Leest u dit met een smartphone?
Met (enkele) smartphones moet u zelf uitmaken welke modus voor u geschikt is
In het begin waren zich slechts enkele mensen de naderende chaos en de crisis in ons systeem van geestelijke waarden bewust. Zij merkten op dat de religieuze en morele eenheid, die de middeleeuwse maatschappij tot een organisch geheel maakte, aan het verdwijnen was. Toch was de ontbinding niet zo opvallend, daar de Filosofie van de Verlichting een nieuw levensdoel scheen aan te bieden, waaruit zich de wereldse systemen van het liberalisme en het socialisme zouden ontwikkelen. Nauwelijks waren wij tot de conclusie gekomen dat de toekomst zich zou oplossen in een strijd om de oppermacht tussen deze twee gezichtspunten, toen zich een nieuw waardesysteem aandiende, dat van het universele fascisme. De grondhouding van deze nieuwe visie is zo verschillend van die van de voorafgaande systemen, dat de onderlinge verschillen van deze laatste bijna schijnen te verdwijnen.
Zo bestaan er dus in een zelfde sociale omgeving de meest tegenstrijdige levensfilosofieën. Ten eerste kan men de godsdienst van liefde en algemene broederschap, die hoofdzakelijk geïnspireerd is op de christelijke tradities, aanleggen als een maatstaf ter beoordeling van onze handelingen. Dan heeft men de filosofie van de Verlichting en van het liberalisme met zijn nadruk op vrijheid en persoonlijkheid en zijn waardering van rijkdom, zekerheid, geluk, verdraagzaamheid en liefdadigheid als middelen om ze te bereiken. Vervolgens hebben wij de beweging van de socialisten, die gelijkheid, sociale rechtvaardigheid, zekerheid en een planmatige sociale orde als belangrijkste desiderata van deze eeuw beschouwen. Maar boven dit alles hebben wij, zoals ik hierboven reeds zei, de meest recente filosofie van het demonische beeld van de mens, welke de nadruk legt op vruchtbaarheid, ras, macht en de militaire en stamdeugden van verovering, discipline en blinde gehoorzaamheid.
Wij zijn niet alleen tegenover elkaar verdeeld in onze waardebepaling van de grote problemen, zoals de principes van het Goede Leven en die van de beste sociale organisatie, maar wij hebben ook geen vaststaande opvattingen, vooral in onze democratische maatschappijen, over de juiste vormen van menselijk gedrag. Een reeks van opvoedkundige invloeden bereidt de nieuwe generatie erop voor haar rationele eigenbelang te verdedigen en na te jagen in een wereld van concurrentie, terwijl een andere reeks de nadruk legt op onzelfzuchtigheid, sociale dienstbaarheid en onderwerping aan gemeenschappelijke doeleinden. De ene reeks van sociale invloeden vindt haar oorsprong in het ideaal van ascetisme en onderdrukking van de gevoelens, terwijl de andere het verlangen aanmoedigt zich uit te leven.
Wij hebben geen algemeen aanvaarde theorie noch praktijk over de aard van vrijheid en discipline. Sommigen denken dat, dankzij de zichzelf regelende krachten, die inherent zijn aan het groepsleven, de orde spontaan te voorschijn zou komen, als de mens maar volledig vrij zou worden gelaten en de druk van een extern gezag maar zou worden weggenomen. In volkomen tegenstelling met deze anarchistische theorie beweren anderen dat, indien een strenge regeling wordt toegepast in die levenssferen waar dat nodig is, de mogelijkheden tot vrijheid niet onderdrukt, maar juist geschapen worden. Voor zulke denkbeelden is orde de onmisbare voorwaarde voor vrijheid.
Daar wij geen vaststaande opvattingen hebben over vrijheid en orde, is het niet verwonderlijk dat wij geen scherp omlijnde criteria hebben voor de behandeling van misdadigers en niet weten of straf een vergeldend en afschrikwekkend karakter moet hebben of een soort van aanpassing en heropvoeding moet geven voor het leven in de maatschappij. Wij aarzelen, of wij de wetsovertreder moeten beschouwen als een zondaar of als een zieke en kunnen niet beslissen, of hij of de maatschappij nu verkeerd is.
Maar de crisis in onze waardeopvattingen komt niet alleen naar voren in zulke grensgevallen van verkeerde aanpassing als de misdaad; wij hebben ook geen algemeen aanvaarde opvoedingspolitiek voor onze normale burgers, daar, hoe verder wij vooruit gaan, hoe minder wij weten, waarvóór wij eigenlijk aan het opvoeden zijn. Wat de primaire stadia van de opvoeding betreft, wij weten niet of ons doel moet zijn om miljoenen rationalisten te vormen, die gewoonte en traditie verwerpen en elk geval objectief beoordelen, of dat het hoofddoel van de opvoeding moet zijn die sociale en nationale erfenis over te dragen, die haar brandpunt in de godsdienst vindt. Van de hogere stadia van de opvoeding weten wij niet of wij specialisten moeten vormen, die zo dringend nodig zijn in een geïndustrialiseerde maatschappij met een strenge arbeidsverdeling, of dat wij moeten zorgen voor algemeen ontwikkelde persoonlijkheden met een filosofische achtergrond.
Ook is het niet alleen de opvoeding, die op losse schroeven staat; wij zijn even vaag omtrent de betekenis van arbeid en vrije tijd. Het systeem van in de eerste plaats te werken voor winst en geldelijk voordeel verkeert in staat van ontbinding. De grote massa hunkert naar een stabiele levensstandaard, maar bovenal wil men het gevoel hebben dat men een nuttig en belangrijk lid van de gemeenschap is met een recht om de betekenis van zijn werk en van de maatschappij, waarin men leeft, te begrijpen. Terwijl de massa aldus ontwaakt, treedt er een splitsing op in de rijen van de weinige rijke en ontwikkelde leden van de gemeenschap. Voor sommigen betekent hun hoge positie en opeengehoopte rijkdom in de eerste plaats het genot van het uitoefenen van een onbegrensde macht; voor anderen opent het de mogelijkheid hun kennis en bekwaamheid aan te wenden om leiding te geven en verantwoordelijkheid te dragen. De eerste groep vertegenwoordigt de potentiële leiders van het fascisme, terwijl men onder de laatste groep diegenen vindt, die bereid zijn mee te helpen aan het opbouwen van een nieuwe sociale orde onder bekwame leiding.
Zoals ik gezegd heb, is het niet alleen de arbeid, maar ook de vrije tijd, die geheel verschillend gewaardeerd en geïnterpreteerd wordt. Het puriteinse schuldbewustzijn met betrekking tot de vrije tijd en ontspanning strijdt nog steeds tegen de opkomende historische verering van vitaliteit en gezondheid. De idee van afzondering en contemplatie en van haar waarde is in strijd met de idee van massagenoegens en massa-extase. Dezelfde tegenstelling in opvatting bestaat op het gebied van de seksuele moraal. Sommigen veroordelen nog steeds al het seksuele en verklaren het voor taboe, terwijl anderen in de verwijdering van mysterie en onderdrukking uit deze levenssfeer een remedie zien voor de meeste van onze psychologische afwijkingen. Onze opvattingen en idealen omtrent vrouwelijkheid en mannelijkheid variëren met de verschillende groepen en het gemis aan overeenstemming schept conflicten, die niet alleen onze filosofische discussies beheersen, maar ook de dagelijkse verhouding tussen mannen en vrouwen sterk beïnvloeden.
Zo is er dus niets in ons leven, zelfs niet in die fundamentele gebieden zoals voeding, manieren en gedrag, waarover onze opvattingen niet verschillen. Wij zijn het er zelfs niet over eens, of deze grote verscheidenheid in opvatting goed of slecht is en of de grotere eenvormigheid van het verleden, of de nadruk, die tegenwoordig gelegd wordt op de mogelijkheid van keuze, te verkiezen is.
Er is echter een laatste punt waarover wij het wél eens zijn. Het is beslist niet goed te leven in een maatschappij, waarvan de normen niet vaststaan en zich op een ongeregelde manier ontwikkelen. Wij beseffen dit zelfs nog sterker nu wij in oorlog zijn, dus snel en zonder aarzelen moeten handelen en een vijand bestrijden, wiens systeem van waarden opzettelijk vereenvoudigd is om snelle beslissingen mogelijk te maken. In vredestijd kan het voor de historicus en de individuele denker interessant geweest zijn de grote verscheidenheid te bestuderen van mogelijke reacties op dezelfde prikkels en de strijd tussen de verschillende standaarden en gezichtspunten te onderzoeken. Maar zelfs in vredestijd werd deze verscheidenheid van waarde oordelen ondraaglijk, vooral in grensgevallen, waar een eenvoudig “ja” of “nee” vereist was. In zulke situaties deelde menigeen, die de traagheid had ervaren waarmee democratische regeringen beslissingen nemen, de opvatting van een welbekende fascistische schrijver op wetenschappelijk politiek gebied, die zei, dat een slechte beslissing beter is dan geen beslissing. Dit is in zoverre waar, dat de besluiteloosheid van het laisser-faire systeem de weg voor de komende dictator automatisch voorbereidt. Zo waren dus, reeds lang voor het uitbreken van de oorlog, enige verziende denkers zich bewust van die gevaren, die inherent zijn aan een dergelijke crisis van de geestelijke waarden en zij trachtten de dieper liggende oorzaken van deze crisis te vinden.
De twee belangrijkste tegenstanders in de controverse over de oorzaken van onze geestelijke crisis zijn de idealisten en de marxisten. Voor religieuze denkers en filosofische idealisten scheen het van het begin af duidelijk, dat de crisis van de geestelijke waarden niet het gevolg, maar eerder de oorzaak was van onze beschavingscrisis. Volgens hen werd alle strijd in de geschiedenis veroorzaakt door de botsing tussen verschillende vormen van trouw aan het gezag, of door veranderingen in de waardeopvattingen. Het prijsgeven van de christelijke en daarna van de humanitaire waarden door de moderne mens is de uiteindelijke oorzaak van onze crisis en onze beschaving is ten ondergang gedoemd, tenzij wij haar geestelijke eenheid herstellen. Voor de marxist is precies het tegenovergestelde waar. Wat er op het ogenblik in de wereld gebeurt, is niets anders dan de overgang van het ene economische systeem in het andere en de crisis van de waarden is als het ware het lawaai dat bij de botsing van deze systemen ontstaat.
Als men liberaal is, geeft men de raad de economische orde door een vrij marktverkeer van staatsinmenging te bevrijden en het geestelijke laat men voor zichzelf zorgen. Als men marxist is, ziet men de ideologieën en geestelijke waarden als een onderdeel van het sociale proces, maar men concentreert zijn aanval te veel op de economische aspecten van de maatschappij en hoopt, dat na de vestiging van de juiste economische orde een harmonische wereld automatisch te voorschijn zal komen door het proces van de dialectische wisselwerking zelf. Daar de bron van al onze moeilijkheden gezocht moet worden in de tegenstrijdigheden, die inherent zijn aan het kapitalistische systeem, is het slechts vanzelfsprekend, dat zijn verwijdering alles in orde zal brengen.
Ik ben van mening, dat het de grote verdienste van de marxistische beschouwingswijze was, dat zij, vergeleken met de zuiver idealistische, eens en voor altijd besefte dat het cultuurleven, en daarmee dus de geestelijke waarden, afhankelijk is van bepaalde sociale omstandigheden, onder welke de aard van de economische orde en de daarbij horende klassenstructuur van primair belang zijn. Dit gezichtspunt opende het onderzoekingsgebied voor die wetenschap, die wij cultuursociologie noemen. Aan de andere kant beperkte de uitsluitende nadruk, die gelegd werd op de economische grondslagen, van het begin af het gezichtsveld van deze opkomende cultuursociologie. Volgens mijn opvatting zijn er nog vele andere sociale factoren en omstandigheden, waarvan het cultuurleven afhankelijk is en de vocabulaire van een sociologie, die de cultuurcrisis slechts interpreteert met categorieën zoals “klasse”, is veel te beperkt, evenals de opvatting dat de economische en klassenfactoren alleen verantwoordelijk zijn voor de crisis in ons waardesysteem.
Het verschil in gezichtspunt zal duidelijk worden, als wij de geneeswijzen beschouwen, die volgen uit deze twee sociologische interpretaties, de marxistische en degene die ik zal uiteenzetten. Volgens de marxist hoeft men slechts de economische huishouding op orde te brengen en de huidige chaos in ons waardesysteem zal verdwijnen. Volgens mijn opvatting is een uitkomst uit deze chaos ook niet mogelijk zonder een gezonde economische orde, maar dat is niet genoeg, daar nog een groot aantal andere sociale omstandigheden het proces van de waardeschepping en waardeverspreiding beïnvloeden en van elk van deze omstandigheden moet het voor en tegen worden onderzocht.
In mijn sociologische interpretatie, zowel als in die van de marxist, is het nutteloos om de geestelijke waarden abstract te bespreken; haar studie moet samenhangen met die van het sociale proces. Voor ons komen de waarden[4] het eerst tot uitdrukking door de keuzen, die door de individuen worden gedaan: doordat ik dit verkies boven dat, waardeer ik de dingen. Maar de waarden bestaan niet alleen door deze subjectieve individuele keuzen; zij treden ook op als objectieve normen, d.w.z. als raad: doe liever dit dan dat. In dat geval zijn zij meestal door de maatschappij opgesteld om als verkeerslichten te dienen bij de regeling van de handelingen en gedragingen van de mensen. De voornaamste functie van deze objectieve normen is om de leden van een maatschappij te laten handelen op een manier die op de een of andere wijze past in het beeld van de bestaande orde. Door deze tweeledige oorsprong zijn de waardeoordelen gedeeltelijk de uitdrukking van subjectieve verlangens en gedeeltelijk van objectieve sociale functies. Zo bestaat er dus een voortdurende aanpassing tussen datgene dat de individuen zouden willen doen, als zij bij hun keuze slechts zouden worden geleid door persoonlijke verlangens en datgene dat de maatschappij van hen verlangt te doen.
Zo lang als de structuur van de maatschappij eenvoudig en statisch is, zullen eenmaal gevestigde waarden gedurende zeer lange tijd blijven gelden, maar als de maatschappij verandert, zal dit onmiddellijk worden weerkaatst in de veranderde waardeopvattingen. Nieuwe waarderingen en nieuwe definiëringen van de situatie zullen de veranderende structuur van de maatschappij noodzakelijk vergezellen. Een nieuwe sociale orde kan niet bestaan zonder deze nieuwe waarden en definities, daar de individuen alleen door deze op een nieuwe wijze zullen handelen en op nieuwe prikkels zullen reageren. Het proces van de waardevorming is dus niet zonder meer een aanhangsel van de economische orde, maar een aspect van de sociale verandering in al die gebieden waar een veranderd gedrag nodig is. Maar als de waarden in haar meest belangrijke functies optreden als sociale regelaars, zoals verkeerslichten, dan is het duidelijk dat wij geen orde en harmonie in de chaos kunnen scheppen, tenzij wij iets meer weten over de sociale processen die deze regelaars doen functioneren en over die sociale omstandigheden die de functionering van dat signaalsysteem in de war kunnen sturen.
Er is beslist een samenhangend systeem van sociale en psychologische handelingen, waaruit het proces van de waardevorming is opgebouwd; onder hen zijn de schepping, verspreiding, verzoening, standaardisatie en assimilatie van waarden de belangrijkste en er zijn bepaalde sociale omstandigheden die de soepele werking van het proces van de waardevorming bevorderen of belemmeren.
En dit is juist wat ik wilde beweren. Er heeft een volledige verschuiving plaats gevonden in de sociale factoren, waarvan de soepele functionering van het proces van de waardevorming afhing. Maar wij zijn op maatschappelijk gebied zo blind geweest dat wij deze factoren zelfs niet behoorlijk konden onderkennen, laat staan konden rechtzetten wat verkeerd ging. Wat ik daarom ga doen is te trachten enige van die veranderde sociale omstandigheden op te noemen, die de traditionele functionering van de voornaamste factoren in het proces van de waardevorming verstoorden.
1. De eerste reeks storende factoren in de sfeer van de geestelijke waarden ontstaat door het eenvoudige feit van de ongecontroleerde en snelle groei van de maatschappij. Wij maken de overgang mee van het stadium waarin de zogenaamde primaire groepen, zoals familie en nabuurschap, de achtergrond van het leven vormen naar het stadium, waarin het contact tussen veel grotere groepen overheerst. Zoals C. H. Cooley[5] duidelijk maakte, bestaat er een hiermee overeenkomende overgang van primaire houdingen en deugden naar afgeleide groepsidealen. De primaire deugden van liefde, wederzijdse hulp en broederschap zijn sterk emotioneel en persoonlijk getint en het is bijna onmogelijk ze zonder aanpassing toe te passen op grotere contactgroepen. Het is mogelijk zijn naaste lief te hebben, als men hem persoonlijk kent, maar het is een onmogelijke eis te verlangen dat men mensen uit een grotere groep, die men niet eens kent, moet liefhebben. Volgens Cooley’s opvatting bestaat de paradox van het christendom daarin, dat het trachtte de deugden van een maatschappij, die gebaseerd was op nabuurschappelijke verhoudingen, toe te passen op de wereld in het groot. Het verlangde niet alleen dat men de leden van zijn stam moest liefhebben, maar ook, dat men de gehele mensheid moest beminnen. De oplossing van deze paradox is, dat het gebod “Heb Uw naasten lief” niet letterlijk moet worden opgevat, maar zodanig uitgelegd moet worden dat het aangepast is aan de omstandigheden van een grote maatschappij. Hiertoe moet men wetten opstellen die het een of andere abstracte principe belichamen dat overeenkomt met de primaire deugden van sympathie en broederschap.
In dit geval is het dus de methode van uitlegging die het waardesysteem opnieuw doet functioneren. Maar alleen sociale werkers weten hoe dikwijls de mensen in het leven te kort schieten, omdat hun nooit geleerd is hoe zij de deugden, die zij van huis uit hebben aangeleerd, moeten toepassen in algemeen maatschappelijke omstandigheden. Opvoeden voor het familieleven en de nabuurschap is heel iets anders dan opvoeden tot het nationale en wereldburgerschap. Onze gehele opvoedkundige traditie en ons gehele waardesysteem zijn nog steeds aangepast aan de behoeften van een dorpswereld en toch vragen wij ons nog af, hoe het komt, dat de mensen te kort schieten, wanneer zij in ruimer verband moeten handelen.
2. Terwijl in dit geval de methode van uitlegging al voldoende hielp om de primaire deugden een nieuwe betekenis te geven voor een wijdere wereld, zullen in andere gevallen de waarden uit de nabuurschappelijke wereld slechts onder moderne omstandigheden kunnen functioneren, als zij een algehele hervorming ondergaan. Neem bijvoorbeeld het gehele systeem van waarden, dat verbonden is aan de idee van de private eigendom. Dit was een nuttig en rechtvaardig devies voor een maatschappij van kleine boeren of kleine onafhankelijke handwerkers, want, zoals professor Tawney[6] duidelijk maakte, de eigendomswet had in dit geval slechts tot doel de gereedschappen te beschermen van de man, die sociaal nuttig werk verrichtte. De betekenis van deze norm veranderde echter volkomen in een wereld van grootindustrieën. Hier betekende hetzelfde principe van de private eigendom van de productiemiddelen het recht van uitbuiting van de velen door de weinigen.
Dit voorbeeld toont van een ander gezichtspunt uit aan, hoe door de overgang van eenvoudige verhoudingen naar meer complexe, de betekenis van precies dezelfde norm, i.c. die van het private eigendom, totaal kan veranderen en wel van een instrument van sociale rechtvaardigheid in een van onderdrukking. Het is niet voldoende hier een bewuste nieuwe uitlegging te geven aan het waardesysteem dat gegroeid is rond de idee van het eigendomsrecht; een algehele hervorming is nodig om de oorspronkelijke bedoeling van het scheppen van een toestand van sociale rechtvaardigheid weer in praktijk te brengen.
3. De overgang van een voorindustriële wereld, waar het handwerk en de landbouw overheersten, naar een industriële maatschappij vindt niet alleen zijn weerslag in de veranderde betekenis van de waarden, die haar brandpunt vinden in de idee van het private eigendom, maar ook in een reeks veranderde esthetische waardeoordelen en in de waarden die onze gewoonten van arbeid en vrije tijd regelen. Het zou helemaal niet moeilijk zijn aan te tonen dat de werkelijke strijd op het gebied van de kunstwaardering gaat tussen het waardeoordeel, dat geworteld is in goed vakmanschap en het waardeoordeel, dat ontstaan is door de machinaal geproduceerde goederen.
Maar de tegenstelling van de waarden blijkt nog opvallender bij de waardeoordelen die samenhangen met het arbeidsproces. De arbeidsprikkels en beloningen van het voorindustriële tijdperk zijn verschillend van die van onze tijd. Het prestige van de verschillende beroepen in een maatschappij waar de goederen met de hand gemaakt worden, is verschillend van het prestige dat ontstaat in de hiërarchie van een fabrieks- en handelsorganisatie. Nieuwe vormen van individuele en collectieve verantwoordelijkheid ontstaan, maar zeer dikwijls verbittert het gebrek aan gelegenheid om verantwoordelijkheid op zich te nemen diegenen, die er nog naar streven zichzelf te respecteren door de bekwaamheid, die zij bij hun werk bereiken. Men heeft eens zeer juist gezegd dat onze maatschappij de machine nog niet heeft kunnen assimileren. Wij hebben zeer succesvol een nieuw soort “Taylor-efficiency” ontwikkeld, dat de mens tot een onderdeel van het mechanisch proces maakt en zijn gewoonten omvormt in het belang van de machine. Maar wij zijn er nog niet in geslaagd die menselijke en sociale verhoudingen in de fabriek te scheppen, die de aspiraties van de mens naar hogere waarden zouden kunnen bevredigen en zouden kunnen bijdragen tot de vorming van zijn persoonlijkheid.
Hetzelfde is van toepassing op onze gemechaniseerde ontspanning. De radio, de grammofoon en de bioscoop zijn de middelen waarmee nieuwe vormen van ontspanning worden geproduceerd en gedistribueerd. Zij zijn democratisch van aard en stimuleren het leven van de nederigste mensen, maar weinigen van hen hebben tot nu toe die werkelijke waarden geschapen, die de tijd, welke buiten de fabriek, de werkplaats of het bureau wordt doorgebracht, zouden vermenselijken en vergeestelijken.
Zo is dus het tijdperk van de machine noch in staat geweest die geschikte nieuwe waarden te scheppen, die aan het proces van arbeid en vrije tijd vorm zouden hebben moeten geven, noch om de twee tegenstrijdige idealen te verzoenen, die door hun antagonisme de tendentie hebben het menselijk karakter te desintegreren in plaats van te integreren. Hetzelfde gevolg is waar te nemen in de meeste handelingen van de moderne mens voor zover nl. datgene wat hij doet in de ene sector van zijn leven in geen verband staat met datgene wat hij doet in de andere sectoren.
4. De verwarring in de sfeer van de waarden ontstaat niet alleen uit de overgang van de verhoudingen van het verleden naar die van het heden, maar ook door het toenemende aantal aanrakingspunten tussen de verschillende groepen. Door de ontwikkeling van de communicatiemiddelen en door de sociale mobiliteit, zoals migratie of de stijging en daling op de sociale ladder, worden de waarden, die afkomstig zijn uit verschillende gebieden, in dezelfde smeltkroes geworpen. Vroeger kon men wijzen op verschillende waardegebieden: gewoontes, tradities en waarden van de ene provincie verschilden van die van een andere, of de waardeschaal van de aristocratie week af van die van de burgers. Als groepen met elkaar in contact kwamen of zich zelfs verenigden, was er tijd genoeg om elkaars waarden te assimileren; een soort inlijving vond plaats en verschillen bleven niet onverzoend naast elkaar bestaan, noch werkten zij door als elkaar tegenwerkende prikkels. Tegenwoordig belichaamt ons waardesysteem de meest heterogene invloeden en er bestaat noch een techniek, die tussen deze tegenstrijdige waardeoordelen bemiddelend kan optreden, noch is er tijd genoeg voor een werkelijke assimilatie van de waarden. Tegen deze achtergrond wordt het duidelijk dat er in het verleden langzame en onbewuste processen moesten werken die de belangrijke functies van waardebemiddeling, waardeassimilatie en waardestandaardisatie vervulden. Deze processen zijn nu, óf verstoord, óf zij vinden tijd noch gelegenheid om hun werk behoorlijk te verrichten. Dit alleen al verlaagt het ervaren van geestelijke waarden tot iets onbelangrijks. Voor het functioneren van een dynamische maatschappij is weliswaar allereerst een verscheidenheid van reacties op de veranderende omgeving nodig, maar als de verscheidenheid van aanvaarde vormen te groot wordt, dan leidt dit tot nerveuze irritatie, onzekerheid en vrees. Het wordt langzamerhand voor het individu steeds moeilijker om te leven in een vormloze maatschappij, waarin hij zelfs in de eenvoudigste situaties moet kiezen tussen verschillende handelwijzen en waarden, waaraan geen sancties verbonden zijn; en het is hem niet geleerd hoe te kiezen of op zijn eigen benen te staan.
Om de kwade gevolgen van deze grote verscheidenheid tegen te gaan, zou men de een of andere methode van geleidelijke standaardisatie van de fundamentele waarden moeten vinden, teneinde weer evenwichtige oordelen en houdingen te herkrijgen. Daar deze methode in onze massamaatschappij ontbreekt, is het te vrezen dat uit de onzekerheid de roep naar voorgeschreven waarden zich zal gaan laten horen.
5. Een andere bron van verschuiving en verstoring in ons waardesysteem is te wijten aan de geheel nieuwe vormen van gezag en sancties, die ontstaan zijn, en aan de nieuwe methodes van rechtvaardiging van bestaand gezag en bestaande sancties. Toen de maatschappij homogener was, waren de religieuze en politieke autoriteiten het op vele punten eens, of anders was er een hevige strijd gaande om de religieuze en politieke gezagssferen af te bakenen. Maar nu staan wij tegenover een verscheidenheid van religieuze sekten en de verschillen tussen de diverse politieke filosofieën hebben, daar zij alle tezelfdertijd werken, slechts tot resultaat, dat zij elkaars invloed op de geesten van de mensen neutraliseren.
Hierbij moeten wij nog voegen de verschillende methoden van rechtvaardiging van het gezag. Er was een tijd dat er slechts twee manieren waren om het gezag van sociale normen te rechtvaardigen: zij waren of een deel van de traditie (“omdat onze voorvaderen het ook zo hebben gedaan”), of zij drukten de wil van God uit. Hiertegenover ontwikkelde zich een nieuwe methode van waarde rechtvaardiging, welke als enige bron van aanvaarding slechts datgene erkende, dat afgeleid kon worden uit de eeuwige rationele wetten, die vermoedelijk voor het gehele menselijke ras dezelfde zouden zijn. Toen dit geloof in de verlichting door de Universele Rede als wetgevende macht verloren ging, werd de deur wijd open geworpen voor de toelating van de meest verschillende soorten van waarderechtvaardiging. De utilistische rechtvaardiging van de waarden door haar nuttigheid of het geloof in de onbeperkte niet te controleren inspiratie van de leider werden even aanvaardbaar als het geloof in het recht van de sterkste. Of het laatste geloof zijn uitdrukking vindt in een theorie van de eeuwige strijd tussen rassen, of klassen, of elites, is niet van primair belang. In al deze gevallen komt er geen eind aan het proces van wederzijdse vernietiging, daar de rechtvaardiging zodanig is dat zij onbeperkt willekeurige eisen toelaat; waarom zou mijn Leider niet het visioen hebben en mijn ras of klasse niet de roeping de wereld te overheersen?
Een andere moeilijkheid van dezelfde orde is de verantwoordelijkheid op de een of andere zichtbare sociale vertegenwoordiger te concentreren. Waar men geen erkend waardesysteem heeft, is het gezag verspreid, worden de methoden van rechtvaardiging willekeurig en is niemand verantwoordelijk. De fixering van het gezag en de toewijzing van verschillende graden van verantwoordelijkheid aan verschillende functionarissen zijn allereerste voorwaarden voor de functionering van het maatschappelijk leven. Maar deze fixering wordt moeilijker, wanneer de verschillende klassen met haar verschillende historische oorsprong en geestelijk uitzicht verschillende standaarden aanhangen en wanneer er geen pogingen worden ondernomen deze verschillen met elkaar te verzoenen.
6. Een nog hachelijker toestand ontstaat in onze tijd door het feit, dat, terwijl in een maatschappij, die gegrondvest is op gewoonte en traditie, de belangrijkste waarden blind worden aanvaard, de schepping van de specifiek nieuwe waarden en haar aanvaarding voor het grootste deel gebaseerd is op een bewuste en rationele waardebeoordeling. Of men zijn naaste moet liefhebben en zijn vijand haten, is, zoals wij gezien hebben, gebaseerd op het geloof dat dit of een verlangen van God is, of door onze oude tradities wordt voorgeschreven, maar het antwoord op vragen of de democratische organisatie te verkiezen is boven de dictatoriale, of ons opvoedingssysteem meer aandacht moet schenken aan de studie van de klassieken of aan verdere specialisatie, moet beredeneerd worden. Zelfs als wij toegeven dat de voorkeur uiteindelijk wordt bepaald door het een of andere irrationele besluit, moet het stadium van de bewuste overweging toch worden doorgemaakt en nieuwe technieken van bewuste waardebeoordeling zijn voortdurend in de maak.
Ofschoon dit proces, dat tot grotere bewustheid en overweging leidt, op zichzelf een grote vooruitgang betekent, verstoort het toch het evenwicht tussen de bewuste en onbewuste krachten, die in onze maatschappij werken, wanneer het binnen de bestaande sociale structuur zijn werking gaat uitoefenen. Deze verandering tot een bewuste waardebeoordeling en waardeaanvaarding betekent een copernicaanse omwenteling in de sociale sfeer en in de geschiedenis van de mensheid en zij kan alleen tot verbeteringen leiden, indien zij werkelijk door de gehele maatschappij wordt geassimileerd. De last van een grotere bewustheid is alleen te dragen, indien tegelijkertijd vele andere dingen (waaronder de opvoeding) worden hervormd. De oorsprong van deze verwarring stichtende nieuwheid is te vinden in de dagen, toen de mens voor het eerst besefte, dat hij door een doelbewuste hantering van de wet op de een of andere manier invloed kon uitoefenen op de veranderende maatschappij. Hij besefte daarbij, dat het mogelijk was het vormen van en richting geven aan waarden te verbinden met bewuste overwegingen en sociale gevolgen te voorzien en tot op zekere hoogte te beïnvloeden. Wat er op het ogenblik gebeurt, is, dat datgene, dat alreeds vanzelfsprekend was in de wettelijke sfeer, nu wordt toegepast op andere sferen. In de sferen van de opvoeding en van het geestelijk en sociaal werk worden waarden van een eerder moreel dan wettelijk karakter verbonden met rationele overwegingen en beoordelingen. Zo worden dus waardeschepping, waardeverspreiding, waardeaanvaarding en waardeassimilatie meer en meer aangelegenheden van het bewuste Ik.
7. Deze verandering is van geweldige betekenis, daar wij, om een burger te vormen die zich aan de wet zal onderwerpen en wiens gehoorzaamheid niet langer gebaseerd is op gewoonte en blinde aanvaarding, de gehele mens moeten heropvoeden. Mensen, die gewoon zijn de waarden blind te aanvaarden door gehoorzaamheid, nabootsing of emotionele suggestie, zullen nauwelijks in staat zijn die waarden te begrijpen, die een beroep op de rede doen en waarvan de eraan ten grondslag liggende principes kunnen en moeten worden beredeneerd. Wij beseffen nauwelijks in zijn volle omvang welk een geweldige hervorming in ons opvoedingssysteem nodig zou zijn om een democratische maatschappij, die gebaseerd is op bewuste waardeaanvaarding, te laten functioneren. Er is één ding, dat elke hervormer en elke opvoeder moet weten en dat is, dat elk nieuw systeem van beheersing van het sociale leven een heropvoeding van het individu vereist. In een maatschappij, waarin de waarden geregeld worden door “verkeerslichten”, die zich of direct richtten op traditionele reacties of op de emoties en het onderbewustzijn, kon men sociale acties teweegbrengen zonder dat het nodig was de intellectuele krachten van het Ik te versterken. Maar in een maatschappij, waarin de voornaamste veranderingen tot stand moeten komen door gezamenlijk overleg en waarin de herwaarderingen gebaseerd moeten zijn op verstandelijk inzicht en instemming, zou een geheel nieuw opvoedingssysteem nodig zijn, dat zijn belangrijkste krachten zou moeten wijden aan de ontwikkeling van onze intellectuele krachten en dat een geestesstructuur zou moeten scheppen, welke de last van scepticisme zou kunnen dragen en niet onmiddellijk door een paniek zou worden bevangen, wanneer vele van de denkgewoonten gedoemd zouden zijn te verdwijnen.
Aan de andere kant, als onze huidige democratie tot de conclusie komt dat deze geestesstructuur ongewenst is, of dat zij onpraktisch of nog niet te verwerkelijken is wat de grote massa betreft, dan moeten wij de moed hebben met dat feit in onze opvoedkundige strategie rekening te houden. In dat geval moeten wij in bepaalde sferen die waarden toelaten en bevorderen die direct tot de emoties en irrationele krachten in de mens spreken, en tezelfdertijd moeten wij, waar dit reeds binnen ons bereik ligt, onze krachten concentreren op de opvoeding tot rationeel inzicht. Het is mogelijk twee wegen te volgen: opvoeding tot een irrationele waardeaanvaarding in een maatschappij, die daarop gebaseerd is, of opvoeding tot een rationele beoordeling van waarden in een maatschappij, waarin de waarden voor het grootste deel op rationele wijze, bv. op utilitaire gronden, gerechtvaardigd kunnen worden. Maar wat tot chaos moet leiden is een tegenstelling tussen de aard van de belangrijkste waarden en de bestaande opvoedingsmethoden. Men kan geen nieuwe morele wereld scheppen die gebaseerd is op een rationele waardeaanvaarding, d.w.z. op waarden welker sociale en psychologische functies begrijpelijk zijn, als men tegelijkertijd een opvoedingssysteem handhaaft, dat in zijn essentiële technieken werkt met taboes en dat de ontwikkeling van een rationeel oordeel tracht te verhinderen. De oplossing lijkt mij te liggen in een soort van gradueren van de opvoeding, welke dus stadia onderscheidt, waarin zowel het irrationele als het rationele zijn eigen plaats krijgt. Er was iets van deze gedachte verwerkelijkt in het planmatige systeem van de katholieke kerk, die de waarheid voor eenvoudige mensen trachtte voor te stellen door beelden en dramatische rituele processen, terwijl zij de ontwikkelden dezelfde waarheid duidelijk maakte op het niveau van de theologische redenering. Het zal niet nodig zijn de nadruk erop te leggen, dat mijn verwijzing naar de katholieke kerk niet moet worden opgevat als een aanbeveling van haar dogma, maar als een voorbeeld, dat aantoont hoe de opvoeding zodanig kan worden georganiseerd, dat rekening wordt gehouden met de verschillende manieren waarop de waarden kunnen worden ervaren.
8. Wij hebben enige van de sociale factoren leren kennen die de crisis in onze laissez-faire maatschappij veroorzaken. Wij hebben gezien hoe de overgang van primaire groepen naar grote maatschappelijke groepen, de overgang van het handwerk naar de grootindustrie en de contacten tussen vroeger gescheiden waardegebieden het proces van de waardevorming verstoorden. Wij hebben vervolgens gezien hoe de nieuwe vormen van gezag en sancties, de nieuwe methoden om het gezag te rechtvaardigen en de mislukking van de opvoeding tot bewuste waardeaanvaarding elk voor zich en allen tezamen tot de huidige crisis van de geestelijke waarden hebben bijgedragen. Wij hebben tenslotte gezien hoe al de mechanismen, die het proces van de waardevorming regelen, langzamerhand verzwakt of uitgeschakeld werden zonder door iets anders te worden vervangen. Het is daarom geen wonder dat onze maatschappij de gezonde achtergrond mist van algemeen aanvaarde waarden en alles wat geestelijke stabiliteit aan een sociaal systeem verleent. Als er enige waarheid steekt in de bewering van Aristoteles, dat politieke stabiliteit afhankelijk is van de aanpassing van de opvoeding aan de regeringsvorm en als wij het tenminste eens zijn met diegenen die beseffen, dat een maatschappij alleen kan functioneren als er een zekere harmonie bestaat tussen de heersende waarden, de wetten en de opvoeding, dan is ons laissez-faire systeem gedoemd om vroeger of later uiteen te vallen.
In een maatschappij, waar de desintegratie al te ver is voortgeschreden, ontstaat de paradoxale toestand dat opvoeding, sociaal werk en propaganda, ondanks de sterk verbeterde technieken, steeds minder efficiënt worden, omdat al de waarden, die hen zouden kunnen leiden, de tendens hebben te vervagen. Wat voor zin heeft het om buitengewoon efficiënte methoden van propaganda en suggestie en nieuwe technieken van opvoeding en gewoontevorming te ontwikkelen en omstandigheden en voorwaarden te scheppen, te veranderen of te vernietigen, als wij niet weten waarvoor? Wat voor nut heeft het kinderbescherming, psychiatrisch sociaal werk en psychotherapie te ontwikkelen, als degene die de leiding moet geven, geen standaarden heeft waarop hij kan steunen? Vroeger of later wordt iedereen neurotisch, daar het langzamerhand onmogelijk wordt een verstandige keuze te doen uit de chaos van concurrerende en onverzoenlijke waarden. Alleen zij die het resultaat hebben gezien van een volkomen niet-inmenging in de geestelijke waarden en een opzettelijke ontwijking van elke discussie over gemeenschappelijke doeleinden in onze neutrale democratieën, zoals bv. het republikeinse Duitsland, zullen begrijpen dat deze absolute verwaarlozing leidt tot een doelloos heen en weer slingeren en dat dit het pad effent voor onderdrukking en dictatuur. Niemand kan van een menselijk wezen verwachten, dat hij kan leven in volkomen onzekerheid en met een onbegrensde keuze. Noch het menselijk lichaam, noch de menselijke geest kunnen een eindeloze verscheidenheid verdragen. Er moet een sfeer zijn, waar fundamentele uniformiteit en continuïteit heersen.
Natuurlijk verlangen wij, als wij erover klagen, dat ons liberale en democratische systeem geen brandpunt heeft, beslist geen gereglementeerde cultuur en autoritaire opvoeding in de geest van de totalitaire systemen. Maar er moet een derde manier zijn, een middenweg tussen de totalitaire reglementering aan de ene kant en de volkomen ontbinding van het waardesysteem in het laissez-faire stadium aan de andere kant. De derde manier is, wat ik noem, de democratische vorm van planning of de planning voor vrijheid. Zij bestaat in wezen uit het tegenovergestelde van de dictatoriale oplegging van externe controlemiddelen. Haar methode is, of nieuwe wegen te zoeken om de echte en spontane sociale controlemiddelen te bevrijden van de ontbindende invloeden van de massamaatschappij, óf anders nieuwe technieken uit te vinden, die de zelfregelende functie van de democratie kunnen verrichten op een hoger niveau van bewustzijn in het kader van een doelgerichte organisatie.
Het moet nu eindelijk duidelijk geworden zijn waarom ik zo lang bleef stilstaan bij de analyse van de voornaamste veranderingen, die de werking van de verschillende factoren in het proces van de waardevorming hebben beïnvloed. Men zal nu ook begrijpen waarom ik enige van de geneesmiddelen trachtte op te sommen, d.w.z. waarom ik de hervormende technieken van het waardeproces opnoemde, zoals waarde-uitlegging, schepping van nieuwe waarden, volledige hervorming, waardeassimilatie, waardestandaardisatie, waardeverzoening, het fixeren van gezag en verantwoordelijkheid, opvoeding tot bewuste waardebeoordeling, enz. Daar de democratische wijze van planning van het waardesysteem niet zal bestaan uit het geforceerd opleggen van waarden, zal de nauwkeurige studie van de factoren, waaruit het spontane waardevormingsproces in al zijn aspecten in het dagelijks leven is samengesteld, een dringende eis worden.
Als wij het erover eens zijn dat werkelijke planning democratische planning betekent, dan volgt hieruit dat het probleem niet is of er wel of niet gepland moet worden, maar om uit te vinden wat de werkelijke verschillen zijn tussen de dictatoriale en de democratische wijze van planning. De ontwikkeling van de methode van de democratische leiding van het waardevormingsproces, zoals die langzamerhand in de Angelsaksische democratieën wordt uitgewerkt en die, naar ik hoop, in de toekomst nog verder zal worden uitgewerkt, valt hier buiten mijn bestek. Ik kan hier slechts enkele principes uiteenzetten, waardoor een dergelijke democratische vorm van waardepolitiek zou kunnen worden geleid.
1. De eerste stap, die door de democratieën, in tegenstelling tot de hen voorafgaande laissez-faire politiek, zal moeten worden gedaan, is het opgeven van haar volkomen onverschilligheid ten opzichte van de geestelijke waarden. Wij moeten niet bang zijn een duidelijke houding met betrekking tot de waarden aan te nemen, noch volhouden, dat een op democratische wijze bereikte overeenstemming van opvatting over waarden onmogelijk is.
Sedert het uitbreken van de oorlog en zelfs nog eerder, toen het universele fascisme de vijand werd, heeft er een frontverandering plaats gevonden en zijn er nieuwe mogelijkheden ontstaan om tot meningsovereenstemming te komen. De vraag is vooral, of wij de betekenis van deze verandering in haar volle omvang beseffen en of wij bereid zijn er direct naar te handelen.
Juist het feit dat de democratieën oorlog voeren tegen het fascisme, een oorlog die op geestelijk terrein zal moeten worden voortgezet, als het werkelijk vechten al voorbij is, heeft het tot een gebiedende eis gemaakt de nadruk te leggen op de eenheidsvormende elementen van ons democratische systeem en op de progressieve sociale evolutie die in dit systeem ligt opgesloten. Dit betekent dat de huidige situatie gekenmerkt wordt door de tendentie om de waarde van de democratische levenswijze en de waarde van de democratie als politiek systeem naar voren te brengen en ze niet op zij te zetten voor welke schone belofte van een betere wereld dan ook. Aan de andere kant geloof ik dat de huidige situatie voldoende spanning bevat om de behoefte aan meningsovereenstemming niet te laten verworden tot een scherm, waarachter wij sociaal tot stilstand zouden kunnen komen of zelfs reactionair zouden kunnen worden. Dat zou betekenen dat wij de oorlog en de vrede zouden verliezen. Natuurlijk is deze kans om meningsovereenstemming en sociale vooruitgang te bereiken slechts een kans. De verwerkelijking vereist veel waakzaamheid en veel moed.
2. Het tweede desideratum voor het uitvoerbaar maken van een democratische waardepolitiek is elke burger duidelijk te maken dat een democratie alleen kan functioneren als de democratische zelfdiscipline sterk genoeg is om ter wille van de gemeenschappelijke actie over concrete twistpunten tot overeenstemming te komen, zelfs als wij over detailpunten van mening blijven verschillen. Maar deze zelfbeheersing zal in de parlementaire sfeer slechts uitgeoefend kunnen worden, indien dezelfde deugden in het dagelijks leven worden betracht. Wij weten dat de parlementaire machinerie slechts de noodzakelijke overeenstemming en het noodzakelijk compromis kan voortbrengen, als dezelfde processen van waardeaanpassing ook in het dagelijks leven voortdurend werken. Slechts indien in het dagelijks contact tussen de mensen de gewoonte van discussie en samenwerking ontstaat, die verzoening en wederzijdse assimilatie van elkaars tegenstrijdige waarden tot gevolg heeft, kan worden gehoopt dat een gemeenschappelijke politiek kan worden ontworpen in het parlement, waar de grote georganiseerde partijen elkaar ontmoeten en haar doeleinden en strategie moeten bepalen.
Het is natuurlijk niet voldoende dit als een algemeen desideratum te vermelden. Er is een hele campagne voor nodig om uit te vinden wat de zwakke plekken in ons sociale systeem zijn en waar de sociale ziekten, de ontaarding van instellingen en de verdierlijking beginnen. Meningsovereenstemming is veel meer dan een theoretische overeenstemming over bepaalde twistpunten meningsovereenstemming is gemeenschapsleven. De weg voorbereiden tot meningsovereenstemming betekent tenslotte de weg voorbereiden tot gemeenschapsleven.
Hervormers hebben zo nu en dan de kwalen van het sociale systeem in het scherpe licht gesteld van gemeenschappelijke kennis en gezamenlijke actie: wat deze mensen incidenteel bereikten, zal nu op grote schaal systematisch moeten worden aangepakt. Men kan in een tijd als deze nauwelijks aannemen dat de schadelijke gevolgen van bv. werkloosheid, ondervoeding of gebrek aan opvoeding beperkt blijven tot bepaalde klassen van de maatschappij. De strenge onderlinge afhankelijkheid van de gebeurtenissen in de moderne maatschappij maakt de algemene onrust, die samengaat met de fysieke en geestelijke armoede, tot een aangelegenheid van iedereen. Het pad effenen voor algemene meningsovereenstemming betekent uiteindelijk het verwijderen van deze obstakels van de omgeving. De strijd voor gemeenschappelijke waarden moet daarom hand in hand gaan met de strijd voor sociale rechtvaardigheid.
Toch kan men anderzijds niet aannemen dat grotere sociale rechtvaardigheid automatisch overeenstemming over een reeks fundamentele waarden ten gevolge zal hebben. In een massamaatschappij zijn er nog vele andere bronnen van onenigheid en individuele groepstegenstellingen, die tot chaos leiden indien zij niet op de juiste manier worden behandeld. Het zal een van de belangrijkste taken van de socioloog zijn de omstandigheden te bestuderen waaronder onenigheid ontstaat en waarbij het proces van de groepsaanpassing en waardeverzoening niet kan functioneren in het dagelijkse leven. Hij zal de oorzaken van dit falen analyseren met dezelfde empirische onderzoekingsmethoden, waardoor in zo vele andere gebieden geneeswijzen werden gevonden voor de institutionele ontaarding.
Het is een van de belangrijkste resultaten van de moderne sociologie dat zij op empirische wijze geneeswijzen ontdekte voor sociale kwalen die vroeger eenvoudig werden beschouwd als het gevolg van onwil en zonde. Daar de sociologie in staat was hulp te bieden door het aanwijzen van de sociale oorzaken van de verschillende soorten van jeugdmisdrijven, van de oorzaken van gangstergedrag en van de processen die rassenhaat en andere vormen van groepsconflicten deden ontstaan, is het niet meer dan logisch aan te nemen dat het mogelijk zal zijn methoden uit te vinden die de mensen kunnen helpen bij hun dagelijkse aanpassingen en bemiddelend kunnen optreden bij hun tegenstrijdige waardeopvattingen.
Indien een maatschappij bv. evenveel energie zou besteden aan de verzachting van de rassen- en groepshaat als de totalitaire staten doen in hun pogingen hen te versterken, dan zouden belangrijke resultaten bereikt kunnen worden in de verzachting van conflicten. Bemiddelingscommissies en arbitragehoven zouden spontane overeenstemming kunnen bereiken over twistpunten, waarover anderen een bevel zouden afwachten. Als voorbeeld van wat arbitrage gecombineerd met sociologische kennis kan bereiken, is een van de merkwaardigste documenten het Rapport van de Commissie van Chicago over negeronlusten.[7] Na het uitbreken van deze onlusten werd een commissie gevormd met het doel met behulp van haar sociologische kennis de zowel grote als kleine factoren te onderzoeken die verantwoordelijk waren voor de rustverstoringen. Zelfs als wij de beperkingen van het rapport in aanmerking nemen, geeft het toch een aanwijzing hoe verkeerde collectieve aanpassingen behandeld zouden kunnen worden, als wij nieuwe instellingen zouden vormen, die deze op de juiste wijze zouden kunnen aanpakken.
Maar de taak van een democratische waardepolitiek is niet alleen om conflicten en foutieve aanpassingen te verzachten, nadat zij zijn ontstaan, zij moet ook positief zorgen voor de ontwikkeling van een fundamentele meningsovereenstemming. Als de sociologische bewering juist is, dat geen maatschappij kan blijven bestaan zonder coördinatie van de fundamentele waarden, instellingen en opvoedingsmethoden, dan moeten er democratische manieren zijn om een dergelijke harmonie in een grote maatschappij te bevorderen. Opvoeding van kinderen en volwassenen, voorlichting van ouders, sociaal werk, jeugdrechtbanken, tehuizen voor kinderbescherming, e.d. zijn enige van de oude en nieuwe instellingen die wij als instrumenten kunnen gebruiken. Maar het bestaan van deze middelen van waardeverspreiding, waardeaanpassing en waardeassimilatie is niet voldoende. Wat nodig is, is een meer bewuste filosofie over hun betekenis, een meer doelbewuste coördinatie van hun politiek en het concentreren van hun krachten op de strategisch belangrijkste punten. Deze concentratie van krachten in onze democratische wereld behoeft absoluut niet tot dictatuur te leiden, want, afgezien van het feit dat zij democratisch goedgekeurd zijn, zou er voldoende ruimte overblijven voor de experimenten en vrijheden van minderheden, die haar eigen weg blijven zoeken.
Het voornaamste punt in al deze suggesties is, dat de democratie niet noodzakelijk een vormloze maatschappij betekent zonder waardepolitiek, maar een waarin spontane vorming van meningsovereenstemming voortdurend op verschillende niveaus plaats vindt. Confessionele groepen, locale groepen, belangengroepen, vakgroepen, leeftijdsgroepen, e.d., zullen een verscheidenheid van waardeoordelen ontwikkelen, maar het is van essentieel belang deze verscheidenheid aan te vullen met een mechanisme van waardecoördinatie en waardebemiddeling, die culmineert in een collectief aanvaarde waardepolitiek, zonder welke geen maatschappij kan blijven bestaan.
Het is onjuist te denken dat deze integrerende krachten noodzakelijkerwijs van boven af kunstmatig aan het natuurlijk groepsleven moeten worden opgelegd, terwijl de desintegrerende krachten, d.w.z. het individuele en groepsegoïsme, waarachtig zijn. Beide tendensen zijn even sterk aanwezig in elke levende maatschappij en zelfs in elk individu. De moeilijkheid in een massamaatschappij is, dat de sociale mechanismen, die de waarde-integratie en -bemiddeling zouden moeten leiden, voortdurend in hun werking belemmerd worden. Een van de lessen, die wij uit de oorlog kunnen leren, is, hoeveel psychologische en ordenende krachten werkzaam kunnen worden, als integratie werkelijk nodig is. Wij moeten deze mechanismen nauwkeurig waarnemen, daar de toekomst ervan afhangt of wij een techniek kunnen ontwikkelen om tot meningsovereenstemming te komen over de fundamentele waarden en sociale hervormingsmethoden. Anders is dictatoriale planning het enige alternatief.
In dit verband gezien ligt er veel waarheid in de bewering van de psycholoog William James, dat het probleem van de moderne maatschappij bestaat in het vinden van een moreel vervangingsmiddel voor oorlog. Dit betekent dus, dat wij een gemeenschappelijk doel moeten vinden, dat even sterk werkt als de oorlog in het aanmoedigen van altruïsme en zelfopoffering op grote schaal, maar zonder de aanwezigheid van een vijand.
Ik geloof dat er tenminste een redelijke kans bestaat, dat na de verschrikkingen van deze oorlog de taak tot wederopbouw zó dringend zal zijn, dat zij door velen zal worden gevoeld als een eenheidsvormend doel, haast even sterk als de oorlog zelf. De gevaren, die liggen opgesloten in een mislukking van de democratische organisatie van de wereld, zullen als een zelfde druk kunnen werken als de vrees voor de vijand. Als deze vrees gekoppeld zou worden aan en geleid zou worden door de intelligentie, dan zou het probleem van de democratische planning opgelost kunnen worden. Als dit niet gebeurt, dan zal de onderdrukking van de mensheid door het een of andere totalitaire of dictatoriale systeem van planning onvermijdelijk volgen en wanneer dat systeem zich eenmaal heeft gevestigd, is het moeilijk in te zien hoe het ooit weer kan worden verwijderd, of uit zichzelf zal verdwijnen. Slechts wanneer men van de geweldige betekenis van deze kwestie diep doordrongen is, kan het probleem van de democratische planning en zijn waardeaspecten tot een oplossing worden gebracht.
_______________
[4] De waarde-idee, die aan deze bespreking ten grondslag ligt, is opzettelijk eenzijdig. Dit sluit de andere benaderingswijzen niet uit, maar maakt er eerder ruimte voor. Wij behandelen o.a. geen verschillen die betrekking hebben op de innerlijke kwaliteit van de verschillende waarden, maar wij zien naar de sociale functie die zij vervullen. Elke werkelijke beoordeling van waarden heeft in de eerste plaats betrekking op haar kwalitatieve aspecten. Het is echter beslist raadzaam de bespreking niet op het hoogste niveau te beginnen, maar eerst de eenvoudige kanten te beschouwen. De lezer zal opmerken, dat de hoofdstukken II en V van dit boek de functionele benaderingswijze aanwenden en dat ik in het laatste hoofdstuk VII, zo nu en dan hier bovenuit ga en de innerlijke kwalitatieve beoordeling van waarden in de analyse betrek.
[5] Vgl. met deze gehele passage het pionierswerk van C.H. Cooley, Social Organisation: A Study of the Larger Mind (New York 1909).
[6] R.H. Tawney, The Acquisitive Society (London 1921). Van betekenis voor de gehele bespreking van deze paragraaf is: L.L. Bernard, “Conflict between Primary Group Attitudes and Derivative Group Ideals in Modern Society”, in de American Journal of Sociology, deel 41.
[7] Chicago Commission on Race Relations, The Negro in Chicago: A Study of Race Relation and a Race Riot (Chicago 1922).
Nog enige literatuur over dit onderwerp
K. Young, “Primitive Social Norms in Present Day Education”, in Social Forces, 5 juni 1927.
W.I. Thomas, “Persistence of Primary Group Norms in Modern Education”, in Contribution of Modern Science to Education.
Th. Veblen, “Christian Morals and the Competitive System”, in International Journal of Ethics, deel 20, 1910.
Th. Veblen, “Cultural Incidence of the Machine Process”, in zijn boek Theory of Business Enterprise.
F. Knight, “Religion and Ethics in Modern Civilisation”, in The Journal of Liberal Religion, deel III, no. I.
R.A. Woods, “The Neighbourhood in Social Reconstruction”, in Publications of the American Sociological Society, deel VIII, 1913.