairen georganiseerd. Zij worden als gewone soldaten van de industrie onder toezicht van een volledige hiërarchie van onderofficieren en officieren geplaatst. Zij zijn niet alleen de knechten van de bourgeoisklasse, van de bourgeoisstaat, zij worden iedere dag en ieder uur geknecht door de machine, door de opzichter en vooral door de afzonderlijke, fabricerende bourgeois zelf. Deze dwingelandij is des te kleingeestiger, hatelijker en wekt des te meer verbittering, naarmate zij openlijker het winst maken als haar doel proclameert.

Hoe minder vaardigheid en krachtsinspanning de handenarbeid eist, d.w.z. hoe meer de moderne industrie zich ontwikkelt, des te meer wordt de arbeid van de mannen door die van vrouwen en kinderen verdrongen. Onderscheid van geslacht en leeftijd heeft voor de arbeidersklasse geen maatschappelijke betekenis meer. Er bestaan nog alleen arbeidsinstrumenten, die naar gelang van leeftijd en geslacht verschillende kosten meebrengen.

Is de uitbuiting van de arbeider door de fabrikant zover gevorderd dat hij zijn arbeidsloon in contanten krijgt uitbetaald, dan storten de andere leden van de bourgeoisie zich op hem: de huisbaas, de winkelier, de lommerdhouder, enz.

De vroegere kleine middenstand, de kleine industriëlen, kooplieden en renteniers, de handwerkers en boeren, al deze klassen dalen af tot het proletariaat, ten dele doordat hun kapitaaltje voor het bedrijven van de industrie ontoereikend is en het onderspit delft in de concurrentie met de grotere kapitalen, ten dele doordat hun vaardigheid door nieuwe productiemethoden waardeloos wordt gemaakt. Zo wordt het proletariaat uit alle lagen van de bevolking gerekruteerd.

Het proletariaat doorloopt verschillende tijdperken van ontwikkeling. Zijn strijd tegen de bourgeoisie begint met zijn ontstaan. Aanvankelijk strijden de arbeiders afzonderlijk, dan de arbeiders van één fabriek, dan de arbeiders van een bedrijfstak in één plaats tegen de afzonderlijke bourgeois die hen rechtstreeks uitbuit. Zij richten hun aanvallen niet alleen tegen de burgerlijke productieverhoudingen, zij richten ze tegen de productiemiddelen zelf; zij vernielen de vreemde, concurrerende waren, zij slaan de machines stuk, zij steken de fabrieken in brand, zij trachten de verloren gegane positie van de middeleeuwse arbeider opnieuw te veroveren.

Op deze trap van ontwikkeling vormen de arbeiders een over het gehele land verstrooide en door de concurrentie verbrokkelde massa. Massale aaneensluiting van de arbeiders is nog niet het gevolg van hun eigen vereniging, maar het gevolg van de vereniging der bourgeoisie, die voor het bereiken van haar eigen politieke doeleinden het gehele proletariaat in beweging moet brengen en daarin voorlopig nog slaagt. Op deze trap van ontwikkeling bestrijden dus de proletariërs niet hun vijanden, maar de vijanden van hun vijanden, de overblijfselen van de absolute monarchie, de grootgrondbezitters, de niet-industriële bourgeoisie, de kleinburgers. De gehele historische beweging is aldus in de handen van de bourgeoisie geconcentreerd; iedere overwinning die aldus wordt bevochten is een overwinning van de bourgeoisie.

Maar met de ontwikkeling van de industrie neemt het proletariaat niet alleen in aantal toe; het wordt in grote massa’s opeengehoopt, zijn kracht groeit en het wordt zich die meer bewust. De belangen, de levensomstandigheden binnen het proletariaat, worden gelijker naarmate de machine steeds meer de verschillen in de arbeid uitwist en bijna overal het loon tot hetzelfde lage peil neerdrukt. De groeiende concurrentie tussen de bourgeois onderling en de daaruit voortkomende handelscrisissen maken het loon van de arbeiders steeds onvaster; de zich steeds sneller ontwikkelende, onophoudelijke verbetering van de machinerie maakt hun gehele levenspositie steeds onzekerder; steeds meer nemen de botsingen tussen de afzonderlijke arbeiders en de afzonderlijke bourgeois het karakter aan van botsingen tussen twee klassen. De arbeiders beginnen coalities tegen de bourgeoisie te sluiten; zij sluiten zich aaneen ter handhaving van hun arbeidsloon. Zij stichten zelfs duurzame organisaties om zich bij voorkomend verzet van wapens te voorzien. Hier en daar slaat de strijd in oproer over.

Van tijd tot tijd overwinnen de arbeiders, maar slechts voorbijgaand. Het eigenlijke resultaat van hun strijd is niet het onmiddellijke succes, maar steeds verder om zich heen grijpende vereniging van de arbeiders. Deze wordt bevorderd door de toenemende verkeersmiddelen, die door de industrie worden voortgebracht en de arbeiders van verschillende oorden met elkaar in verbinding brengen. En juist alleen die verbinding is nodig om de vele plaatselijke gevallen van strijd, die overal hetzelfde karakter dragen, tot een nationale, tot een klassenstrijd te centraliseren. Iedere klassenstrijd is evenwel een politieke strijd. En de vereniging waarvoor de burgers in de middeleeuwen met hun buurtwegen eeuwen nodig hadden, brengen de moderne proletariërs dankzij de spoorwegen in enkele jaren tot stand.

Deze organisatie van de proletariërs tot klasse en daarmee tot politieke partij, wordt ieder ogenblik weer verbroken door de concurrentie onder de arbeiders zelf. Maar zij verrijst steeds opnieuw, sterker, steviger, machtiger. Zij dwingt tot de wettelijke erkenning van sommige belangen van de arbeiders, doordat zij van de onderlinge verdeeldheid van de bourgeoisie gebruik maakt. Bijvoorbeeld de tienurenwet in Engeland.

De botsingen in de oude maatschappij bevorderen in het algemeen op velerlei wijzen de ontwikkelingsgang van het proletariaat. De bourgeoisie bevindt zich in voortdurende strijd: aanvankelijk tegen de aristocratie, later tegen die delen van de bourgeoisie zelf, van wie de belangen in tegenstelling geraken met de vooruitgang van de industrie, steeds tegen de bourgeoisie van alle vreemde landen. In al deze gevallen van strijd ziet zij zich genoodzaakt een beroep te doen op het proletariaat, zijn hulp in te roepen en het zo binnen de politieke beweging te trekken. Zijzelf verschaft op deze manier aan het proletariaat de elementen voor zijn ontwikkeling, d.w.z. de wapenen tegen zichzelf.

Voorts worden, zoals wij zagen, door de vooruitgang van de industrie gehele groepen van de heersende klasse in het proletariaat geworpen, of tenminste in hun levensomstandigheden bedreigd. Ook zij verschaffen het proletariaat heel wat elementen die zijn ontwikkeling bevorderen.

In tijden ten slotte waarin de klassenstrijd zijn beslissing nadert, neemt het ontbindingsproces binnen de heersende klasse, binnen de gehele oude maatschappij een zo heftig, zo fel karakter aan dat een klein deel van de heersende klasse zich van haar losmaakt en zich bij de revolutionaire klasse aansluit, bij de klasse die de toekomst in zich draagt. Zoals dus vroeger een deel van adel naar de bourgeoisie overging, zo gaat nu een deel van de bourgeoisie naar het proletariaat over, in het bijzonder het deel van de ideologen van de bourgeoisie, dat zich heeft opgewerkt tot het theoretisch begrip van de gehele historische beweging.

Van alle klassen, die heden ten dage tegenover de bourgeoisie staan, is slechts het proletariaat een werkelijk revolutionaire klasse. De overige klassen raken in verval en gaan ten onder met de industrie, het proletariaat is er het hoogsteigen product van.

De middenstander, de kleine industrieel, de kleine koopman, de handwerksman, de boer, zij allen strijden tegen de bourgeoisie om hun bestaan als middenstand voor ondergang te behoeden. Zij zijn dus niet revolutionair, maar conservatief. Erger nog, zij zijn reactionair, zij trachten het rad van de geschiedenis terug te draaien. Zijn ze revolutionair, dan zijn zij het met het oog op hun aanstaande overgang naar het proletariaat; dan verdedigen zij niet hun tegenwoordige, maar hun toekomstige belangen, dan verlaten zij hun eigen standpunt om zich op dat van het proletariaat te stellen.

Het lompenproletariaat, deze lijdelijke verrotting van de onderste lagen van de oude maatschappij, wordt door een proletarische revolutie hier en daar in de beweging geslingerd; door heel zijn levenspositie zal het eerder geneigd zijn zich voor reactionaire intriges te laten omkopen.

De levensvoorwaarden van de oude maatschappij zijn al vernietigd in de levensvoorwaarden van het proletariaat. De proletariër heeft geen eigendom: zijn verhouding tot vrouw en kinderen heeft niets meer gemeen met de burgerlijke gezinsverhouding: de moderne industriële arbeid, het moderne knechtschap onder het kapitaal dat in Engeland en Frankrijk, in Amerika en in Duitsland overal hetzelfde is, heeft hem ieder nationaal karakter ontnomen. De wetten, de moraal, de godsdienst zijn voor hem even zoveel burgerlijke vooroordelen, waarachter zich evenzoveel burgerlijke belangen verschuilen.

Alle vroegere klassen die de heerschappij voor zich veroverden, poogden hun reeds verworven maatschappelijke positie te verankeren door de gehele maatschappij aan de voorwaarden van hun toe-eigening te onderwerpen. De proletariërs kunnen de maatschappelijke productiekrachten slechts veroveren door hun eigen tot dusver gevolgde toe-eigeningswijze en daarmee de gehele tot dusver gevolgde toe-eigeningswijze af te schaffen. De proletariërs behoeven niets van het hunne te beveiligen; zij moeten alle tot nu toe bestaande waarborgen en beveiligingen van particuliere aard vernietigen.

Alle bewegingen waren tot dusverre bewegingen van minderheden of in het belang van minderheden. De proletarische beweging is de zelfstandige beweging van de overgrote meerderheid in het belang van de overgrote meerderheid. Het proletariaat, de onderste laag van de tegenwoordige maatschappij, kan zich niet verheffen, niet oprichten, zonder dat de gehele bovenbouw van de lagen, die de officiële maatschappij vormen, wordt opgeblazen. Ofschoon niet naar zijn inhoud, is toch de strijd van het proletariaat tegen de bourgeoisie naar zijn vorm voorlopig een nationale strijd. Het proletariaat van ieder land moet natuurlijk het eerst met zijn eigen bourgeoisie afrekenen.

Terwijl we de meest algemene fasen van de ontwikkeling van het proletariaat schetsten, volgen we de min of meer verborgen burgeroorlog binnen de bestaande maatschappij tot het punt, waarop hij in een openlijke revolutie uitbarst en het proletariaat door de gewelddadige omverwerping van de bourgeoisie zijn heerschappij vestigt.

Elke vroegere maatschappij berustte, zoals wij hebben gezien, op de tegenstelling tussen onderdrukkende en onderdrukte klassen. Maar om een klasse te kunnen onderdrukken moeten de voorwaarden gewaarborgd zijn, binnen welke zij tenminste haar onderdrukt bestaan kan leiden. De lijfeigene heeft zich in de lijfeigenschap opgewerkt tot lid van de gemeente, zoals de kleinburger zich onder het juk van het feodale absolutisme tot bourgeois opwerkte. In plaats van zich met de vooruitgang van de industrie te verheffen zinkt daarentegen de moderne arbeider steeds dieper onder de levensvoorwaarden van zijn eigen klasse. De arbeider wordt een pauper en het pauperisme ontwikkelt zich nog sneller dan de bevolking en de rijkdom. Hiermee blijkt duidelijk dat de bourgeoisie niet langer in staat is, nog langer de heersende, klasse van de maatschappij te blijven en de levensvoorwaarden van haar klasse aan de maatschappij als regelende wet op te dringen. Zij is tot heersen onbekwaam omdat zij niet in staat is haar slaaf, zelfs binnen het raam van zijn slavernij, een bestaan te waarborgen, omdat zij gedwongen is hem in een toestand te laten wegzinken waarin zij hem moet voeden, in plaats van door hem gevoed te worden. De maatschappij kan onder haar niet meer leven, d.w.z. haar leven en de maatschappij kunnen elkaar niet meer verdragen.

De wezenlijke voorwaarde voor het bestaan en de heerschappij van de bourgeoisklasse is de ophoping van de rijkdom in handen van particulieren, de vorming en vermeerdering van het kapitaal; de voorwaarde van het kapitaal is de loonarbeid. De loonarbeid berust uitsluitend op de concurrentie van de arbeiders onderling. De vooruitgang van de industrie, waarvan de bourgeoisie de willoze en weerloze draagster is, vervangt de isolering der arbeiders, veroorzaakt door de concurrentie, door hun revolutionaire vereniging door middel van de associatie. Met de ontwikkeling van de industrie wordt dus de bourgeoisie de grondslag zelf waarop zij produceert en zich de producten toe-eigent, onder de voeten weggetrokken. Zij produceert bovenal haar eigen doodgravers. Haar ondergang en de overwinning van het proletariaat zijn even onvermijdelijk.

2
Proletariërs en communisten

In welke verhouding staan de communisten tot de proletariërs in het algemeen?

De communisten zijn geen bijzondere partij tegenover de andere arbeiderspartijen.

Zij hebben geen belangen die van de algemene belangen van het proletariaat zijn gescheiden.

Zij stellen geen bijzondere beginselen op waarnaar zij de proletarische beweging willen modelleren.

De communisten onderscheiden zich van de overige proletarische partijen slechts doordat zij enerzijds in de verschillende nationale klassengevechten, van de proletariërs de gemeenschappelijke, van de nationaliteit onafhankelijke belangen van het gehele proletariaat naar voren brengen en tot hun recht laten komen en anderzijds, doordat zij in de verschillende fasen die de strijd tussen proletariaat en bourgeoisie doorloopt, steeds het belang van de gehele beweging vertegenwoordigen.

De communisten zijn dus praktisch het vastberadenst, steeds verder stuwende deel van de arbeiderspartijen in alle landen; zij hebben op de overige massa van het proletariaat het theoretisch inzicht in de voorwaarden, de gang en de algemene resultaten van de proletarische beweging voor.

Het eerste doel van de communisten is hetzelfde als dat van alle overige proletarische partijen: de vorming van het proletariaat tot klasse, omverwerping van de heerschappij der bourgeoisie, verovering van de politieke macht door het proletariaat.

De theoretische stellingen van de communisten berusten geenszins op ideeën, op beginselen die door deze of gene wereldverbeteraar zijn uitgevonden of ontdekt.

Zij zijn slechts de algemene uitdrukking van de feitelijke verhoudingen van een bestaande klassenstrijd, van een zich voor onze ogen afspelende historische beweging. De afschaffing van tot nu toe bestaande eigendomsverhoudingen is niet iets dat alleen het communisme kenmerkt.

Alle eigendomsverhoudingen waren aan een bestendige historische wisseling, een bestendige historische verandering onderhevig.

De Franse Revolutie bv. schafte de feodale eigendom af ten gunste van de burgerlijke eigendom.

Wat het communisme kenmerkt is niet de afschaffing van de eigendom in het algemeen, maar de afschaffing van de burgerlijke eigendom.

Maar de moderne burgerlijke private eigendom is de laatste en volmaaktste uitdrukking van de voortbrenging en de toe-eigening van de producten die op klassentegenstellingen, op de uitbuiting van de ene mens door de andere berust.

In die zin kunnen de communisten hun theorie in één enkele uitdrukking samenvatten: opheffing van privébezit. Men heeft ons communisten verweten dat wij de persoonlijk verworven, door eigen arbeid verkregen eigendom zouden willen afschaffen; de eigendom, die de grondslag vormt van alle persoonlijke vrijheid, werkzaamheid en zelfstandigheid.

Door arbeid verkregen, verworven, zelfverdiende eigendom! Hebt gij het over de eigendom van de kleine burger, de kleine boer, die aan de burgerlijke eigendom voorafging? Wij hoeven die niet af te schaffen; de ontwikkeling van de industrie heeft hem afgeschaft en schaft hem dagelijks af.

Of hebt gij het over de moderne burgerlijke private eigendom?

Maar verschaft dan de loonarbeid, de arbeid van de proletariër hem eigendom? Geenszins! Die arbeid levert kapitaal op, d.w.z. de eigendom die de loonarbeid uitbuit, die zich alleen kan vermeerderen op voorwaarde dat hij nieuwe loonarbeid voortbrengt om hem opnieuw uit te buiten. De eigendom in zijn huidige gedaante beweegt zich in de tegenstelling tussen kapitaal en loonarbeid. Laat ons de beide kanten van deze tegenstelling beschouwen.

Kapitalist zijn betekent niet slechts een zuiver persoonlijke, maar een maatschappelijke plaats in de productie innemen. Het kapitaal is een gemeenschappelijk product en kan slechts door de gemeenschappelijke werkzaamheid van vele leden, ja in laatste instantie slechts door de gemeenschappelijke werkzaamheid van alle leden van de maatschappij in beweging worden gebracht. Het kapitaal is dus geen persoonlijke, het is een maatschappelijke macht.

Wanneer dus het kapitaal in gemeenschappelijke, alle leden van de maatschappij toebehorende eigendom wordt veranderd, verandert daardoor persoonlijke eigendom niet in maatschappelijke. Alleen het maatschappelijke karakter van de eigendom verandert. Deze verliest zijn klassekarakter.
En nu de loonarbeid.

De gemiddelde prijs van de loonarbeid is het minimum van het arbeidsloon, d.w.z. de som van de levensmiddelen die nodig zijn om de arbeider als arbeider in het leven te houden. Wat dus de loonarbeider zich door zijn werkzaamheid toe-eigent is juist voldoende om zijn naakte leven weer voort te brengen. Wij willen deze persoonlijke toe-eigening van de arbeidsproducten, die dient om het leven zonder meer opnieuw voort te brengen, geenszins afschaffen, een toe-eigening die geen winst oplevert, waarmee macht over arbeid van anderen zou kunnen worden verkregen. Wij willen slechts het erbarmelijke karakter van deze toe-eigening opheffen, waarbij de arbeider slecht leeft om het kapitaal te vermeerderen, en slechts in zoverre leeft als het belang van de heersende klasse dit eist.

In de burgerlijke maatschappij is de levende arbeid slechts een middel om de opgehoopte arbeid te vermeerderen. In de communistische maatschappij is de opgehoopte arbeid slechts een middel om het levensproces van de arbeiders te verruimen, te verrijken, te bevorderen.

In de burgerlijke maatschappij heerst dus het verleden over het heden, in de communistische maatschappij het heden over het verleden. In de burgerlijke maatschappij is het kapitaal zelfstanding en persoonlijk, terwijl het arbeidende individu onzelfstandig en onpersoonlijk is.

En de opheffing van deze verhouding noemt de bourgeoisie: opheffing van de persoonlijkheid en de vrijheid! En terecht, het gaat hier inderdaad om de opheffing van de persoonlijkheid, zelfstandigheid en vrijheid van de bourgeois.

Onder vrijheid verstaat men binnen het raam van de tegenwoordige burgerlijke productieverhoudingen de vrije handel, de vrije koop en verkoop.

Vervalt echter het sjacher, dan vervalt ook het vrije gesjacher. De mooie praatjes over het vrije gesjacher, evenals alle andere grootspraak van de bourgeoisie over vrijheid, hebben in het algemeen maar betekenis ten opzichte van het onvrije gesjacher, ten opzichte van de geknechte burger van de middeleeuwen, maar niet ten opzichte van de communistische opheffing van het gesjacher, de burgerlijke productieverhoudingen en de bourgeoisie zelf. Gij zijt ontsteld omdat wij de privé-eigendom willen opheffen. Maar in uw bestaande maatschappij is de privé-eigendom voor negentiende van haar leden opgeheven. Zij bestaat juist doordat zij voor negentiende niet bestaat. Gij verwijt ons dus dat wij een eigendom willen opheffen, die de bezitsloosheid van de ontzaglijke meerderheid van de maatschappij als noodzakelijke voorwaarde vereist.

Gij verwijt ons in één woord dat wij uw eigendommen willen opheffen. Ja zeker, dat willen wij.

Van het ogenblik af dat de arbeid niet meer in kapitaal, geld, grondrente, kortom in een te monopoliseren maatschappelijke macht kan worden veranderd, d.w.z. van het ogenblik af dat persoonlijke eigendom niet meer in burgerlijke eigendom kan omslaan, van dat ogenblik af verklaart gij dat de persoon is opgeheven.

Gij erkent dus dat gij onder de persoon niemand anders verstaat dan de bourgeois, de burgerlijke eigenaar. En deze persoon moet zeker worden opgeheven.

Het communisme ontneemt niemand de macht om zich maatschappelijke producten toe te eigenen, het ontneemt slechts de macht om door deze toe-eigening de arbeid van anderen aan zich te onderwerpen.

Men heeft hier tegenin gebracht dat met de opheffing van de privé-eigendom alle werkzaamheid zou ophouden en een algemene luiheid zou intreden.

Volgens deze beweringen zou de burgerlijke maatschappij reeds lang aan luiheid ten onder moeten zijn gegaan, want diegenen die in de burgerlijke maatschappij werken, verrijken zich niet en zij die zich daarin verrijken, werken niet. De gehele bedenking komt neer op de tautologie dat er geen loonarbeid meer bestaat, zodra er geen kapitaal meer bestaat.

Alle tegenwerpingen die tegen de communistische toe-eigenings- en productiewijze van de materiële producten worden gemaakt, heeft men ook tot de toe-eigening en voortbrenging van de geestelijke producten uitgebreid. Zoals voor de bourgeois het ophouden van de klasseneigendom het ophouden van de productie zelf betekent, zo is voor hem het ophouden van de klassebeschaving identiek met het ophouden van de beschaving in het algemeen.

De beschaving waarvan hij het verlies betreurt betekent voor de enorme meerderheid dat zij tot machine wordt gemaakt.

Maar redetwist niet met ons terwijl ge aan uw burgerlijke voorstellingen van vrijheid, recht, beschaving enz. de afschaffing van de burgerlijke eigendom afmeet. Uw ideeën zelf zijn voortbrengselen van de burgerlijke productie- en eigendomsverhoudingen zoals uw recht slechts de tot wet verheven wil van uw klasse is, een wil waarvan de inhoud wordt bepaald door de materiële levensvoorwaarden van uw klasse.

De baatzuchtige voorstelling waarbij ge uw productie- en eigendomsverhoudingen van historische, in de loop van de productie voorbijgaande verhoudingen in eeuwige wetten van natuur en rede verandert, hebt gij gemeen met alle ten onder gegane heersende klassen. Wat ge bij de antieke eigendom begrijpt, wat ge bij de feodale eigendom begrijpt, vermoogt ge niet meer te begrijpen bij de burgerlijke eigendom.

Opheffing van het gezin! Zelfs de radicaalsten winden zich op over deze schandelijke bedoeling van de communisten.

Waarop berust het tegenwoordige gezin? Op het kapitaal, op het persoonlijk verworven bezit. Volledig ontwikkeld bestaat het slechts voor de bourgeoisie, maar het vindt zijn aanvulling in de gedwongen gezinsloosheid van de proletariërs en in de openbare prostitutie.

Het gezin van de bourgeois valt natuurlijk weg met het wegvallen van deze aanvulling daarvan en beide verdwijnen met de verdwijning van het kapitaal.

Verwijt gij ons, dat wij de uitbuiting van de kinderen door hun ouders willen opheffen? Wij bekennen deze misdaad.

Maar, zo zegt ge, wij heffen de innigste verhoudingen op, doordat wij in de plaats van de huiselijke opvoeding de maatschappelijke stellen.

En wordt ook niet uw opvoeding door de maatschappij bepaald? Door de maatschappelijke verhoudingen waaronder gij opvoedt, door de directe of indirecte inmenging van de maatschappij door middel van de school, enz.? De communisten vinden de inwerking van de maatschappij op de opvoeding niet uit; zij veranderen slechts haar karakter, zij onttrekken de opvoeding aan de invloed van de heersende klasse.

De burgerlijke praatjes over gezin en opvoeding, over de innige verhouding tussen ouders en kinderen, worden weerzinwekkender naarmate tengevolge van de industrialisatie alle familiebanden voor de proletariërs worden verscheurd en de kinderen in eenvoudige handelsartikelen en arbeidsinstrumenten worden veranderd.

Maar gij, communisten, wilt de vrouwengemeenschap invoeren, schreeuwt de gehele bourgeoisie ons in koor toe.

De bourgeois ziet in zijn vrouw niets anders dan een productie-instrument. Hij verneemt dat de productie-instrumenten gemeenschappelijk uitgebuit zullen worden en kan zich natuurlijk niets anders voorstellen dan dat het lot der gemeenschappelijkheid de vrouwen evenzeer zal treffen.

Hij vermoedt niet dat het er juist om gaat de positie van de vrouw als uitsluitend productie-instrument op te heffen.

Overigens is niets belachelijker dan de hoogst morele ontsteltenis van onze bourgeois over de z.g. officiële vrouwengemeenschap van de communisten. De communisten behoeven de vrouwengemeenschap niet in te voeren, zij heeft bijna altijd bestaan. Onze bourgeois, niet ermee tevreden dat hun de vrouwen en kinderen van hun proletariërs te beschikking staan, om over de officiële prostitutie maar niet te spreken, scheppen er een bijzonder genoegen in, wederkerig elkaars vrouwen te verleiden.

Het burgerlijk huwelijk is in werkelijkheid de gemeenschappelijkheid van de getrouwde vrouwen. Men zou de communisten hoogstens kunnen verwijten dat zij in de plaats van een huichelachtig verborgen, een officiële, openhartige vrouwengemeenschap zouden willen invoeren. Het spreekt overigens vanzelf dat met de opheffing van de tegenwoordige productieverhoudingen ook de daaruit voortkomende vrouwengemeenschap, d.w.z. de officiële en de niet-officiële prostitutie verdwijnt.

De communisten is verder verweten, dat zij het vaderland, de nationaliteit willen aanschaffen.

De arbeiders hebben geen vaderland. Men kan hun niet afnemen wat zij niet hebben. Doordat het proletariaat moet beginnen met de politieke macht te veroveren, zich tot nationale klasse te verheffen, zichzelf als natie te constitueren, is het zelf nog nationaal, zij het dan geenszins in de zin van de bourgeoisie.

De nationale afzondering en tegenstellingen van de volkeren verdwijnen reeds meer en meer met de ontwikkeling van de bourgeoisie, met de handelsvrijheid, met de wereldmarkt, de gelijkvormigheid van de industriële productie en de daarbij horende levensverhoudingen.

De heerschappij van het proletariaat zal ze nog meer doen verdwijnen. Verenigde actie, althans van de beschaafde landen, is één van de eerste voorwaarden van zijn bevrijding.

Naarmate de exploitatie van het ene individu door het andere wordt opgeheven, wordt de exploitatie van de ene natie door de andere opgeheven.

Met de tegenstelling van de klassen binnen de natie valt de vijandige houding van de naties tegenover elkaar weg.

De aanklachten die vanuit religieuze, filosofische en ideologische gezichtspunten in het algemeen tegen het communisme worden aangevoerd, verdienen geen uitvoerige bespreking.

Is er diep inzicht voor nodig om te begrijpen dat met de levensverhoudingen van de mensen met hun maatschappelijke betrekkingen, met hun maatschappelijk bestaan, ook hun voorstellingen, zienswijzen en begrippen, in één woord ook hun bewustzijn zich wijzigt?

Wat bewijst de geschiedenis van de ideeën anders dan dat de geestelijke productie zich met de materiële vervormt? De heersende ideeën van een tijd waren altijd slechts de ideeën van de heersende klasse.

Men spreekt van ideeën, die een hele maatschappij revolutioneren; men spreekt daarmee alleen het feit uit dat zich binnen de oude maatschappij de elementen van een nieuwe hebben gevormd, dat de ontbinding van de oude idealen gelijke tred houdt met de ontbinding van de oude levensverhoudingen.

Toen de antieke wereld bezig was ten onder te gaan, werden de oude godsdiensten door de christelijke godsdienst overwonnen. Toen de christelijke ideeën het in de 18e eeuw aflegden tegen de ideeën van de Verlichting, streed de feodale maatschappij haar doodsstrijd tegen de toentertijd revolutionaire bourgeoisie. De ideeën van vrijheid van geweten en godsdienst verkondigen slechts de heerschappij van de vrije concurrentie op het gebied van het weten.

“Maar”, zal men zeggen, “religieuze, morele, filosofische, politieke, juridische ideeën enz. evolueerden zeer zeker in de loop van de historische ontwikkeling. De godsdienst, de moraal, de filosofie, de politiek, het recht handhaafden zich steeds in deze wisseling.

Er zijn bovendien eeuwige waarheden als vrijheid, gerechtigheid, enz., die aan alle maatschappelijke toestanden gemeen zijn. Maar het communisme schaft de eeuwige waarheden af, het schaft de godsdienst af, de moraal, in plaats van daaraan een nieuwe vorm te geven; het is dus in strijd met alle vroegere historische ontwikkelingen”.

Waarop komt deze aanklacht neer? De geschiedenis van de gehele vroegere maatschappij bewoog zich in klassentegenstellingen, die in verschillende tijdperken verschillende vormen aannamen.

Maar welke vorm zij ook hadden aangenomen, de uitbuiting van het ene deel der maatschappij door het andere is een feit, dat alle voorgaande eeuwen met elkaar gemeen hebben. Geen wonder dus dat het maatschappelijk bewustzijn van alle eeuwen, alle veelvuldigheid en verscheidenheid ten spijt, zich in zekere gemeenschappelijke vormen beweegt, in bewustzijnsvormen die alleen met de totale verdwijning van de klassentegenstellingen zich volledig oplossen.

De communistische revolutie is de meest radicale breuk met de overgeleverde eigendomsverhoudingen: geen wonder dat in haar ontwikkelingsgang het radicaalst met de overgeleverde ideeën wordt gebroken.

Maar laten wij ons niet verder ophouden bij de tegenwerpingen van de bourgeoisie tegen het communisme.

Wij zagen hierboven reeds dat de eerste stap in de arbeidersrevolutie de verheffing van het proletariaat tot heersende klasse, de verovering van de democratie is.

Het proletariaat zal zijn politieke macht gebruiken om aan de bourgeoisie stap voor stap alle kapitaal te ontrukken, alle productie-instrumenten in handen van de staat, d.w.z. van het als heersende klasse georganiseerde proletariaat te centraliseren en de massa van de productiekrachten zo snel mogelijk te vermeerderen.

Dit kan aanvankelijk natuurlijk alleen geschieden door middel van despotisch ingrijpen in het eigendomsrecht en in de burgerlijke productieverhoudingen, door maatregelen dus, die economisch ontoereikend en onhoudbaar schijnen te zijn, maar die in de loop der beweging boven zichzelf uitgroeien en als middel ter omwenteling van de hele productiewijze onvermijdelijk zijn.

Deze maatregelen zullen natuurlijk, al naar de verschillende landen, verschillend zijn. Voor de meest ontwikkelde landen zullen evenwel de volgende maatregelen vrijwel algemeen in toepassing kunnen komen:
1. Onteigening van de grondeigendom en gebruik van de grondrente voor staatsuitgaven.
2. Sterk progressieve belastingen.
3. Afschaffing van het erfrecht.
4. Verbeurdverklaring van de eigendom van alle emigranten en rebellen.
5. Centralisatie van het krediet in handen van de staat door een nationale bank met staatskapitaal en uitsluitend monopolie.
6. Centralisatie van het hele transportwezen in handen van de staat.
7. Vermeerdering van het aantal staatsfabrieken, productie-instrumenten; ontginning en verbetering van de landerijen volgens een gemeenschappelijk plan.
8. Gelijke arbeidsplicht voor allen, vorming van industriële legers, vooral voor de landbouw.
9. Vereniging van landbouw en industrie, aansturen op de geleidelijke opheffing van de tegenstelling tussen stad en land.
10. Openbaar en kosteloos onderwijs voor alle kinderen; opheffing van de fabrieksarbeid door kinderen in zijn huidige vorm. Aansluiting van de opvoeding bij de materiële productie, enz.

Zijn in de loop der ontwikkeling de klassentegenstellingen verdwenen en is alle productie in handen van de geassocieerde individuen geconcentreerd, dan verliest de openbare macht haar politiek karakter. De politieke macht in de eigenlijke zin is de georganiseerde macht van de ene klasse ter onderdrukking van een andere. Wanneer het proletariaat in de strijd tegen de bourgeoisie zich noodzakelijk tot klasse verenigt, door een revolutie zich tot heersende klasse maakt en als heersende klasse gewelddadig de oude productiekrachten opheft, dan heft het productieverhoudingen de bestaansvoorwaarden van de klassentegenstellingen, de klassen in het algemeen en daarmee zijn eigen heerschappij als klasse op.

In de plaats van de oude burgerlijke maatschappij met haar klassen en klassentegenstellingen treedt een associatie, waarin de vrije ontwikkeling van ieder de voorwaarde is voor de vrije ontwikkeling van allen.

3
Socialistische en communistische literatuur

1. Het reactionaire socialisme

a) Het feodale socialisme

De Franse en Engelse aristocratie was overeenkomstig haar historische positie er toe geroepen om pamfletten tegen de moderne burgerlijke maatschappij te schrijven. In de Franse Julirevolutie van 1830, in de Engelse Reform beweging, had zij nog eens voor de gehate parvenu het onderspit gedolven. Van een ernstige politieke strijd kon geen sprake meer zijn. Alleen de literaire strijd bleef haar over. Maar ook op het gebied van de literatuur waren de oude frases uit de tijd van de Restauratie onmogelijk geworden. Om sympathie te wekken moest de aristocratie haar belangen uit het oog verliezen en slechts in het belang van de uitgebuite arbeidersklasse haar acte van beschuldiging tegen de bourgeoisie formuleren. Zo gunde zij zich de voldoening, smaadliederen op haar nieuwe heerser te mogen zingen en hem min of meer onheilspellende profetieën in het oor te blazen.

Op die wijze ontstond het feodale socialisme, half klaaglied, half spotschrift, half echo van het verleden, half dreigen van de toekomst, soms de bourgeoisie in het hart treffend door bitter, geestig vernietigend oordeel, steeds komisch werkend door volkomen onbekwaamheid om de gang van de moderne geschiedenis te begrijpen.

De proletarische bedelzak zwaaiden zij als vaandel om het volk achter zich te verzamelen. Maar telkens als het volk hen volgde, bemerkte het op hun achterste de oude feodale wapens en liep het met een luid en oneerbiedig gelach weg.

Een deel van de Franse legitimisten en het Jonge Engeland gaven dit schouwspel ten beste.

Wanneer de feodalen bewijzen dat hun wijze van uitbuiting er anders uitzag dan de burgerlijke uitbuiting, dan vergeten zij slechts dat zij onder geheel andere en nu verouderde omstandigheden en voorwaarden uitbuitten. Wanneer zij aantonen dat onder hun heerschappij het moderne proletariaat niet heeft bestaan, dan vergeten zij slechts dat juist de moderne bourgeoisie een noodzakelijke spruit van hun maatschappelijke orde was.

Overigens verhelen zij het reactionaire karakter van hun kritiek zo weinig, dat hun voornaamste aanklacht tegen de bourgeoisie juist hierin bestaat, dat onder haar regime zich een klasse ontwikkelt die de gehele oude maatschappelijke orde in de lucht zal doen springen.

Zij verwijten de bourgeoisie veel meer, dat zij een revolutionair proletariaat, dan dat zij in het algemeen een proletariaat voorbrengt.

In de politieke praktijk nemen zij derhalve deel aan alle maatregelen van geweld tegen de arbeidersklasse en in het dagelijkse leven schikken zij zich er in om, alle opgeblazen frases ten spijt, de gouden appels op te rapen en trouw, liefde en eer te verruilen voor sjacher in schapenwol, beetwortels en brandewijn.

Zoals de priesters altijd hand in hand gingen met de feodalen, zo gaat het priestersocialisme samen met het feodale socialisme.

Niets is gemakkelijker dan het christelijke ascetisme een socialistisch tintje te geven. Heeft ook het christendom niet tegen de private eigendom, tegen het huwelijk, tegen de staat geijverd? Heeft het niet in plaats daarvan de liefdadigheid en de bedelarij, het celibaat en het doden van het vlees, het celleven en de kerk gepredikt? Het christelijke socialisme is slechts het wijwater waarmee de priester de ergernis van de aristocraat inzegent.

b) Het kleinburgerlijke socialisme

De feodale aristocratie is niet de enige klasse die door de bourgeoisie ten val werd gebracht, wier levensvoorwaarden in de moderne burgerlijke maatschappij verkommerden en afstierven. De middeleeuwse kleine poorters en de kleine boerenstand waren de voorlopers van de moderne bourgeoisie. In de minder industrieel en commercieel ontwikkelde landen vegeteert deze klasse nog voort naast de opkomende bourgeoisie.

In de landen waar de moderne beschaving zich heeft ontwikkeld, heeft zich een nieuwe kleine burgerij gevormd, die tussen de bourgeoisie en het proletariaat zweeft en zich steeds opnieuw vormt als aanvullend deel van de burgerlijke maatschappij, wier leden echter door de concurrentie bestendig in het proletariaat worden geslingerd, ja zelfs met de ontwikkeling van de grootindustrie een tijdstip zien naderen, waarop zij als zelfstandig deel van de moderne maatschappij geheel en al verdwijnen en in de handel, in de manufactuur, in de landbouw door opzichters en personeel worden vervangen.

In landen als Frankrijk, waar de boerenklasse veel meer dan de helft van de bevolking uitmaakt, was het natuurlijk dat schrijvers, die voor het proletariaat tegen de bourgeoisie optraden, aan hun kritiek op het bourgeoisregime de maatstaf aanlegden van de kleinburger en de kleine boer en van het standpunt van de kleine burgerij uit, de partij van de arbeiders kozen. Zo vormde zich het kleinburgerlijk socialisme. Sismondi is de hoofdfiguur van deze literatuur, niet alleen Frankrijk, maar ook voor Engeland.

Dit socialisme ontleedde zeer scherpzinnig de tegenstellingen in de moderne productieverhoudingen. Het onthulde de huichelachtige mooipraterij van de economisten. Het toonde onweerlegbaar de vernietigende uitwerking van de machinerie en de arbeidsdeling aan, de concentratie van kapitaal en het grondbezit, de overproductie, de crisissen, de noodzakelijke ondergang van de kleine burgers en boeren, de ellende van het proletariaat, de anarchie in de productie, de schreeuwende wanverhoudingen in de verdeling van de rijkdom, de industriële vernietigingsoorlog van de naties onderling, de ontbinding van de oude zeden, van de oude gezinsverhoudingen van de oude nationaliteit.

Volgens zijn positieve inhoud evenwel wil dit socialisme ofwel de oude productie- en verkeersmiddelen weer in het leven roepen en daarmee de oude eigendomsverhoudingen uit de oude maatschappij, of het wil de moderne productie- en verkeersmiddelen met geweld weer opsluiten binnen het raam van de oude eigendomsverhoudingen, die zij uit elkaar lieten springen, moesten laten springen. In beide gevallen is het reactionair en utopisch tegelijk.

Gildewezen in de manufactuur en patriarchaal bedrijf op het land, dat zijn zijn laatste woorden.

In haar verdere ontwikkeling is deze richting in een laffe katterigheid verlopen.

c) Het Duitse of ‘ware’ socialisme

De socialistische en communistische literatuur van Frankrijk die onder de druk van een heersende bourgeoisie ontstond en de literaire uitdrukking is van de strijd tegen deze heerschappij, werd in Duitsland ingevoerd in een tijd dat de bourgeoisie juist haar strijd tegen het feodale absolutisme begon.

Duitse filosofen, half-filosofen en salonletterkundigen maakten zich gretig meester van deze literatuur en vergaten alleen, dat bij de emigratie van deze geschriften uit Frankrijk de Franse levensverhoudingen niet tegelijkertijd naar Duitsland waren verhuisd. Tegenover de Duitse verhoudingen verloor de Franse literatuur iedere rechtstreeks praktische betekenis en nam ze een zuiver literaire gedaante aan. Zij moest wel de indruk maken van een doelloze speculatie over de verwezenlijking van het menselijke wezen. Zo hadden voor de Duitse filosofen van de 18e eeuw de eisen van de eerste Franse Revolutie maar de betekenis, eisen van de ‘praktische rede’ in het algemeen te zijn en de wilsuitingen van de revolutionaire Franse bourgeoisie betekenden in hun ogen de wetten van de zuivere wil, van de wil zoals hij behoort te zijn, de waarachtige menselijke wil.

Het werk van de Duitse literatoren bestond uitsluitend hierin dat zij de nieuwe Franse ideeën met hun oude filosofische geweten in overeenstemming brachten, of veeleer zich vanuit hun filosofisch standpunt de Franse ideeën eigen maakten.

Dit geschiedde op dezelfde wijze als waarop men zich in het algemeen een vreemde taal eigen maakt, nl. door te vertalen.

Het is bekend hoe de monniken over handschriften, waarin de klassieke werken van de oude, heidense tijd waren opgetekend, smakeloze geschiedenissen van katholieke heiligen heenschreven. De Duitse literatoren gingen met de profane Franse literatuur omgekeerd te werk. Zij schreven hun filosofische onzin achter het Franse origineel. Bv. achter de Franse kritiek op de geldverhoudingen schreven zij: ‘vervreemding van het menselijk wezen’, achter de Franse kritiek op de bourgeoisstaat schreven zij: ‘opheffing van de heerschappij van het abstract algemene’ enz.

Het onderschuiven van deze filosofische frasen onder de Franse uiteenzettingen doopten zij ‘filosofie van de daad’, ‘het ware socialisme’, ‘Duitse wetenschap van het socialisme’, ‘filosofische motivering van het socialisme’, enz.

De Franse socialistisch-communistische literatuur werd op deze wijze volslagen ontmand. En daar zij in handen van de Duitser ophield de strijd van de ene klasse tegen de andere uit te drukken, was de Duitser ervan overtuigd de ‘Franse eenzijdigheid’ te hebben overwonnen, in plaats van ware behoeften, de behoefte aan de waarheid, en in plaats van de belangen van het proletariaat, de belangen van het menselijk wezen, van de mens in het algemeen te hebben gediend, van de mens, die niet tot een klasse, die in het geheel niet tot de werkelijkheid behoort, doch tot het nevelige hemelrijk van de filosofische fantasie.

Dit Duitse socialisme, dat zijn onbeholpen schoolwerk zo ernstig en plechtig opnam en met zo groot marktgeschreeuw uitbazuinde, verloor intussen meer en meer zijn pedante onschuld.

De strijd van de Duitse, met name Pruisische bourgeoisie tegen de feodalen en tegen het absolute koningschap, in één woord, de liberale beweging, werd ernstiger.

Aan het ‘ware’ socialisme was zo de gewenste gelegenheid geboden om tegenover de politieke beweging de socialistische eisen te stellen, de traditionele banvloeken tegen het liberalisme, de parlementaire staat, tegen de burgerlijke concurrentie, de burgerlijke persvrijheid, het burgerlijk recht, de burgerlijke vrijheid en gelijkheid te slingeren en de volksmassa voor te prediken dat zij bij deze burgerlijke beweging niets had te winnen, veeleer alles te verliezen. Het Duitse socialisme vergat op het juiste ogenblik dat de Franse kritiek, waarvan het de geesteloze echo was, de moderne burgerlijke maatschappij met de overeenkomstige materiële levensverhoudingen en het daarbij passende politieke systeem tot voorwaarden heft, louter voorwaarden die in Duitsland feitelijk nog eerst veroverd moesten worden.

Het diende de Duitse absolute regeringen met hun gevolg van papen, schoolmeesters, landjonkers en bureaucraten als welkome vogelverschrikker tegen de dreigende opkomende bourgeoisie.

Het vormde de zoetelijke aanvulling van de bittere zweepslagen en geweerkogels, waarmee dezelfde regeringen de Duitse arbeidersopstanden bewerkten.

Werd dus het ‘ware’ socialisme op deze wijze een wapen in de hand der regeringen tegen de Duitse bourgeoisie, het diende ook rechtstreeks een reactionair belang, het belang van de Duitse kleine burgerij. In Duitsland vormt de uit de 16e eeuw overgeleverde en sedertdien in verschillende vormen hier steeds opnieuw opduikende kleine burgerij de eigenlijke maatschappelijke grondslag van de bestaande verhoudingen.

Zijn instandhouding is de instandhouding van de bestaande Duitse toestanden. Van de industriële en politieke heerschappij der bourgeoisie vreest zij haar wisse ondergang, enerzijds tengevolge van de concentratie van het kapitaal, anderzijds door het opkomen van een revolutionaire proletariaat. Het ‘ware’ socialisme scheen haar twee vliegen in één klap te slaan. Het breidde zich uit als een epidemie.

Het gewaad, uit speculatief spinnenweb geweven, met gekunstelde stijlbloempjes geborduurd, in van liefde zwoele gemoedsdauw gedrenkt, dit overdadige gewaad waarin de Duitse socialisten hun paar fossiele eeuwige waarheden hulden, vergrootte bij dit publiek nog de afzet van hun waar.

Van zijn kant besefte het Duitse socialisme steeds meer zijn taak, de hoogdravende pleitbezorger van deze kleine burgerij te zijn.

Het proclameerde de Duitse natie als de normale natie en de Duitse kleinburger als de normale mens. Aan iedere laagheid van deze kleinburger gaf het een verborgen, hogere, socialistische zin, waardoor ze een tegenovergestelde betekenis verkreeg. Het trok de uiterste consequentie door rechtstreeks tegen de ‘ruw-destructieve’ richting van het communisme op te treden en zijn onpartijdige verhevenheid boven elke klassenstrijd te verkondigen. Op zeer weinige uitzonderingen na valt alles wat in Duitsland aan zogenaamde socialistische en communistische literatuur de ronde doet, onder deze smerige, ontzenuwende literatuur.

2. Het conservatieve bourgeois socialisme

Een deel van de bourgeoisie wil de sociale wantoestanden verbeteren om het voortbestaan van de burgerlijke maatschappij te verzekeren.

Hiertoe behoren: economisten, filantropen, voorvechters van de waarheid, verbeteraars van de toestand van de arbeidende klassen, liefdadigheidsorganisaties, dierenbeschermers, stichters van matigheidsverenigingen, beunhazen onder de hervormers in de bontste schakeringen. En dit bourgeois socialisme is zelfs tot gehele systemen uitgewerkt.

Als voorbeeld noemen wij Proudhons Philosophie de la misère.

De socialistische bourgeois willen de levensvoorwaarden van de moderne maatschappij zonder de noodzakelijk daaruit voortkomende strijd en gevaren. Zij willen de bestaande maatschappij zonder de elementen die haar revolutioneren en tot ontbinding brengen. Zij willen de bourgeois zonder het proletariaat. De bourgeoisie stelt zich de wereld waarin zij heerst natuurlijk als de beste wereld voor. Het bourgeois socialisme werkt deze troostrijke voorstelling tot een half of heel systeem uit. Wanneer het van het proletariaat eist dat het zijn systeem zal verwezenlijken en het nieuwe Jeruzalem binnengaan, dan verlangt het in de grond van de zaak alleen dat het in de tegenwoordige maatschappij zal blijven staan, maar zijn hatelijke voorstellingen daarvan zal opgeven.

Een tweede, minder systematische, maar praktische vorm van dit socialisme trachtte de arbeidersklasse van iedere revolutionaire beweging afkerig te maken door aan te tonen dat niet deze of gene politieke verandering, maar alleen een verandering van de materiële levensverhoudingen, van de economische verhoudingen haar van nut zou kunnen zijn. Onder verandering van de materiële levensverhoudingen verstaat dit socialisme echter geenszins afschaffing van de burgerlijke productieverhoudingen, die alleen langs revolutionaire weg mogelijk is, maar administratieve verbeteringen, die op grondslag van deze productieverhoudingen tot stand komen; die dus aan de verhouding van kapitaal en loonarbeid niets veranderen, in het beste geval voor de bourgeoisie de kosten van haar heerschappij verminderen en haar staatshuishouding vereenvoudigen.

In alle duidelijkheid treedt het bourgeois socialisme pas aan de dag, waar het een zuiver oratorische gestalte aanneemt.

Vrijhandel! in het belang van de arbeidersklasse; beschermende rechten! in het belang van de arbeidersklasse; cellulaire gevangenissen in het belang van de arbeidersklasse: dat is het laatste, het enige ernstig gemeende woord van het bourgeois socialisme.

Het socialisme van de bourgeoisie bestaat juist in de bewering dat de bourgeois bourgeois zijn – in het belang van de arbeidersklasse.

3. Het kritisch-utopische socialisme en communisme

Wij spreken hier niet over de literatuur die in alle grote moderne revoluties de eisen van het proletariaat verkondigde (de geschriften van Babeuf, enz.)

De eerste pogingen van het proletariaat om in een tijd van algemene beroering, in de periode van de omverwerping van de feodale maatschappij, rechtstreeks zijn eigen klassebelangen door te zetten, leden noodzakelijkerwijs schipbreuk op de onontwikkelde vorm van het proletariaat zelf, alsmede op het ontbreken van de materiële voorwaarden voor zijn bevrijding, die immers juist het product van het burgerlijk tijdvak zijn. De revolutionaire literatuur waarmee deze eerste bewegingen van het proletariaat vergezeld gaan, is wat de inhoud betreft noodzakelijkerwijs reactionair. Zij leert een algemeen ascetisme en een ruwe gelijkmakerij.

De eigenlijke socialistische en communistische systemen, de systemen van Saint-Simon, Fourier, Owen, enz., duiken op in de eerste onontwikkelde periode van de strijd tussen proletariaat en bourgeoisie die wij hierboven beschreven hebben (zie “Bourgeoisie en proletariaat”).

De uitvinders van deze systemen zien weliswaar de tegenstelling der klassen alsook de werkzaamheid van de ontbindende elementen in de heersende maatschappij zelf, maar zij zien aan de zijde van het proletariaat geen historisch zelfhandelen, geen aan het proletariaat eigen politieke beweging.

Daar de ontwikkeling van de klassentegenstelling gelijke tred houdt met de ontwikkeling van de industrie, vinden zij evenmin de materiële voorwaarden voor de bevrijding van het proletariaat en zoeken zij naar een sociale wetenschap, naar sociale wetten om deze voorwaarden te scheppen.

In de plaats van de maatschappelijke werkzaamheid moet hun persoonlijke vindingrijkheid treden, in de plaats van de historische voorwaarden, fantastische voorwaarden van de bevrijding, in de plaats van de geleidelijk opkomende organisatie van het proletariaat tot klasse, een zelf uitgedachte organisatie van de maatschappij. De komende wereldgeschiedenis lost zich voor hen op in het propageren en het in de praktijk verwezenlijken van hun maatschappijplannen.

Weliswaar zijn zij zich ervan bewust dat zij in hun plannen hoofdzakelijk het belang van de arbeidersklasse als de meest lijdende klasse verdedigen. Voor hen bestaat het proletariaat slechts vanuit het gezichtspunt van de meest lijdende klasse.

Zowel de onontwikkelde vorm van de klassenstrijd als hun eigen plaats in het leven brengen echter mee dat zij zich ver boven deze klassentegenstelling verheven wanen. Zij willen de levenspositie van alle leden der maatschappij, ook van de best gesitueerden, verbeteren. Zij doen daarom voortdurend een beroep op de gehele maatschappij zonder onderscheid, ja bij voorkeur op de heersende klasse. Men behoeft immers hun systeem slechts te begrijpen om het als het best mogelijke plan van de best mogelijke maatschappij te erkennen.

Zij verwerpen daarom alle politieke, met name alle revolutionaire actie, zij willen hun doel langs vreedzame weg bereiken en pogen door kleine, natuurlijk mislukkende proefnemingen, door de macht van het voorbeeld een weg te banen voor het nieuwe maatschappelijke evangelie.

De fantastische schildering van de toekomstige maatschappij ontstaat in een tijd dat het proletariaat nog hoogst onontwikkeld is, dus zelf zijn eigen positie nog fantastisch opvat, ontstaat uit zijn door een voorgevoel bewogen drang naar een algehele omvorming van de maatschappij.

De socialistische en communistische geschriften bestaan echter ook uit kritische elementen. Zij vallen alle grondslagen van de bestaande maatschappij aan. Zij hebben dus uiterst kostbaar materiaal ter voorlichting van de arbeiders geleverd. Hun positieve stellingen over de toekomstige maatschappij, bv. over de opheffing van de tegenstelling tussen stad en land, van het gezin, van de particuliere winst, van de loonarbeid, het verkondigen van de maatschappelijke harmonie, de verandering van de staat in een eenvoudig bestuursorgaan van de productie – al deze door hen verkondigde stellingen drukken slechts het wegvallen van de klassentegenstelling uit, die zich nog maar pas begint te ontwikkelen, die zij nog maar in haar eerste vormloze vaagheid kennen. Deze stellingen zelf hebben derhalve nog een zuiver utopische zin.

De betekenis van het kritisch-utopische socialisme en communisme staat in omgekeerde verhouding tot de historische ontwikkeling. Naarmate de klassenstrijd zich ontwikkelt en vorm krijgt, verliest dit fantastische daarboven verheven zijn, deze fantastische bestrijding daarvan, alle praktische waarde, iedere theoretische grond. Al waren dus de oorspronkelijke ontwerpers van deze systemen in menig opzicht revolutionair, hun leerlingen vormen telkens reactionaire sekten. Zij handhaven de oude zienswijzen van de meesters tegenover de historische ontwikkeling van het proletariaat. Zij trachten daarom consequent de klassenstrijd weer af te stompen en de tegenstellingen te overbruggen. Zij dromen nog steeds van de experimentele verwezenlijking van hun maatschappelijke utopieën, de stichting van afzonderlijke phalanstères, de vestiging van homekolonies, oprichting van een klein Ikarië – het nieuwe Jeruzalem in zakformaat – [homekolonies, de communistische modelmaatschappijen van Owen; phalanstère, de maatschappelijke paleizen van Fourier; Ikarië, het utopische fantasieland van Cabet] en voor de opbouw van al deze luchtkastelen moeten zij een beroep doen op de filantropie van de burgerlijke harten en geldzakken. Allengs komen zij terecht in de categorie van de hierboven geschilderde reactionaire of conservatieve socialisten en onderscheiden zij zich van deze alleen nog maar door meer systematische eigenwijsheid, door het fanatieke bijgeloof in de wonderbaarlijke werking van hun sociale wetenschap.

Met verbittering treden zij daarom op tegen elke politieke beweging van de arbeiders, die slechts het gevolg kon zijn van blind ongeloof in het nieuwe evangelie.

De owenisten in Engeland, de fourieristen in Frankrijk treden ginds tegen de chartisten, hier tegen de reformisten op.

4
Standpunt van de communisten ten aanzien van de verschillende oppositionele partijen

Na hoofdstuk II is de verhouding van de communisten tot de reeds opgerichte arbeiderspartijen vanzelf begrijpelijk, hun verhouding dus tot de chartisten in Engeland en de agrarische hervormers in Noord-Amerika.

Zij strijden voor het bereiken van de dichtbij liggende doeleinden en belangen van de arbeidersklasse, maar zij vertegenwoordigen in de tegenwoordige beweging tegelijkertijd de toekomst van de beweging. In Frankrijk sluiten de communisten zich aan bij de sociaaldemocratische partij tegen de conservatieve en de radicale bourgeoisie, zonder daarom afstand te doen van het recht, kritisch te staan tegenover de uit de revolutionaire traditie afkomstige frasen en illusies.

In Zwitserland ondersteunen zij de radicalen zonder te miskennen dat deze partij uit tegenstrijdige elementen bestaat, ten dele uit democratische socialisten in de Franse zin, ten dele uit radicale bourgeois.

Bij de Polen ondersteunen de communisten de partij die een agrarische revolutie tot voorwaarde voor de nationale bevrijding maakt, dezelfde partij die de Krakause opstand van 1846 teweeg bracht.

In Duitsland strijdt de communistische partij zodra de bourgeoisie revolutionair optreedt, gemeenschappelijk met de bourgeoisie tegen de absolute monarchie, de feodale grondeigendom en de kleine burgerij.

Zij laat echter geen ogenblik na de arbeiders een zo helder mogelijk besef in te prenten van de vijandige tegenstelling tussen bourgeoisie en proletariaat, opdat de Duitse arbeiders de maatschappelijke en politieke voorwaarden, die de bourgeoisie met haar heerschappij moet tot stand brengen, als even zovele wapenen tegen de bourgeoisie kunnen richten, opdat na de val van de reactionaire klasse in Duitsland onmiddellijk de strijd tegen de bourgeoisie zelf kan beginnen.

Op Duitsland richten de communisten voornamelijk hun aandacht, omdat Duitsland aan de vooravond van een burgerlijke revolutie staat en omdat het deze omwenteling onder de verder gevorderde omstandigheden van de Europese beschaving in het algemeen en met een veel verder ontwikkeld proletariaat volvoert dan Engeland in de 17e en Frankrijk in de 18e eeuw, omdat de Duitse burgerlijke revolutie dus slechts het directe voorspel van een proletarische revolutie kan zijn.

In één woord, de communisten ondersteunen overal iedere revolutionaire beweging tegen de bestaande maatschappelijke en politieke toestanden. In al deze bewegingen plaatsen zij het eigendomsvraagstuk, welke meer of minder ontwikkelde vorm dit ook moge hebben aangenomen, als de grondslag van de beweging op de voorgrond.

De communisten werken tenslotte overal aan de vereniging en het onderling eens worden van de democratische partijen van alle landen.

De communisten versmaden het, hun opvattingen en oogmerken te verhelen. Zij verklaren openlijk dat hun doel alleen kan worden bereikt door de gewelddadige omverwerping van iedere, tot dusverre bestaande maatschappelijke orde. Dat de heersende klassen sidderen voor een communistische revolutie! De proletariërs hebben daarbij niets te verliezen dan hun ketenen.

Zij hebben een wereld te winnen.

Proletariërs aller landen, verenigt u!