Qr-MIA
       
Leest u dit met een smartphone?
Met (enkele) smartphones moet u zelf uitmaken welke modus voor u geschikt is


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:

Naar een nieuwe sociale filosofie

Een dringend beroep op christelijke denkers door een socioloog[0]
Deel I. Het christendom in het tijdperk van de planning

1. Het christendom op een tweesprong. Zal het zich verenigen met de massa’s of zal het zich scharen aan de zij de van de regerende minderheden?

Met de komst van de Renaissance en het liberalisme slaagde het christendom er niet in het fundamentele gistingsmiddel en de integrerende kracht in het sociale leven te blijven. De voornaamste gevolgen van dit falen verdienen onze bijzondere aandacht.

a. De vergeestelijking en regeling van menselijke aangelegenheden, zowel openbare als persoonlijke, werden langzamerhand overgelaten aan de concurrerende instellingen in de maatschappij aan de familie, de gemeenschap, het zakenleven, vakverenigingen, partijen, het leger, de openbare mening en haar vertolkers, de pers, de radio, de bioscoop, verenigingen, leeftijdsgroepen, groepen van intelligentsia, clubs, enz. In het begin van het nieuwe tijdperk bracht deze verwereldlijking van de maatschappelijke krachten een stimulerende verscheidenheid van menselijke ervaring voort, zij maakte de leden van de gemeenschap vertrouwd met de idee van de spontaniteit en van de experimentele methode en leidde tot een proces van voortdurende herwaardering. Maar uiteindelijk leidden deze grote verscheidenheid van ervaring en het feit dat de concurrerende waardesystemen elkaar vernietigden, tot de neutralisering van de waarden in het algemeen. Dit is een van de redenen waarom de liberale maatschappij in haar huidig stadium belemmerd wordt in haar weerstand tegen de geestelijke en politieke aanval van de totalitaire staten.

b. Natuurlijk was de terugtrekking van de christelijke Kerken uit de voornaamste sferen van het sociale leven niet volkomen: waar zij haar greep op de traditie behielden en de levenswijzen beïnvloedden, was haar invloed nog aanzienlijk. Maar waar zij het contact met de concrete actuele problemen van het maatschappelijk leven verloren, werkte dit onmiddellijk op haar terug door de vormendienst te versterken en de godsdienst te verlagen tot een zaak van het bijwonen van zondagpreken. Dit is minder van toepassing op dit land dan op het Continent, maar de algemene stroming blijkt dezelfde te zijn.

c. Wanneer de Kerken vaste voet in de maatschappij verloren, ging dit zeer dikwijls samen met een bereidheid van haar leiders om met de regerende klassen samen te werken en zich zowel geestelijk als materieel met de gevestigde belangen van die klassen te vereenzelvigen. Zelfs hier blijkt er een belangrijk verschil te bestaan tussen de fundamentele toestand op het Continent en in Engeland. Daar de opkomst van het kapitalisme en de hiermee gepaard gaande sociale revoluties in Engeland in een zeer vroeg stadium plaats vonden, toen de godsdienst nog een levend element was en de gehele maatschappij doordrong, ontwikkelden zowel de conservatieve als de progressieve krachten haar filosofieën binnen het stevige geraamte van de godsdienst. Om deze reden is het in dit land nog mogelijk tegelijkertijd vooruitstrevend en godsdienstig te zijn, terwijl op het Continent, waar de sociale tegenstellingen werden geformuleerd vóór en tijdens de Franse Revolutie, de overheersende polariteit (met enige uitzonderingen) hierin bestaat, dat men of vooruitstrevend is en een atheïst en rationalist, of conservatief en zeer waarschijnlijk godsdienstig.

d. Deze nauwe aaneensluiting tussen conservatisme of zelfs reactie en de Kerk droeg op haar beurt voor een groot deel bij tot het heersende wantrouwen van het publiek tegenover de meeste voorstellen van de Kerk om richting te geven aan de sociale verandering en organisatie.

2. Waarom het liberale tijdperk het zonder godsdienst kon stellen. De behoefte aan geestelijke integratie in een planmatige maatschappij

Een liberale concurrentie-economie en haar maatschappij kunnen vrij goed functioneren met neutrale waarden, zolang er geen bedreiging van binnen of van buiten af optreedt, die een fundamentele meningsovereenstemming tot een dringende noodzakelijkheid maakt. Dit is blijkbaar het geval wanneer totalitaire staten onze maatschappijen aanvallen. Maar niet alleen maakt dit negatieve voorbeeld, een aanval van buiten af, het tot een sociale noodzaak de maatschappij te integreren op basis van die diepe gronden waarop de godsdienst de voorindustriële maatschappijen integreerde; de behoefte aan planning binnen onze eigen maatschappijen vraagt om een dergelijk integrerend verband. Het is geen toeval dat zowel het communisme als het fascisme een pseudoreligieuze integratie trachten te ontwikkelen en op te dringen teneinde een psychologische en sociologische achtergrond voor planning te scheppen.

Het is een van de belangrijkste taken van de socioloog om die nieuwe functies in het stelsel van planning aan te wijzen, welke de fundamentele integratie noodzakelijk maken, die de liberale maatschappij kon missen. Ik zal slechts enige van deze functies opnoemen:

a. Een planmatige democratische maatschappij heeft een nieuw soort partijstelsel nodig, waarin het recht tot kritiek even sterk is ontwikkeld als de plicht om verantwoordelijkheid te dragen voor het geheel. Dat betekent, dat de liberale opvoeding tot een verstandig partijgangerschap, dat voornamelijk bestaat uit de verdediging van de belangen van de eigen fractie en partij en de uiteindelijke integratie voor het grootste deel overlaat aan de natuurlijke harmonie van de belangen, langzamerhand vervangen moet worden door een nieuwe opvoeding tot verantwoordelijke kritiek, waarin het bewustzijn van het geheel minstens even belangrijk is als het bewustzijn van de eigen belangen. In een planmatige maatschappij is het niet meer de natuurlijke wisselwerking van belangen, die langzamerhand tot een volledig handelingschema leidt, maar een verstandig opgezet plan dat door alle partijen wordt aanvaard. Het is duidelijk dat een dergelijke nieuwe zedenleer slechts kan worden bereikt wanneer de diepste bronnen van menselijke regeneratie de wedergeboorte van de maatschappij steunen.

b. Zoals ik duidelijk maakte, bestond er vroeger slechts behoefte aan beslissingen op korte termijn. Hoe meer de zaken in een planmatige maatschappij onderling afhankelijk worden, hoe doorslaggevender de verdragende gevolgen van een beslissing worden. Het conflict tussen de belangen op korte termijn en de verdragende verantwoordelijkheden wordt een zaak van dagelijkse overweging. Slechts een generatie die door de godsdienst, of tenminste op een godsdienstig niveau, is opgevoed om tussen het directe voordeel en de blijvende waarden van het leven te kunnen onderscheiden, zal in staat zijn het offer te aanvaarden dat een juiste planmatige democratische orde voortdurend eist van elke afzonderlijke groep en van elk afzonderlijk individu in het belang van het geheel.

c. Een planmatige maatschappij heeft een eenheidsvormend doel nodig. Dit kan slechts worden bereikt, hetzij door de uitroeiing of internering van degenen die het er niet mee eens zijn, hetzij door een geestelijke integratie van de leden van de maatschappij.

Deze bewering vereist enige nadere toelichting. Men zou kunnen redeneren dat, wat de economische planning betreft, er geen behoefte is aan een alomvattend doel, aan een eenheidsvormend filosofisch gezichtspunt. Het toevoegen van dit laatste spruit meestal voort uit de overdreven ijver van intellectuele groepen in totalitaire staten, die de andere groepen willen overheersen. Van het beperkte gezichtspunt van de economische planning uit gezien is het slechts nodig over economische problemen tot overeenstemming te komen, zoals bv. hoeveel er geproduceerd moet worden, wat geproduceerd moet worden, hoeveel gespaard moet worden en hoeveel direct geconsumeerd. Evenals het voldoende is de tijden van de verschillende spoorlijnen te coördineren zonder de onderwerpen van gesprek binnen de wagens te behoeven te controleren, is het zelfs in het geval van een totale economische planning niet nodig geestelijke problemen in het plan te betrekken. Maar dit is juist wat de totalitaire stelsels van hun burgers eisen, namelijk niet alleen de leiding te aanvaarden in organisatiekwesties, maar toe te staan dat hun gehele intellectuele visie en emotionele leven door het centrale gezag zullen worden gevormd. Het is voor een groot deel mogelijk de economische problemen van de geestelijke problemen af te zonderen en elke vorm van planning voor vrijheid zal trachten de macht van de opsteller van het plan voor het economische gebied te beperken tot dat minimum van inmenging in andere gebieden, dat nodig is om chaos te voorkomen (bv. om de ontwikkeling van de conjunctuurcyclus te vermijden). Toch zullen er desondanks economische regelingen zijn, die door haar stilzwijgende aannamen of directe gevolgen nog andere levenssferen dan de economische zullen beroeren.

De meeste van de belangrijke economische beslissingen hebben een gunstige invloed op sommige groepen en klassen en een ongunstige op andere. De opsteller van het plan moet erop bedacht zijn slechts over de kritieke problemen van het centrum uit te beslissen en een maximale vrijheid toe te staan aan het particuliere initiatief bij de uitwerking van het plan in de productiesfeer en aan de persoonlijke keuze in de consumptiesfeer; toch zullen zijn beslissingen onvermijdelijk de beslissingen in het ruimere leven van de gemeenschap mede vooruit bepalen. Men zal bv. op de een of andere manier vooruit vaststellen, met welke snelheid wij zullen uitgeven of investeren en waarin wij zullen investeren, en er zullen bijgevolg beslissingen worden genomen over de vraag hoeveel uitgegeven zal worden aan sociale diensten, godsdienst, opvoeding, kunst, wetenschap, enz.

Het zou echter een grote fout zijn dit soort inmenging als een geheel nieuwe ontwikkeling te beschouwen. Tenslotte moet elk democratisch stelsel met zulke problemen in zijn begroting rekening houden en er moeten methoden worden ontwikkeld om overeenstemming te bereiken over controversen, zelfs als zij de uiteenlopende belangen of afwijkende geloofsovertuigingen, die in de gemeenschap heersen, beïnvloeden. Het nieuwe van een planmatig stelsel is, dat dergelijke overeenstemmingen niet alleen maar trapsgewijs zullen worden bereikt door compromissen over detailkwesties, maar door overeenstemming over een samenhangend plan, gebaseerd op logische principes, dus een plan dat zal trachten de algemene richting van de ontwikkeling voor de komende vijf of tien jaren te bepalen.

Er is nog een andere reden, waarom een eenheidsvormend doel in een planmatige maatschappij van meer belang is dan in een laissez-faire stelsel. Er zijn problemen waar wij het over eens moeten zijn, niet omdat zij naar hun aard economisch zijn of worden beïnvloed door stappen die op economisch gebied worden genomen, maar omdat de chaos van de laatste twintig jaar ons duidelijk heeft gemaakt, dat niet alleen het economisch laissez-faire foutieve structurele aanpassingen (bv. massawerkloosheid) heeft voortgebracht, maar dat bijna elke andere sfeer van het sociale leven haar eigen chaos kent. Daarom is het niet voldoende met de economisten, die voorstander van planning zijn, eenvoudigweg te zeggen: “Laat ons de dingen in de economische sfeer in orde brengen en de rest van het maatschappelijk leven zal dan wel voor zichzelf zorgen.” Het zou zeer prettig zijn, als dat waar was en als alles, wat boven de economische sfeer uitging, geregeld kon worden door de spontane zelfregelende krachten van het groepsleven. Het zou beslist aangenamer zijn in een wereld te leven waar geen behoefte was aan enige inmenging in het geestelijke leven. Ongelukkigerwijs is de edelmoedigheid van de economist, die voorstander van planning is, en zijn laissezfaire-houding in andere gebieden dan de economie in werkelijkheid te danken aan zijn gebrek aan kennis van deze andere gebieden en aan zijn onvermogen om te beseffen dat de methode van spontane aanpassing ook in die gebieden heeft gefaald.

De sociologische analyse openbaart ons, dat wat wij “de morele crisis” of de crisis van de waarden[41] noemen, niet eenvoudig een gevolg is van de verdorvenheid van de moderne mens, maar in aanzienlijke mate te wijten is aan de mislukking van de Grote Maatschappij om op grotere schaal de methoden van waardeaanpassing, waardeassimilatie, waardeverzoening en waardestandaardisatie opnieuw in te voeren, die in kleine gemeenschappen altijd aan het werk waren en die, dankzij de beperkte omvang van die gemeenschappen, hun werk spontaan konden verrichten. Op dezelfde manier konden de eenvoudige maatschappijen het stellen zonder een consequente, goed doordachte opvoedingspolitiek, omdat haar tradities coördinerende invloeden bevatten, die onbewust werkten. Onder de veranderde omstandigheden van een Grote Maatschappij leidt een gebrek aan bewuste richtinggeving aan de opvoedkundige problemen echter tot wat men heeft genoemd de “opvoeding tot chaos”. Of, om een ander voorbeeld te noemen: niet-inmenging met de pers leidde tot meningsvrijheid, zolang er weinig kapitaal nodig was en men altijd een nieuwe krant kon oprichten, als de bestaande kranten de waarheid niet vertelden. In een tijd van grote industriële combinaties wordt de macht om de openbare mening te vormen door een gebrek aan controle door de gemeenschap in de handen van een paar monopolisten gelegd.

Het is steeds dezelfde geschiedenis: laissez-faire, vrije concurrentie en vrije aanpassing waren doelmatig zolang kleine zichzelf aanpassende eenheden het terrein beheersten terwijl hetzelfde laissez-faire tot monopolies en tot verkeerde aanpassingen van verschillende soort in alle gebieden van het sociale leven leidt, zodra de eenheden in omvang toenemen en er niemand is om de symptomen van desorganisatie in het oog te houden en de cumulatieve gevolgen van een ongecoördineerde groei tegen te gaan. Onder deze omstandigheden bestaat de vrijheid niet in non-interventie, maar in een controle, die leiding geeft in een democratisch overeengekomen richting. Wat wij geleerd hebben is, dat met de opkomst van een Grote Maatschappij de gewoonte om de dingen maar hun eigen loop te laten gaan niet het principe van de ware vrijheid vertegenwoordigt, maar eenvoudig de culturele erfenis aan een paar kapitalistische concerns overlevert, die maar al te vaak de kleinste gemene deler van de democratische cultuur vertegenwoordigen, zoals Hollywood, particuliere radio-ondernemingen en de pers. In het huidige stadium van ontwikkeling kan de vrijheid slechts worden verwerkelijkt als de voorwaarden ervoor worden georganiseerd volgens de democratisch overeengekomen wensen van de gemeenschap. Maar de laatste kunnen slechts uitwerking hebben als de gemeenschap een idee heeft van de doeleinden, die bereikt moeten worden, en een kennis van de middelen waarmee zij bereikt kunnen worden. Ofschoon de planning van vrijheid zelfs hier zal bestaan in het vermijden van inmenging, waar dit mogelijk is, zal er toch behoefte bestaan aan meningsovereenstemming in die gebieden waar leiding ontbreekt. Deze leiding kan slechts worden gegeven, indien de integratie van de gemeenschap veel dieper gaat dan op dit ogenblik het geval is, nu de desintegrerende krachten haar best hebben gedaan de stilzwijgende meningsovereenstemming te ondermijnen en te veel nadruk hebben gelegd op de verschillen, die er in ons midden bestaan.

d. Een andere reden, waarom godsdienstige en godsdienstachtige bewegingen zich in de tegenwoordige tijd ontwikkelen, is, dat de overgang van een laissez-faire liberaal stelsel naar een totaal verschillend stelsel, d.w.z. naar een planmatige maatschappij, zich slechts kan voltrekken als de houdingen van de mensen en hun gehele waardesysteem in een relatief korte tijd veranderen. Nu is het een psychologisch ervaringsfeit dat een dergelijke plotselinge verandering van gewoonten slechts kan plaats vinden wanneer zij vergezeld gaat van een zeker enthousiasme of wanneer bepaalde emoties zich met de nieuwe problemen verbinden, en dat gebeurt slechts wanneer de beslissende levensproblemen opnieuw geformuleerd kunnen worden en een nieuwe betekenis krijgen. Deze herbepaling van de problemen in onze wereld geschiedt niet bij gedeelten en deze algemene herwaardering kan slechts plaats vinden als elk nieuw doel een onderdeel is van een nieuwe wereldbeschouwing en een nieuwe levenswijze. Het is dit geheel nieuwe enthousiasme, dat betekenis geeft aan het leven van elk individu en aan elk van zijn handelingen. Ik wees op de behoefte aan en de ruimte voor dergelijke nieuwe godsdienstige ervaringen, teneinde aan te tonen waar de moderne maatschappij voor de godsdienst openstaat; het is een kwestie van de hoedanigheid van de mensen, of er waarachtige godsdienstige ervaringen te voorschijn zullen komen, of dat er, zoals in de totalitaire staten, pseudoreligieuze bewegingen als vervangingsmiddel zullen worden voortgebracht. Natuurlijk zal deze volledige doordringing van het leven door de godsdienst slechts plaats vinden, wanneer degenen die de christelijke traditie vertegenwoordigen, nog eens in staat zullen zijn tot de ware bronnen van de religieuze ervaring terug te gaan en niet zullen denken, dat de godsdienstvormen, die bepaald worden door gewoonten en instellingen voldoende zullen zijn voor de omvorming van de mens en de maatschappij. Slechts wanneer de wedergeboorte van de godsdienst, zowel in de vorm van een populaire beweging als van een herboren leiderschap samenvalt met de toekomstige sociale omwenteling, kan het gebeuren dat de nieuwe democratische orde van dit land christelijk zal zijn.

3. Katholicisme, protestantisme en de planmatige democratische orde

Bij deze nieuwe doordringing van het christendom hebben het katholicisme en het protestantisme een verschillende positie. Het katholicisme heeft het voordeel dat het in vele opzichten de prekapitalistische en pre-individualistische interpretatie van het christendom heeft gehandhaafd. In vele opzichten zal het makkelijker voor deze traditie zijn de behoeften van een sociale orde, die boven het individualisme uitgaat, te begrijpen. Het protestantisme in zijn ware vormen heeft het nadeel dat het zelf hielp om de moderne individualistische geest voort te brengen en die psychologische houdingen te ontwikkelen die het stelsel van kapitalisme, concurrentie en vrije onderneming doen functioneren. Anderzijds heeft het protestantisme het voordeel dat het nauwer verwant is aan de netelige toestand waarin de moderne mens verkeert en het zou daarom werkelijk uit de bestaande geestesgesteldheid die veranderingen kunnen voortbrengen welke geschikte oplossingen voor onze tijd zouden kunnen vormen. Het katholicisme ontwikkelde door zijn thomistische tradities weer zeer vroeg een soort sociologie, die gewoon was de maatschappelijke instellingen functioneel te beschouwen. Dit bracht een geesteshouding voort waarvoor het vanzelfsprekend is instellingen niet te beschouwen zoals zij zich voordoen in de persoonlijke ervaring en in het privéleven van het individu, maar in termen van de objectieve functies die deze instellingen in het leven van de maatschappij, als een geheel gezien, vervullen. Het protestantisme dat alle nadruk legt op de Augustijnse traditie van de innerlijke ervaring, heeft de neiging vaag te worden omtrent de sociale gevolgen van menselijke handelingen. Een ander voordeel van het katholicisme is zijn moed om de religieuze ervaring, waar dat mogelijk is, te verbinden met een streng rationalisme en een verantwoordelijk denken.

Hierin vormt het een groot tegenwicht tegen de wazigheid van het ongebreidelde irrationalisme van moderne bewegingen. Dit wil niet zeggen dat de emoties en het irrationalisme geen werkelijke krachten in het menselijk leven vertegenwoordigen, maar slechts dat zij, zonder een geordend leven en de vergeestelijking en rationalisering, die daarmee samengaan, destructief en zelfvernietigend werken.

Anderzijds is het gevaar van deze katholieke sociologie dat zij leidt tot een navolging van de middeleeuwen, tot een soort hernieuwde toepassing van de middeleeuwse vormen van sociale organisatie op een Grote Maatschappij. Er bestaat een fundamenteel verschil tussen de gemeenschapsgeest in een pre-individualistisch tijdperk en de nieuwe vormen van collectivisme en integratie, die volgden op de ondergang van het liberalisme. De eerste paste in een agrarische maatschappij met kleine steden waar het handwerk overheerste; de laatste zullen de problemen moeten oplossen van een Grote Maatschappij met een wereldeconomie in een tijdperk van grootindustrie en sociale technieken. Hier rijst plotseling de vraag in hoeverre de terugkeer tot een gildesysteem (bv. corporatisme) een juiste oplossing is. Tot dusver schijnt het te hebben gediend als een façade voor het fascistische type van minderheidsregering. Aan de andere kant moet ons dit niet blind maken voor de mogelijke verdiensten van syndicalistische oplossingen. Het kan zijn dat zij in de bestaande totalitaire experimenten zijn ontaard, maar betekenis en verdiensten kunnen hebben om gebruikt te worden bij onze sociale wederopbouw.

De werkelijke bijdrage van het protestantisme moet haar waarde ontlenen aan zijn nadruk op de vrijheid van het individu, zijn zelfbeschikking, zijn nadruk op vrijwillige samenwerking, het zichzelf helpen en de wederzijdse bijstand. Deze zullen altijd de grote tegenstellingen zijn tot de komende vormen van gezag: een centralisatie en organisatie van boven af. Het zou misleidend zijn onze waardering van de betekenis van het systematische denken van de thomistische filosofie te interpreteren als een poging om de bijdrage van het protestantisme aan de ontwikkeling van het moderne rationalisme te negeren. Juist het tegendeel is waar. De historische onderzoekingen van Max Weber[42] hebben aangetoond hoe de geest van het moderne kapitalisme vooruitzien, berekening, systematisering van het leven zich ontwikkelde als een antwoord op de bedreiging van de calvinistische predestinatieleer. Laat ons hieraan toevoegen dat de poging om de door de Kerk gedicteerde wereldbeschouwing te vervangen door die van sekten en individuen, een uitdrukking is van de voortdurende pogingen om de wereld opnieuw te begrijpen in termen van bijzondere persoonlijke ervaringen. Deze nieuwe interpretaties maken evenzeer gebruik van het rationele denken, maar in een volkomen nieuwe zin. Het is alsof men een vroeger ontstaan universum bekijkt van het standpunt van zijn eigen wereld uit, d.w.z. uit een individueel perspectief. In dit perspectief is de redelijkheid het middel om de wereld te begrijpen, maar ditmaal wordt zij op een andere manier aangewend. De redelijkheid wordt een individuele redelijkheid, die zeer dikwijls zal afwijken van wat het gezag als redelijk heeft vastgesteld, om uitdrukking te geven aan de ervaring van de wereld, zoals die zich aan de strijdende kleinere groepen of aan het eenzame individu voordoet. Als ik voorstel deze redelijkheid, in vergelijking met de thomistische Redelijkheid, een Individualistische Redelijkheid te noemen, dan ben ik mij bewust van het feit, dat het verschil tussen deze twee nog verder uitgewerkt moet worden. Maar er bestaat voor mij geen twijfel aan, dat de moderne experimenteringsgeest geboren is uit deze individualistische redelijkheid, die een vooraf vastgesteld metafysisch stelsel niet aanvaardt, maar bereid is de hypothesen te veranderen, indien nieuwe feiten en onverwachte ervaringen niet in het schema passen. Het vruchtbaarste methodologische devies in de wetenschap, namelijk dat wij, indien dit nodig is, ons gehele stelsel van gedachten moeten aanpassen aan de steeds ruimere ervaringssfeer, veroorzaakt, wanneer het wordt toegepast op het menselijk leven en de morele problemen, de kritiekste situatie voor de moderne mens. Doordat hij dezelfde dynamische redelijkheid in de zedelijke wereld ontwikkelt, verliest de moderne mens een vaste basis om op te staan. Terwijl in sommige prominente persoonlijkheden dit vallen in de afgrond van het eigen ik, zonder dat de bodem bereikt wordt, zich voordoet als een grandioze strijd, als een nieuw titanisme, leidt dezelfde dynamiek in de gemiddelde mens tot een luchthartige houding van in niets te geloven en tot een eindeloos verlangen naar nieuwe sensaties. Op het ogenblik kan ik niet meer doen dan op deze twee typen van redelijkheid wijzen. Het is zeer waarschijnlijk dat de toekomst gewijd zal moeten worden aan hun verzoening en slechts één ding kan worden voorspeld: met een eenvoudige ontwijking van het onheil, dat de moderne geest bedreigt, komt men er niet af, maar een bodemloos individualisme kan evenmin de basis vormen van een sociale organisatie.

4. De betekenis van religieuze en morele aanmaningen in een democratische planmatige orde

Als wij het erover eens zijn dat de godsdienst geen aparte afdeling van een planmatige maatschappij zal en kan zijn, maar opnieuw moet gaan leven in de motieven van de handelingen van de individuen, zowel als belichaamd moet worden in de instellingen, dan pleiten wij niet voor een godsdienstige vorm van totalitarisme. Juist het tegendeel is gewenst en zolang wij democraten zijn en plannen maken voor de zaak van de vrijheid, moet ons gehele denken zich grondig bezighouden met het vermijden van dit gevaar. Een totalitaire planning, waarin Goebbels en Himmler zouden worden vervangen door een christelijk clericalisme, zou even noodlottig zijn. Het zou schadelijk zijn voor het christendom zelf, het zou juist zijn ziel doden, doordat volledige veruiterlijking en formalisme het gevolg zouden zijn. De planning voor vrijheid, ofschoon zich bewust van de behoefte aan grotere eenheid en een gemeenschappelijk doel, kan slechts een kans bieden aan elke bron van diepere herleving, maar zij kan geen geloof van boven af opleggen, wat dit ook mag zijn. Het is beter voor het christelijk geloof zelf, als het zich niet vereenzelvigt met één partij, maar zijn geest tot allen uitdraagt. Het is niet zo gemakkelijk in het huidige stadium te voorzien, wat deze niet-totalitaire doordringing van de religieuze geest in de maatschappij zal zijn, omdat het niet alleen een kwestie van analyse is, maar een scheppend proces dat niet in zijn details kan worden voorzien. En degenen die denken dat planning regels van sociale en geestelijke verandering vooruit kan opstellen, vergeten weer dat planning voor vrijheid bestaat uit een planning van de ruimte die open gelaten wordt voor experimenten en groei. Wat echter wel geprobeerd kan worden, teneinde het vinden van de juiste oplossing te bevorderen, is, eerst te bepalen hoe een waarachtige religieuze doordringing van de maatschappij er niet kan en niet mag uitzien.

a. Het is duidelijk uit wat wij hierboven hebben gezegd dat een planmatige maatschappij niet opgebouwd kan worden op de neutrale opvattingen van het afgelopen liberale tijdperk, waarin alle waarden de tendentie hadden elkaar uit te schakelen.

b. Anderzijds is het duidelijk dat een oplegging van waarden door een centraal gezag niet bevredigend kan zijn voor een moderne wereldse maatschappij, zelfs als dit gedaan zou worden door een religieus gezag. Hieruit volgen twee eisen:
I. Dat de algemeen aanvaarde waarden gebaseerd moeten zijn op een stilzwijgende of uitgesproken meningsovereenstemming. In het verleden vertegenwoordigde de gewoonte een dergelijke stilzwijgende overeenstemming en daar deze aan het verdwijnen is, wordt het noodzakelijk nieuwe methoden te ontwikkelen, waarin overreding, nabootsing, vrije discussie en bewust aanvaarde voorbeelden een rol zullen spelen.
II. Dat het niet nodig is een fundamentele meningsovereenstemming over de meer gecompliceerde problemen te forceren in die sferen, waarin individueel geloof of vrije experimenten de beste promotors zijn. Hier kunnen wij van het liberalisme leren dat de hoogste vormen van geestelijk leven het best gedijen in vrijheid. Om kort te zijn, wij moeten een serie fundamentele deugden zoals fatsoenlijkheid, wederzijdse hulp, eerlijkheid en sociale rechtvaardigheid instellen, die men de mensen kan bijbrengen door opvoeding en sociale beïnvloeding, terwijl de hogere vormen van denken, kunst, literatuur, enz. even vrij blijven als zij waren in de filosofie van het liberalisme. Het moet een van onze voornaamste taken zijn een lijst van die primaire deugden op te stellen, zonder welke geen beschaving kan bestaan, en die zorgen voor die fundamentele eenvormigheid, welke stabiliteit en soliditeit verleent aan het sociale leven. Dit wil niet zeggen dat de Kerken als zodanig zich niet zouden mogen uitspreken over wat zij als een christelijke sociale orde beschouwen, of over wat zij denken, dat een christelijke kunst, filosofie of zedenleer behoort te zijn. Maar het maakt een groot verschil, of dat inzicht wordt gepropageerd in termen van aanmaningen of door dwang wordt opgelegd.

Hoe verder het tijdperk van planning voortschrijdt, hoe waarschijnlijker het zal worden dat deze aanmaningen de vorm zullen aannemen van een logisch stelsel zoals de Summa van St. Thomas, om de eenvoudige reden dat er in een niet-planmatige maatschappij minder samenhang bestaat tussen de verschillende fasen van gedrag dan in een planmatige maatschappij. In zover de liberale maatschappij gebaseerd was op vrije concurrentie en voortdurende individuele aanpassing, was de verscheidenheid van mogelijke reacties aanzienlijk. Er bestond daar slechts de mogelijkheid een algemene raad te geven over wat goed en slecht is. Men kan het principe te kennen geven, maar niet de concrete vorm. Een dynamische en vrije maatschappij verleent een bijzondere premie aan de eigenschap opgewassen te zijn tegen het onverwachte, nieuwe reacties te vinden en bereid te zijn initiatief en verantwoordelijkheid op zich te nemen in ondernemingen, die risico’s inhouden. De gelegenheid voor dit alles vermindert in een planmatige maatschappij: men kan niet alleen de eenvoudige vormen van gedrag maar zelfs het gelijkblijvende gedrag voorzien. De religieuze en morele aanmaningen, zoals wij deze genoemd hebben, zullen daarom de tendentie hebben niet alleen enige principes op te stellen, maar ook een reeks concrete vormen van gedrag en het beeld van bevredigende maatschappelijke instellingen en een gehele wereldbeschouwing die dit alles tot een samenhangend geheel maakt. Concluderend kunnen wij opnieuw zeggen dat, indien deze aanmaningen maar niet bedoeld zijn als dictatoriale voorschriften, die door een minderheid aan de velen worden opgelegd, maar als de vruchten van een scheppende verbeelding, die ter beschikking worden gesteld voor hen, die naar een consequente levenshouding hunkeren, zij niet alleen geen kwaad kunnen doen, maar dat zij werkelijk een functie vervullen, zonder welke de moderne maatschappij niet kan blijven bestaan.

5. Het streven naar een ethiek, waarin de juiste vormen van gedrag positiever worden vastgesteld dan in het voorafgaande tijdperk

Dit betekent tegelijkertijd, dat er een einde komt aan de overheersing van de formele ethiek over de materiële ethiek. Als wij in de ethica spreken van formalisme, denken wij aan die ethische regels die zich opzettelijk onthouden van het geven van concrete raad over wat gedaan moet worden, maar zich in plaats daarvan beperken tot een abstracte formulering van de idee van goed en slecht handelen.

Het beste voorbeeld hiervan is de stelregel van Kant, die in plaats van “Doe dit of dat” te zeggen, de volgende algemene formele regel opstelt: “Handel zodanig dat het principe van uw handelen het principe van handelen in het algemeen zou kunnen zijn.” Volgens mijn opvatting komt dit soort ethiek overeen met een sociale orde waarin het nauwelijks mogelijk is de concrete vormen van juiste handelwijzen te voorzien. De filosoof leefde in een fase van de geschiedenis waarin de maatschappij volkomen in vervorming was; in een maatschappij, die gebaseerd was op expansie en een voortdurende dynamiek, op pionierswerk en onderzoekingen in nieuwe gebieden. Dit is de wereld van het vroege kapitalisme en liberalisme, waarin vrije concurrentie en individuele aanpassing de ruimte voor de desbetreffende handelingen aangaven en waar een vooruitbepaling van de vormen van juiste handelwijzen de mens zou beroven van die elasticiteit, die de voornaamste bestaansvoorwaarde is in een snel veranderende maatschappij.

Ofschoon Kant, die aan het formalisme van de nieuwe ethica uitdrukking verleende, zich niet bewust was van de sociologische grondslagen van zijn gedachte, is het toch gerechtvaardigd te zeggen dat hij vooral tot deze formalistische beschouwing kwam omdat hij in een maatschappij leefde, zoals wij zojuist hebben beschreven, waarin de vooruitbepaling van de desbetreffende vormen van actie een beperking zou hebben betekend van de vrijheid van het individu, dat pionierswerk verricht. In tegenstelling met zijn tijd ontwikkelde het middeleeuwse ethische stelsel zich in een maatschappij met een geringe dynamiek en met instellingen die voornamelijk door traditie werden geregeld. Daarin was een concrete “materiële” vooruitbepaling van de “juiste” handelwijzen wel doenlijk.

De moderne verschuiving naar het formalisme komt overeen met de neiging alle morele nadruk te leggen op de bedoeling van de dader en niet op het objectieve en openlijke gedrag en al zijn zichtbare gevolgen. Het is weer het kantianisme dat de duidelijkste uitdrukking geeft aan deze Gesinnungsethiek, die natuurlijk historisch niets meer is dan een uitwerking van de protestantse gedachte dat het geweten het essentiële element bij de handeling is. Sociologisch gesproken komt deze uitsluitende nadruk op de motieven van de handelende persoon overeen met een wereld waarin weinig kans bestaat om zelfs de meest directe gevolgen van een handeling te voorzien, daar men in een geheel onplanmatige maatschappij leeft, die zich bovendien gestadig uitbreidt, verandert en haar grenzen overschrijdt en gekenmerkt is door een grote sociale mobiliteit en een vermenging van culturen. Het is interessant op te merken dat Max Webers[43] Verantortungsethiek (in tegenstelling met de zuivere Gesinnugsethiek), welke zedenleer van het individu verwacht, dat het tenminste enige van de directe gevolgen van zijn handelingen kan voorzien en daarvoor ook verantwoordelijk is, de laatste tijd steeds meer naar voren komt. De oorzaak schijnt te zijn dat de mogelijkheden voor vrije aanpassing in onze maatschappij verminderen; in plaats daarvan ontwikkelen zich door de organisatie van zo vele handelingsgebieden sferen, waar standaardvormen overheersen, en het wordt tenminste mogelijk de directe gevolgen van iemands handelingen te voorzien.

Als gevolg daarvan wordt de verantwoordelijkheid een redelijke eis. Om het verband nog eens te formuleren: formalisme en Gesinnungsethiek passen in een stadium waarin de ethiek en de handelende persoon noodzakelijk maatschappelijk blind blijven, doordat er minder mogelijkheid bestaat de dingen vooruit te bepalen dan in een maatschappij, die het stadium van planning nadert of die reeds planmatig is; waar sleutelposities bestaan veronderstelt het drukken op de knop voorkennis van bepaalde gevolgen. Natuurlijk betekent dit niet, dat het toeval en het noodlot geen rol meer spelen, maar er zijn gebieden waarin minstens voor een zekere tijd, het proefondervindelijke aanpassingsproces, dat gepaard gaat met conflicten, vervangen wordt door vooraf vastgestelde vormen.

6. De spanning tussen de individuele en in kleine groepen verdeelde wereld enerzijds en de planmatige sociale orde anderzijds

In vele opzichten zullen daarom de zedelijke gedragsregels concreter worden en daardoor meer in overeenstemming met de thomistische gedachte van een concreet stelsel. Als wij, anderzijds, niet voldoende nadruk leggen op de protestantse traditie (dat een goed gedrag slechts door de innerlijke ervaring en door de stem van het geweten kan worden bekrachtigd) kan dit objectivisme leiden tot dezelfde verontmenselijking, die de totalitaire dictaturen kenmerkt, daar de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor goed en kwaad bij de “Führer” of de “Gauleiter” ligt of bij de planningcommissie. Het gevaar om in de religieuze sfeer te veel onderdanigheid te eisen bestaat hierin, dat precies dezelfde vorm van blinde trouw het pad effent voor een blinde onderwerping aan niet-religieuze krachten. Het Lutherse type van het protestantisme droeg ongetwijfeld bij tot een geestesgesteldheid, die zich in wereldse zaken veel gemakkelijker aan voorschriften onderwierp dan het calvinistische type.

Het is moeilijk een antwoord te geven op de vraag hoe wij in een planmatige maatschappij, waar de vooruit bepaalde vormen van gedrag moeten overheersen, het noodzakelijke objectivisme moeten verzoenen met een zekere hoeveelheid subjectivisme volgens hetwelk de waarde van een handeling wordt bepaald door het aandeel, dat het individuele geweten en de individuele keuze erin hebben. De mogelijke oplossing van dit dilemma kan gezocht worden:

a. In een opvoeding, die het handelende individu de werkelijke betekenis van de maatschappij telkens weer bijbrengt en niet tevreden is zolang het individu zijn gedeeltelijke taken slechts mechanisch vervult. In deze gevallen wordt het sociale bewustzijn een zedelijke verplichting. Wij beseffen nu pas hoe schadelijk het was dat de democratie, zelfs wanneer haar instellingen vlot functioneerden, faalde om die diepe belangstelling te wekken in hetgeen zij bereikte, welke alleen het leven in een sociale orde tot een waarachtige ervaring kan maken. De democratie in deze landen werd een zaak van routine en gewoonte en het is slechts te hopen dat de aanval van het totalitarisme achter dat proces van herleving gang zal zetten, waardoor de gewoonten en instellingen, die vroeger eenvoudig als vaststaand werden aangenomen, opnieuw een zaak van het geweten zullen worden.

b. Het zal niet altijd mogelijk zijn de gehele persoonlijkheid te betrekken in de handelingsvormen van een sociale orde, omdat er te veel dingen mechanisch voor het individu zijn geregeld; toch is het in een democratische planmatige maatschappij nog mogelijk en zelfs noodzakelijk, dat het geweten zal meespreken wanneer men moet beslissen over de aanvaarding van een nieuw plan, of wanneer men zich verantwoordelijk voelt voor zijn uitvoering, nadat de beslissing is genomen. In deze zin is het waarschijnlijk dat de beslissende toets voor het individuele geweten niet altijd, zoals in het verleden, zal worden gevonden in de kleine beslissingen van onze dagelijkse handelingen, maar in de verantwoordelijkheid die wij durven opnemen voor beslissingen die de sociale orde in haar geheel betreffen. Dat wil zeggen dat het in het verleden niet geheel onmogelijk was te zeggen: “Zolang ik een goed christen ben in mijn privéleven, in mijn persoonlijke verhoudingen, behoef ik mij niet te bezorgd te maken over de sociale en politieke orde waarin ik leef.” Deze houding zal helemaal niet zijn vol te houden in een planmatige fase van de maatschappij, omdat daar de organisatie van het raamwerk van de maatschappij voor een groot deel bepaalt wat in onze privéverhoudingen mogelijk is. Als de planning van de maatschappij niet het karakter heeft van een planning voor vrijheid, maar als zij totalitair is, is een volledige terugtrekking in de beperkte persoonlijke wereld feitelijk onmogelijk. De sociale organisatie wordt dus steeds meer een aangelegenheid van het persoonlijke geweten. Men kan geen goed christen zijn in een maatschappij, waarin de fundamentele regels tegen de geest van het christendom ingaan. Als dit reeds waar was in de dagen van Tolstoj, die zei dat de lijfeigenschap niet alleen antichristelijk was, omdat zij de lijfeigene dwong in een de mensonwaardige toestand te blijven, maar ook omdat zij de grondbezitter dwong zich als een niet-christen te gedragen, dan is dit tegenwoordig nog meer waar, nu er geen hoekje of gaatje meer overblijft dat niet beïnvloed wordt door de heersende principes van de sociale organisatie.

Ofschoon het duidelijk is dat wij alles in het werk moeten stellen om de persoonlijke verhoudingen levend te houden en om de spontane groei van kleine groepen binnen het raamwerk van een planmatige maatschappij te ondersteunen, zullen al deze middelen niet helpen, tenzij een geheel nieuwe nadruk wordt gelegd op de beheersing van de sociale structuur in het algemeen. Het is meer dan ooit voor de Kerken een gewetenszaak om de fundamentele principes van de sociale organisatie te toetsen aan het licht van de christelijke waarden.

7. Zedelijke normen moeten getoetst worden binnen de sociale omraming, waarin zij zullen moeten werken

Als dit waar is, is het duidelijk dat, als men een standpunt wil innemen ten opzichte van de actuele problemen en vooral t.o.v. planning, daarvoor een veel groter sociaal bewustzijn nodig is dan ooit tevoren. Van nu af aan zal men, teneinde in staat te zijn te beoordelen, hoe een voorstel zal werken en of het waardig is christelijk genoemd te worden, een concreet inzicht moeten hebben in de functionering van de maatschappij.

Het is daarom voor christelijke denkers noodzakelijk het theologische denken inniger te vermengen met sociologische kennis. De betekenis van een norm wordt slechts concreet indien men haar betrekt op de omgeving waarin zij werkt. Zonder deze betrekking op de sociale omraming blijft de norm inhoudloos. Het tot stand brengen van dit verband tussen zedenwetten en sociale omgeving is daarom een van de belangrijkste taken. Om een concreet voorbeeld te geven: of een norm christelijk is of niet kan misschien het best beoordeeld worden door een maatschappelijke werker, een onderwijzer of een plaatselijke geestelijke, want zeer dikwijls zijn zij alleen in staat de werking waar te nemen van een norm onder moderne omstandigheden, bijvoorbeeld in het leven van een achterbuurt of onder de werklozen. In andere gevallen kan een beroep worden gedaan op een deskundige op politiek of zakelijk gebied om de werkelijke betekenis van een norm in zijn levenssfeer vast te stellen. Een norm kan abstract zeer christelijk zijn, concreet kan zij toch het tegengestelde resultaat hebben. In deze gevallen zijn alleen diegenen die toegang hebben tot de concrete levensomstandigheden in staat waar te nemen hoe de sociale normen in de innerlijke ervaring van de desbetreffende individuen worden weerkaatst en zij alleen kunnen de werkelijke waarde van de norm beoordelen. Dit is de reden waarom ik geneigd ben te geloven dat de hervorming van gewoonten en normen in de toekomst zal moeten geschieden in overleg met sociologen en andere deskundigen. Hun inlichtingen zullen ons leren hoe de regels in de praktijk werken; de uiteindelijke hervorming van de normen zal echter nog altijd worden overgelaten aan de theoloog en de filosoof.

8. Kan de sociologie, de meest wereldse benadering van de problemen van het menselijk leven, samenwerken met het theologisch denken?

Hier rijst onmiddellijk een ander kritiek punt, dat evenzeer betrekking heeft op de aard van de samenwerking tussen theoloog en socioloog. In hoeverre is het de theoloog toegestaan de experimentele houding van de socioloog ten opzichte van de waarden aan te nemen? Als men het radicale standpunt inneemt dat de christelijke waarden van te voren en voor eeuwig zijn vastgesteld, dan is er weinig kans op samenwerking. Slechts wanneer er tenminste een beperkte ruimte wordt opengehouden voor experimenten op het gebied van de waarden, is het mogelijk van de sociologische zienswijze gebruik te maken. Het heeft geen zin de moeilijkheden die in deze sfeer ontstaan te verbergen en daarom zal ik, teneinde de uitdaging volledig te maken, de sociologische interpretatie in haar radicaalste vorm naar voren brengen.

De sociologie is volgens haar historische oorsprong een wereldse, misschien wel de meest wereldse, benadering van de problemen van het menselijk leven. Zij ontleent haar kracht daaraan, dat zij de immanente, d.w.z. de niet-transcendentale benadering van menselijke aangelegenheden tot de uiterste consequentie doorvoert. Zij vermijdt niet alleen op God te steunen als een verklaring voor de dingen zoals zij zijn of zouden moeten zijn, maar zij wendt zich ook niet tot absolute bovenmenselijke grootheden, zolang zij haar gereedschappen consequent gebruikt. Dit wordt vooral duidelijk bij haar behandeling van de waarden. De idealistische filosoof, zelfs als hij atheïst is, zal nog altijd bouwen op enige waarden, die hij in platonische zin als eeuwig beschouwt. De socioloog zou niet consequent zijn, als hij zou beginnen met bepaalde waarden te aanvaarden die buiten het historische sociale proces zouden staan. Wat hij te weten wil komen is in hoeverre de veranderende sociale verschijnselen, waaronder de heersende waarden, functies zijn van het veranderende sociale proces. Voor hem zou het onverstandig en methodologisch inconsequent zijn bepaalde verschijnselen van het gebied van de sociologische verklaring uit te sluiten. Hij zou het niet eens kunnen zijn met een opvatting die bepaalde verschijnselen van het eerste begin af als heilig beschouwt en daarom niet toegankelijk voor een sociologische verklaring, terwijl andere, omdat zij profaan zijn, daar wel toegankelijk voor zouden zijn. Dit is de weg die velen kiezen, die beseffen dat men zeer veel van de sociologie kan leren, maar die bang zijn de religieuze stellingen te moeten afwijzen, wanneer zij worden blootgesteld aan de profanerende uitwerking van een empirische analyse. Het gevaar van deze halfslachtige oplossing is ten eerste, dat zij het dynamische elan breekt van de sociologische benadering van de problemen, die bestaat in de radicale onderzoeking van de krachten die in de geschiedenis werkzaam zijn, en ten tweede dat men van te voren niet goed kan uitmaken wat wel en wat niet door een empirische analyse kan worden behandeld. Volgens mijn opvatting is het eerlijker en van een dieper inzicht getuigend om de socioloog toe te staan zijn ideeën, hypothesen en methoden zo volledig mogelijk te ontwikkelen en te zien hoever zij gaan. Het is voor de theoloog verstandiger alles van hem aan te nemen, wat in het licht van zijn interpretatie waar schijnt te zijn en met hem te trachten het gehele gebied van de menselijke gedragingen en waarderingen te begrijpen als een probleem van individuele en groepsaanpassing. En slechts wanneer de methode zover mogelijk is doorgevoerd, zal zij automatisch haar beperkingen openbaren. Het zal dan duidelijk worden in hoeverre de menselijke gedragingen en waarderingen begrepen kunnen worden in termen van functionele categorieën en waar het nodig is boven deze categorieën uit te gaan.

In dit licht gezien schijnt de voorgestelde methode van samenwerking tussen de sociologie en de theologie eerlijker en doelmatiger te zijn dan de hiervoor genoemde halfslachtige methode. Natuurlijk werd dit soort samenwerking pas uitvoerbaar aan het einde van het liberale tijdperk, toen het extreme rationalisme zijn rol had uitgespeeld en de axiomatische beperkingen van de verschillende soorten rationele analyse van menselijke aangelegenheden duidelijk waren geworden voor hen die ze hanteerden. Door de sociologische analyse tot haar uiterste consequentie[44] door te voeren, zag de socioloog zelf waar andere interpretaties nodig waren om zijn vindingen aan te vullen. Anderzijds schijnt het alsof de filosofie en de theologie, tenzij zij de door de sociologische analyse beschikbaar gekomen kennis verwerken, een levensbeeld behandelen, dat beroofd is van die problemen en vindingen die het meest kenmerkend zijn voor onze tijd.

9. De voorstellingswijze van christelijke oertypen

Beziet men het probleem van het standpunt van de theoloog, dan wordt de vraag, hoeveel ruimte men aan het experimenteren zal mogen toestaan binnen het raam van het religieuze denken. Als men de opvatting huldigt dat de waarheid van het christendom vastgelegd is in bepaalde scherp omlijnde stellingen, die een eeuwige geldigheid bezitten, dan is er weinig plaats voor het sociologische denken. In dit geval kunnen de oorzaken van deze vergissing slechts worden geopenbaard met de hulp van de sociologische analyse. Als deze opvatting wordt gekozen, zal de sociologie slechts nuttig zijn als een instrument om duidelijk te maken waarom bepaalde groepen niet in staat zijn de waarheid te begrijpen, die men bezit. Als men in tegenstelling hiermee van oordeel is dat de fundamentele christelijke opvattingen niet zijn vastgelegd in strenge regels, maar eerder zijn weergegeven in de vorm van concrete paradigma’s, die slechts de richting aangeven waarin het Goede moet worden gezocht, dan bestaat er ruimte voor een scheppende bijdrage in elk nieuw tijdperk. De geschiedenis zal dan bestaan uit de vormgeving van de christelijke substantie in overeenstemming met de veranderende sociale omgeving, waarin de verschillende menselijke generaties zullen moeten leven. Het is eigenaardig dat de oertypen van de christelijke opvatting niet werden geformuleerd in termen van abstracte bevelen, maar juist werden geopenbaard in de parabelen, die ons van Christus’ leven en leer vertellen.

Een parabel toont ons nooit de zuivere abstracte principes van een voorbeeldig gedrag, maar spreekt ons door een concreet beeld aan, dat de gehele historische en sociale omgeving, waarin de geschiedenis plaats vond, inhoudt. Maar dit betekent beslist niet dat precies dezelfde omgeving eeuwig zal voortduren; zo is de christen dus gedwongen de bedoeling van Christus aan veranderde omstandigheden aan te passen. Zolang de veranderingen in de historische situatie naar verhouding eenvoudig zijn, is het gezond verstand in staat de betekenis van het oertype aan de nieuwe omgeving aan te passen. Maar hoe ingewikkelder de maatschappij wordt, hoe meer sociologische kennis er nodig is om de werkelijke betekenis van de veranderde historische omgeving te begrijpen en de juiste nieuwe uitlegging aan het normatieve beeld te geven. Het voordeel, dat wij de norm hebben overgeërfd in de taal van concrete beelden en niet in termen van abstracte principes, is, dat het ons helpt formalisme te vermijden. Elke rationele formulering van een principe is misleidend, daar deze ons verleidt tot verstandelijke afleidingen, waarbij logische consequentie het enige criterium voor de waarheid blijft, terwijl een concreet beeld ons in één slag het uiterlijke gedrag, de innerlijke motieven, het beeld van concrete persoonlijkheden en de concrete sociale omgeving, waarin alles plaats vindt, duidelijk maakt. Om kort te zijn, het deelt ons de gehele rijkdom van de religieuze ervaring mede, die altijd meer is dan de zuiver rationele en functionele aspecten van het leven.

Zolang de rijkdom van de religieuze ervaring wordt levend gehouden door een voortdurende verwijzing naar de oorspronkelijke beelden van de christelijke ervaring, wordt ook een ander gevaar van het sociologisch denken, dat het zou kunnen ontaarden in een hartstocht om gehele vormgevingen en waarachtige ervaringen te verminken tot abstracte leuzen, weggenomen. Er bestaat een hemelsbreed verschil tussen het gebruik van de gereedschappen van de analyse om tot zuivering en hogere bewustwording te komen van een ervaring, die de analyse vooraf gaat, en een analyse die nergens vandaan komt en nergens toe leidt. Een analyse om tot grotere bewustwording te komen is wat momenteel nodig is, want noch het zuivere instinct noch de spontane intuïtie kunnen ons helpen in een situatie die zo ingewikkeld is als de onze.

Als deze interpretatie van de christelijke Waarheid juist is, namelijk, dat zij slechts een richting aangeeft en niet moet worden opgevat als een streng voorschrift, dan kunnen hiermee twee belangrijke sociologische kenmerken van een norm worden aangetoond. Enerzijds laat zij veel ruimte open voor aanpassing en anderzijds behoedt zij de mens ervoor zich te verliezen in eindeloze mogelijkheden om zijn gedrag te veranderen, die tenslotte moeten leiden tot de desintegratie van de persoonlijkheid en van de maatschappij.

Dit sociologische probleem wordt het duidelijkst weerspiegeld in het dilemma waarvoor elke planmatige maatschappij komt te staan. De laatste kan zich noch veroorloven haar fundamentele problemen bloot te stellen aan onbegrensde nieuwe uitleggingen, noch kan zij zo dogmatisch worden dat de experimentele houding t.o.v. veranderingen daardoor verdwijnt. Er zal daarom in elke planmatige maatschappij een lichaam moeten zijn dat ongeveer dezelfde functie heeft als de priesters, wier taak het zal zijn te zorgen dat bepaalde fundamentele standaarden ingesteld en gehandhaafd zullen worden. Aan de andere kant moeten voorzorgsmaatregelen worden getroffen opdat sociale gelegenheden ontstaan die de ontwikkeling van een geheel vrij denken bevorderen, wat het risico dat daarmee gepaard gaat ook mag zijn. Wij moeten nooit vergeten dat de korte tussenpozen van vrij denken in de geschiedenis vielen in die perioden, gedurende welke de klerikale lichamen het uitsluitende monopolie van het geven van een uitlegging aan de betekenis van het leven en aan de menselijke aangelegenheden hadden verloren. De vrijheid van gedachte en de wonderbaarlijke ontwikkeling van de experimentele geest in Griekenland waren te danken aan het feit dat zich daar zoiets als een Oosterse hiërarchie niet kon ontwikkelen. In de Renaissance en in het tijdperk van het liberalisme bracht de vrije concurrentie tussen de Kerken, sekten en groepen van vrije intellectuelen die gistingstoestand te weeg, waarin de wetenschap en de vrije persoonlijkheid zich konden ontwikkelen. De Angelsaksische vorm van planning voor vrijheid kan daarom noch terugvallen op de middeleeuwse vorm van klerikalisme, noch op de totalitaire door de staat opgelegde geloven. Planning zal hier in de eerste plaats bestaan in het scheppen van de ruimte en de gelegenheden voor de groei van zich afscheidende sekteachtige sociale groeperingen en de ontwikkeling van een vrije intelligentsia, zonder dat men toestaat dat deze zelfde vrijheid in anarchie ontaardt. De omzetting van deze eisen in institutionele garanties zal een van de voornaamste onderwerpen van het verdere denken moeten zijn.

_______________
[0] Dit hoofdstuk werd geschreven voor een groep vrienden, christelijke denkers. Afgezien van enige wijzigingen en verdere verhelderingen is het betoog in zijn oorspronkelijke vorm gelaten om te dienen voor zijn oorspronkelijk doel: meer het stimuleren van de gedachte dan het streven naar definitieve oplossingen van de opgeworpen problemen.
De groep, bestaande uit theologen, geestelijken, academische leerkrachten, ambtenaren, schrijvers, enz. kwam geregeld vier keer per jaar voor een weekend bijeen met het uitgesproken doel recente veranderingen in de maatschappij te begrijpen in verband met het christendom. Verscheidene jaren geleden werd de auteur uitgenodigd zich als socioloog bij deze groep aan te sluiten en in deze hoedanigheid schreef hij de onderhavige verhandeling. Om misverstand te voorkomen en omdat persoonlijke gevoelens gemakkelijker geprikkeld worden in de sfeer van de godsdienst dan misschien in enige andere, wenst hij er de nadruk op te leggen dat hij als socioloog spreekt en als socioloog alleen. De vraag aan de socioloog gesteld, kan alleen betrekking hebben op de verhouding tot en de functie in de maatschappij, die de godsdienst heeft als een van vele andere geestelijke verschijnselen in het sociale proces. Wat dit onderzoek ook mag opleveren, het matigt zich geen oordeel aan over de intrinsieke waarde van het christendom en de christelijke ethiek.
De auteur wenst ook zijn dank uit te spreken tot al die leden van de groep, die hem door uitwisseling van gedachten zozeer geholpen hebben bij de formulering van de problemen.
[41] Vgl. Hoofdstuk II van dit boek.
[42] Max Weber, Die protestantische Ethik und der Geist des Kapitalismus, in Gesammelte Aufsätze zur Religionssoziologie (Tübingen 1922).
[43] Vgl. Max Weber, “Politik als Beruf (herdruk in zijn Gesammelte Politische Schriften, München 1921, blz. 441 e.v.).
[44] In mijn Ideology and Utopia: An Introduction to the Sociology of Knowledge (Londen en New York, 2de druk, 1939). Ik trachtte de axiomatische grondslagen aan te tonen van verschillende interpretaties van geschiedenis en politiek. Zie vooral het hoofdstuk over “Prospects of Scientifc Politics”.