Geschreven: 1987
Bron: Oorspronkelijk gepubliceerd als
"After the Crash... A profound change in the world situation", in:
International Viewpoint, 130, 23 november 1987, maarin het Nederlands
overgenomen uit "Beurskrach en de nieuwe recessie: wie zal dat
betalen?", Ernest Mandel e.a., uitgegeven als brochure door
Internationale Socialistiese Publikaties (ISP), uitgeverij en drukkerij
van de Socialistiese Arbeiderspartij (SAP) in Nederland.
Vertaling: onbekend
Deze versie: Spelling aangepast
Transcriptie: Ernest Mandel - Internet-Archief: www.ernestmandel.org
HTML: F., voor het Marxists Internet Archive, mei 2006
Het eerste denkbeeld dat opgeruimd moet worden, is de stelling dat er een scheiding is tussen de gebeurtenissen op de effectenmarkt en die in — zoals sommige commentatoren dat noemen — de werkelijke economie. Aangenomen wordt dat de effectenmarkt in een ongezonde toestand verkeerde en dat ze daarom een val maakte, maar dat de werkelijke economie gezond is en daarom de economische vooruitzichten niet slecht zijn. Dat is volstrekt onlogisch.
Om te begrijpen hoe onlogisch dit denkbeeld is, hoeven we slechts twee sleutelgegevens van de marktverliezen in ogenschouw te nemen. Alleen al in de Verenigde Staten is 1.200.000 miljoen dollar verloren in een periode van twee weken. Dat is meer dan de in 20 jaar opgebouwde schuld van de derde wereld. In twee weken tijd verloren effectenbezitters in alle imperialistische landen 1.600.000 miljoen dollar. Dit is gelijk aan 80 procent van de nationale schuld van de VS, het rijkste en machtigste land ter wereld.
Alleen al deze twee gegevens laten zien dat het totaal absurd is om te geloven dat het louter om verschijnselen op de effectenmarkt gaat, zonder enige invloed op de economie. Alle serieuze economen — niet alleen marxisten, maar allen die niet zweren bij ‘de macht van het positief denken’ — hebben erop gewezen dat dergelijke verliezen beslist een daling van de consumptie zullen inhouden. De yuppies zullen minder Jaguars en BMW’s kopen. Dat is goed voor hen, maar niet voor de Jaguar- en BMW-fabrieken of voor de arbeid(st) ers in die fabrieken. Een vermindering van de consumptie-uitgaven, uitgaven voor luxegoederen inbegrepen, zal leiden tot een vermindering van werkgelegenheid.
Veel belangrijker dan de vermindering van de consumptie-uitgaven is, dat de verliezen op de effectenmarkt zeker zullen leiden tot een vermindering van de investeringen. Bij deze kwestie dient een andere mythe weggeblazen te worden. Namelijk de gedachte dat de door de val van de effectenprijzen veroorzaakte verliezen slechts papieren verliezen zijn, boekhoudkundige verliezen, omdat niemand effecten hoeft te verkopen die te veel in prijs gedaald zijn.
Los van het feit dat veel van deze effecten zijn verkocht en dat de verliezen ‘genomen’ zijn, vergeten de commentatoren maar al te gemakkelijk dat het om effecten gaat van zeer werkelijke industrie-, bank-, transport- en andere bedrijven. Zij vertegenwoordigen een niet te verwaarlozen deel van de bezittingen van deze bedrijven en, als resultaat van de geleden verliezen op de effectenmarkt, ontdekken deze bedrijven dat de verhouding tussen hun bezittingen en schulden verstoord is. Dit betekent dat hun mogelijkheden om krediet te verkrijgen en investeringen te financieren ernstig zijn aangetast.
Het is dus onzinnig om te stellen dat wat op de effectenmarkt heeft plaatsgevonden, los staat van de gebeurtenissen in de werkelijke economie.
Het is echter noodzakelijk een ander aspect van het probleem te onderzoeken. Niet alleen is het zo dat de gebeurtenissen op de effectenmarkt gevolgen hebben voor de werkelijke economie, ook hebben de oorzaken ervan niets te maken met wat zich zuiver en alleen op de effectenmarkt afspeelt. Gezegd wordt — en formeel is dat ook juist — dat de directe oorzaak van de val van de effecten de stijging was van de rentevoet in de VS gedurende de weken en maanden voorafgaande aan de 19e oktober. De gemiddelde rentevoet — als je daarvan kunt spreken, want er zijn vele verschillende rentevoeten — ging van 7,5 naar ruim 10 procent.
Er is een regel, weliswaar een zeer theoretische, dat de prijs van effecten op de markt de kapitalisering is van de dividenden, dat zijn de opbrengsten van deze effecten in vergelijking met de gemiddelde rentevoet. Nu is er een automatische beweging: als de rentevoeten stijgen, dalen de prijzen van de effecten. Het is ook waar dat sommige beurzen, vooral Tokyo, Hong Kong en New York, niveaus hadden bereikt die absoluut waanzinnig waren. Op de beurs van New York waren de prijzen gestegen tot een punt waar het gemiddelde dividend een rendement had van hoogstens 2,5 procent. In Tokyo waren de prijzen zo hoog gestegen dat de opbrengst van de effecten slechts 1,5 procent was. Deze twee percentages zijn lager dan de rente die je krijgt wanneer je je geld gewoon op de bankrekening zet.
Vanuit een oogpunt van mogelijke opbrengsten had het onder deze omstandigheden geen enkele zin door te gaan met het kopen van effecten. Het was pure speculatie, die geen verband had met het rendement van effecten. Dus technisch gezien kun je zeggen dat een terugval onvermijdelijk was.
Sommige mensen hebben lichtzinnig verondersteld dat het gebruik van computers leidde tot een versterking of versnelling van de beweging. Op een bepaald moment zagen de operators niets anders dan het scherm. Het scherm zei “verkopen” en dus verkocht iedereen. Dat is een tamelijk oppervlakkige verklaring. De computers kunnen hoogstens een beweging versterken, die andere oorzaken heeft dan de kortzichtigheid van onervaren jonge mensen die aangesteld zijn om aandelen te kopen en verkopen.
Belangrijker is de ultrasnelle internationalisering van de val. Dit is de eerste keer dat we gezien hebben dat een effectenmarkt instort in alle kapitalistische landen.
In 1929 vond de krach in Wall Street plaats, de andere beurzen werden toen pas na enige tijd getroffen. Deze keer duurde het uitstel nog niet eens 24 uur. De internationalisering van liquide (direct beschikbaar) geldkapitaal, de effectenspeculatie die de internationalisering van het kapitaal volgde, en de opkomst van multinationals vertegenwoordigen de voornaamste organisatievorm van het kapitaal in de fase van het laatkapitalisme.
Al deze opmerkingen zijn ter zake, maar er is een fundamentele kwestie die de effectenmarkt in verband brengt met de werkelijke economie en een analyse van de krach verbindt aan het huidige kapitalistische tijdperk. En hier bieden, denk ik, alleen de marxisten meer dan een oppervlakkige analyse.
Met het begin van de lange depressiegolf — dat wil zeggen vanaf ongeveer 1974, de start van de eerste veralgemeende recessie in de internationale kapitalistische economie sinds de tweede wereldoorlog — zijn we aangeland in een periode die gekenmerkt wordt door een gemiddelde groeivoet die vergeleken met de voorafgaande 25 jaar minder is dan de helft. Dit komt tot uiting in een constante groei van de werkloosheid dwars door alle conjuncturele ‘ups en downs’ heen. Alleen al in de imperialistische landen hebben 40 miljoen mensen geen betaalde baan.
Gedurende deze lange depressieperiode is natuurlijk de kapitaalaccumulatie doorgegaan. Er bestaat niet zoiets als een nooit eindigende crisis. Er zijn altijd perioden van recessie gevolgd door perioden van opleving. We hebben een recessie meegemaakt in 1974-1975 en een in 1981-1982. We hadden na die recessie een opleving die duurde van 1983 tot 1986.
Maar wat niet-oppervlakkige waarnemers en analytici opvalt, is dat al deze cyclische oplevingen niet gevolgd zijn door productieve investeringen in de brede betekenis, niet alleen in de directe industriële productie, maar ook in telecommunicatie, transport, elektriciteit, gas en infrastructurele projecten. Deze investeringen vinden steeds minder plaats.
Een pas in de Bondsrepubliek verschenen studie, toegejuicht door het zeer conservatieve Amerikaanse blad Business Week, heeft aangetoond dat ondanks de verlaging van de belastingen en ondanks een sterke stijging van de winsten in 1982-1987, de productieve investeringen van de grote bedrijven in de Bondsrepubliek nauwelijks de helft zijn van die in de beginjaren ‘70.
Er heeft dus een enorme overaccumulatie van kapitaal plaats die niet productief geïnvesteerd wordt. En de reden daarvoor is simpel. De enorme overcapaciteit, de enorme reële of potentiële overproductie legt een zware druk op de markt. Er zijn al te veel auto’s, te veel vliegtuigen, te veel elektrische apparaten. En onder deze omstandigheden is niemand zo gek nog meer enorme fabrieken aan de reeds bestaande toe te voegen. Hierbij heb ik het niet over kleine fabrieken of werkplaatsen, maar over fabrieken van hetzelfde type en dezelfde omvang als die de drijvende kracht van de naoorlogse expansie waren.
De kapitalisten hadden de hoop (ook gekoesterd door veel ideologen, zelfs in de arbeidersbeweging) dat nieuwe producten en nieuwe industrieën als computers, ‘personal’ computers en robotten de taak zouden overnemen van auto’s, elektrische apparaten en gebouwen, omdat deze laatste industrieën een wezenlijke rol speelden bij het voortdrijven van de naoorlogse expansie. Daar is echter geen sprake van. Om dit te constateren hoef je slechts te kijken naar de productie- en verkoopcijfers in de nieuwe industrieën. Nauwelijks 10 tot 15 procent van de huishoudens heeft ‘personal’ computers en maar 2 tot 3 procent van de banen is opgeheven door robots.
Deze industrieën en producten werken de slapte niet weg. En in deze situatie met de overaccumulatie van kapitaal — of preciezer gezegd de overaccumulatie van waren en de onmogelijkheid deze te verkopen — blijft een groot deel van het kapitaal in liquide vorm op jacht naar andere beleggingen dan in de productie. Dat is het antwoord op het mysterie.
In feite zijn er behalve sommige kleine zaken, kunstwerken en dergelijke, niet veel alternatieven om 100.000, 200.000 of 300.000 miljoen dollar per jaar te beleggen. Ik zeg per jaar, omdat dat de termijn is. Je kunt niet 300.000 miljoen dollar per jaar beleggen in schilderijen van Monet of Breughel of in goud, dat is onmogelijk. Blijven over onroerend goed en de effectenmarkt. Er zijn geen andere uitwegen voor dit soort geld. En zo is vele jaren de overvloed van nieuw kapitaal gestroomd naar deze terreinen. Dit verklaart de duizelingwekkende prijsstijging van effecten, land en huizen in de meeste grote steden van de wereld. In Parijs gaat het nog betrekkelijk bescheiden toe. In Tokyo is het vijf of tien keer erger; een kamer in Tokyo kost even veel als een huis of luxe appartement in Parijs. Deze prijsverhogingen hebben niets te maken met enige economische prestatie of economische rationaliteit. Ze zijn eenvoudig het resultaat van het feit dat enorme kapitalen naar deze markten zijn gevloeid en dat de prijzen omhoog zijn geschoten door de werking van vraag en aanbod.
Er is nog een schakel in de verklaring: de tegenstrijdigheid die oprukt naar het centrum van de internationale kapitalistische economie. De VS blijven de belangrijkste markt van de wereld, die 40 procent van de kapitalistische wereldimporten voor haar rekening neemt. Een groot deel van de liquide middelen is naar de VS gestroomd, er was eenvoudig geen andere opening. Je kunt je moeilijk voorstellen dat oliesjeiks of Japanse kapitalisten 300.000 miljoen dollar investeren in Noorwegen of Tanzania, waar op deze schaal niets te kopen is.
Maar gelijkertijd wordt al meer dan tien jaar de concurrentiepositie van de Amerikaanse industrie, of beter gezegd de overheersing van het Amerikaanse imperialisme onherroepelijk en constant ondermijnd. Ik geef een cijfer om het tempo van deze achteruitgang te illustreren. Tussen 1981 en 1986 liep het VS-aandeel in de wereldexporten terug van 20 naar 13,8 procent. Nooit eerder in de geschiedenis van het kapitalisme is er zo’n snel verval geweest. Als we kijken naar de Britse achteruitgang, dan strekt deze zich uit over tientallen jaren. De Amerikaanse teruggang in vijf jaar is buitengewoon. Natuurlijk is Reagan hiervoor gedeeltelijk verantwoordelijk, maar buitengewoon blijft het.
Hiermee zijn we tot de kern gekomen van een analyse van zowel de structuur als de oorzaak van de krach op de effectenmarkt. Dit betekent — en dat is de tegenstrijdigheid — dat buitenlands kapitaal naar de VS stroomde juist op het moment dat een blijvend tekort op de handelsbalans van de VS optrad. De Amerikanen importeren meer en meer en exporteren steeds minder. Deze twee gegevens leidden onvermijdelijk tot twee resultaten.
Ten eerste, de voortgaande daling van de waarde van de dollar ten opzichte van andere valuta. Nogmaals, dit was onvermijdelijk. De Amerikanen hebben meer yens nodig, marken, Zwitserse franken en Nederlandse guldens — en zelfs Franse en Belgische franks — om hun importen te kunnen betalen. Zo stijgt de vraag naar buitenlandse valuta sterker dan naar dollars, en de dollar daalt. Gelijkertijd echter hebben de Amerikanen buitenlands kapitaal nodig om dit tekort te kunnen dekken, omdat zij praktisch geen valutareserves hebben om de rekening te betalen. Als zij geen buitenlands kapitaal ontvingen, zouden ze vervallen tot de nederige positie van een Peru of Brazilië, om maar niet te zeggen Polen — ze zouden failliet gaan, niet in staat hun importeurs te betalen. Zij moeten buitenlands kapitaal aantrekken en moeten dit realiseren met een nationale munt die in waarde daalt. Dus moeten ze de rentevoet aanzienlijk hoger stellen dan die in Tokyo, Frankfurt, Zürich of Amsterdam.
In de Amerikaanse rentevoet zit inbegrepen wat je zou kunnen noemen een verzekeringspremie van 3 tot 4 procent tegen een devaluatie van de dollar. Dat is een bijna automatisch mechanisme.
Het is algemeen bekend dat de Japanse geldkapitalisten met hun kapitaalexport naar de VS het meest profiteren van deze bewegingen van heroriëntatie en herstructurering van het internationaal kapitalisme. Die export bedraagt zo’ n 140.000 tot 150.000 miljoen dollar per jaar — 12.000 miljoen per maand! Dit laat zien in welke wereld we leven. Zo’n omvangrijke kapitaalexport is nooit eerder voorgekomen in de geschiedenis van het kapitalisme, zelfs niet tijdens het hoogtepunt van het Britse imperium. In augustus 1987 viel dit cijfer plotseling terug met 90 procent, van 12.000 naar 1.100 miljoen dollar. Dat bracht de paniek teweeg in Wall Street en Washington.
De Japanners konden niet doorgaan met het dekken van het tekort op de Amerikaanse handelsbalans. Zij begonnen zich terug te trekken van de effectenbeurs van New York. Dit was het resultaat van de stijging van de rentevoet van 7 naar 7,5 procent en dientengevolge klapten de aandelenprijzen in Wall Street in elkaar. Hier kun je zien hoe het zuiver technisch mechanisme van de effectenmarkt niet alleen verbonden is met de structurele kenmerken van het laatkapitalisme, maar ook met de veranderingen in de internationale krachtsverhoudingen, met alle consequenties vandien.
De val van de dollar is soms voorgesteld als een soort samenzwering van het Amerikaanse imperialisme om zijn partners en concurrenten te straffen en zijn handelsbalans te herstellen.
Vanuit een zuiver technisch oogpunt gezien is dit niet overtuigend. Het is waar, wanneer de dollar daalt, loopt de export gemakkelijker. Maar het is ook waar dat de importen duurder worden. Terwijl het effect op de importen, met name olie-importen, in de VS onmiddellijk is, komt het effect op de export slechts op de middellange termijn — en soms verdwijnt het helemaal naar een vergelegen horizon.
Het effect kan tegengesteld zijn aan de bedoelingen. Het handelstekort kan toenemen ondanks de daling van de dollar. Dat gebeurde in augustus en september en beangstigde de marktspecialisten, de speculanten. Dit is een van de psychologische verklaringen van de val van de effectenprijzen op 19 oktober. Er is echter een meer structureel aspect aan de orde. Wanneer de dollar daalt, worden de exporten gestimuleerd, maar op hetzelfde moment worden alle onroerende goederen in de VS — fabrieken, voorraden, land, gebouwen — goedkoper voor buitenlandse kapitalisten. Japanse, West-Duitse, Zwitserse of Nederlandse kapitalisten zijn nu bij de aankoop in de VS van dezelfde fabrieken, voorraden, stukken grond of gebouwen 40 procent minder kwijt dan twee jaar geleden.
Ik geloof niet in een complot van het Amerikaanse imperialisme om de dollar te laten dalen. En zeker niet in het tijdperk van het imperialisme. Want dat zou betekenen dat er een halfzachte politiek gevoerd werd van weloverwogen verkoop van bezittingen aan buitenlandse kapitalisten. Ook denk ik niet dat er een bewuste Amerikaanse politiek is gevoerd om het aankopen door buitenlandse kapitalisten te vergemakkelijken. Niet alleen van naalden- of naaimachinefabrieken, maar ook van fabrieken waar raketten of zelfs kernraketten worden geproduceerd. Waarom zouden ze dat doen? Ze zouden toch helemaal gek zijn. Bovendien doen ze ‘t niet.
Het bewijs hiervoor is dat de Japanners er in geslaagd zijn de grootste bank van de VS te kopen. Het is de eerste keer in de 20ste eeuw dat zoiets is gebeurd. Als het om banken gaat, is dat kennelijk prima. Maar toen de Japanners Fairchild wilden kopen — één van de ‘high tech’ wapenen elektronicafabrieken — zei de Amerikaanse regering: “Nee”, we zullen dit niet toestaan, we leven in de fase van het imperialisme, en niet in het tijdperk van ‘laissez faire’ waarin regeringen zich niet interesseerden voor de manier waarop fabrieken werden gebruikt.
De controle over de wapenindustrie is geen kleinigheid voor imperialisten in de wereld van nu. De conclusie is dat investeringen van buitenlandse kapitalisten in fabrieken nog zwaar geblokkeerd worden, niet door de markt, maar door de interventie van de Amerikaanse regering. Niet door deregulering, maar door regulering. Dus stroomt deze enorme massa kapitaal naar financiële instrumenten, de effectenmarkt en onroerend goed.
Ik geef nog een ander cijfer dat veel zegt over de omvang van deze beweging. In Los Angeles — de een na grootste stad van de VS, het hart van de nieuwe West Coast economie waarover de Europese pers zich vol lof uitlaat — is tegenwoordig 75 procent van de grote gebouwen in handen van buitenlanders. En dit is alleen een teken des tijds als de Amerikanen de dollar laten dalen. Weliswaar groeit deze trend en dreigt ze fundamentele veranderingen tot stand te brengen in de structuur van het internationale monopoliekapitaal. Maar het zou voorbarig zijn om te zeggen dat dit op een herstructurering duidt van grote monopoliekapitalen in een richting tegengesteld aan die van de beginjaren ‘70.
Sommige mensen hebben de politiek van Thatcher en Reagan gekarakteriseerd als een grootschalige deïndustrialisatie van Groot-Brittannië en de VS. Maar in het tijdperk van het imperialisme betekent een algeheel doorgevoerde deïndustrialisatie een verlies van militaire en economische macht. Wat gebeurt er als je je raketten laat bouwen in Zuid-Korea of Taiwan? Kun je je de VS voorstellen afhankelijk van een sociaal en politiek instabiel Zuid-Korea? Dus moet deze trend omgekeerd worden, en de enorme devaluatie, het enorme waardeverlies van het geldkapitaal sinds 19 oktober geeft het begin aan van deze herstructurering. De slinger begint terug te zwaaien.
Een van de minst begrepen en meest irrationele aspecten van het functioneren van de huidige kapitalistische economie is de beroemde kwestie van de schuld van de derde wereld. Een schuld die nooit betaald zal worden, niemand twijfelt daaraan. Maar ook de zeer zwaar drukkende rente op deze schuld kan alleen betaald worden als de betreffende landen een handelsoverschot hebben ten opzichte van de imperialistische landen. Waar moeten ze anders de dollars vandaan halen? Dit betekent dat door er aan vast te houden dat deze rente betaald wordt, de VS, het IMF en de Wereldbank er eveneens aan vast houden dat het tekort op de Amerikaanse handelsbalans groeit. Maar als de VS vandaag zou zeggen “zo is het genoeg, aan het tekort moet een einde komen”, zal het wonderbaarlijke mechanisme dat de internationale kapitalistische economie de laatste vijf jaar een fractie van een inch boven water heeft gehouden, knarsend vastlopen. En die economie zal kopje onder gaan.
Als er in de VS geen begrotingstekort meer bestaat, zullen de Amerikaanse binnenlandse markt en de Amerikaanse importen slinken. Dat zal een einde maken aan de West-Duitse en Japanse expansie en aan de rentebetalingen door Zuid-Korea, Mexico, Brazilië, Argentinië, enzovoort. Een recessie zal zich verspreiden vanuit de VS naar alle kapitalistische landen. Dit zal onvermijdelijk gebeuren in 1988. En het zal een recessie zijn onder ongunstiger omstandigheden, veel slechter voor de internationale kapitalistische economie, dan tijdens de recessie van 1980-1982. Omdat de inflatie, die de laatste vijf tot zeven jaar verminderde, onvermijdelijk opnieuw zal stijgen, op z’n minst in de VS. Misschien ook in West-Duitsland en Japan, maar in de VS zeker. Vanuit de VS zal de inflatie zich verspreiden naar alle landen in de derde wereld, waar de reeds hoge inflatie versterkt zal worden. Ook de zwakkere kapitalistische landen als Frankrijk, Italië en Groot-Brittannië zullen hierdoor getroffen worden. Hiervoor bestaat een reeks redenen. De Amerikaanse regering wilde de rentevoet tot elke prijs verlagen om de val van de effectenbeurs te stoppen. Dit had enig succes, maar om dit te bereiken onderging de geldmassa een inflatie. En als je die inflatie tot stand brengt bij al gedevalueerd geld, zul je zonder meer de inflatie nieuw leven inblazen. En de rentevoet zal weer omhoog gaan. De Amerikaanse regering bedrijft op dit moment economische nonsens.
Er wordt gesproken over het vervangen van een Amerikaans begrotingstekort door een Duitse en Japanse expansie om een internationale recessie te vermijden. Dit lijkt om twee redenen niet erg realistisch. In de eerste plaats, als je kijkt naar de thuismarkt in West-Duitsland. Dit is misschien het meest solide imperialistische land op het ogenblik, maar heeft een bevolking van 60 tot 65 miljoen. Die kan niet de markt van 240 miljoen in de VS vervangen. De Bondsrepubliek kan niet eenzelfde volume importeren als de VS uit Brazilië, Zuid-Korea, Taiwan en Mexico. De tweede reden is dat West-Duitsland en Japan zelf een parallelle ontwikkeling hebben doorgemaakt en hun productieve investeringen zijn zeer, zeer beperkt geweest, zelfs in Japan.
De grote Japanse ondernemingen hebben zich bezig gehouden met financiële operaties, speculatie, korte termijn winsten, ten koste van productie. De laatste grote golf van investeringen was die in kleurentelevisies. Zij overstroomden de wereld met deze apparaten, maar dat is nu voorbij. In deze omstandigheden kan de Japanse thuismarkt, met lonen die veertig procent lager liggen dan die in Europa, niet een grote hoeveelheid waren absorberen.
Maar er is een diepere reden — de internationalisatie van kapitaal, van speculatie en van de aandelenmarkten. Hieraan ten grondslag liggen grote internationale ondernemingen die zich niet gesteld zien tegenover een wereldstaat die zou kunnen doen wat Roosevelt kon in de VS, of Churchill in Engeland, of De Gaulle in Frankrijk. Er bestaat geen erkende autoriteit die de macht heeft om wereldwijd z’n gezag te doen erkennen over het kapitaal.
Het kapitaal blijft politiek en militair verdeeld over staten die in verschillende mate van elkaar afhankelijk zijn. Dit weerspiegelt fundamenteel het particulier eigendom, concurrentie en het gebruik van de staat door kapitaalsfracties die nationaal georganiseerd zijn, om hun eigen bijzondere belangen te verdedigen. We zien een tragisch schouwspel voor de kapitalistische wereld, een werkelijk schouwspel dat je kunt zien in de kranten. Ze roepen om ‘t hardst dat we allemaal in hetzelfde schuitje zitten, maar ze hebben liever dat hun buren eerder in het water vallen dan zij zelf! Dit heeft het internationale monetaire en politieke toneel overheerst sinds het begin van de lange depressie.
Dit is zelfs het geval in Europa, waar het duidelijk is dat de enige oplossing voor de Europese kapitalisten ligt in het voltooien van een Europese economie, waarbij de Europese geldeenheid (ECU) omgevormd moet worden in een werkelijke munt. Dit is de enige oplossing om een zware recessie te vermijden. Maar zelfs voor de Duitsers en Fransen, die bereid zijn tot een gemeenschappelijk leger en om een miserabele paar miljard dollar bij mekaar te leggen, blijft het wachtwoord “ja, maar…”. Zelfs deze absoluut noodzakelijke eenwording zal niet tot stand komen in een periode van crisis. In een dergelijke periode worden de concurrentie, de tegenstrijdigheden, de onderlinge imperialistische wedijver scherper. Ik zeg niet dat de EEG in mekaar zal storten, maar de status-quo zal gehandhaafd blijven.
Tot slot nog drie vragen. In de eerste plaats die van de omvang van deze recessie, die onvermijdelijk is, vanwege alles wat er de laatste jaren is gebeurd. De recessie zal waarschijnlijk begin 1988 uitbreken, maar het tijdstip is niet zo belangrijk. Het gaat ons om algemene trends, niet om het doen van exacte voorspellingen. Zal deze onvermijdelijke recessie min of meer een zelfde zijn als die van 1974-1975 of die van 1980-1982 of zal die veel ernstiger zijn? Het is nog te vroeg deze vraag te beantwoorden. De ketting van de kapitalistische economie is gebroken in z’n zwakste schakel, de effectenmarkten.
Twee andere schakels worden nu bedreigd. Een aantal effectenmakelaars en commerciële banken dat zichzelf op grote schaal had gestort op speculatie op de aandelenmarkten en dat tientallen miljoenen dollars schulden heeft, die regeringen en centrale banken al of niet zullen vereffenen. Waarschijnlijk zullen regeringen en centrale banken inderdaad borg staan voor die schulden, maar er valt nog niet te voorzien in welke mate. Dat zal de komende weken duidelijk worden.
De andere zwakke schakel is een serie landen dat bankroet dreigt te gaan. Vooral in de derde wereld, maar niet alleen daar. Sommige imperialistische landen zitten tot over hun oren in de schulden en zodra de recessie uitbreekt kunnen die in grote problemen komen. Het is nu al duidelijk dat alleen al de angst voor een recessie heeft geleid tot een daling van grondstoffenprijzen, die enkele derde wereldlanden hard raakt. En het begin van de recessie zal een zeer zwaar effect hebben op de export van landen als Brazilië, waar de recessie waarschijnlijk al is begonnen, Zuid-Korea dat nog steeds een grote expansie kent, Taiwan en Hong Kong, die ook nog een grote groei kennen, maar die in korte tijd in een recessie terecht kunnen komen.
Een derde beslissende schakel is dat een aantal faillissementen dat begint in de financiële sector zich zou kunnen uitbreiden naar enkele grote multinationale industrie- en mijnbouwbedrijven. Deze mogelijkheid ontstaat als onmiddellijk gevolg van de krach op de beurzen. De financiële gezondheid van sommige van deze bedrijven kwam ineens in gevaar. Als hun verkopen, hun omzetten, dalen, dan zouden ze over de kop kunnen gaan.
Deze drie schakels zijn nog niet gebroken, maar het zou kunnen gebeuren. Als ze breken zal deze crisis een zeer ernstige worden. Als ze niet breken zal het een herhaling worden van de crisis van 1980-1982. Laten we niet vergeten dat de beurskrach in 1929 niet leidde tot de ineenstorting van de productie in datzelfde jaar. Het duurde drie jaar voor een werkloosheidscijfer van 30 tot 35 procent werd bereikt. En ook nu zou de verslechtering van de kapitalistische economie zich over meerdere jaren kunnen uitspreiden, via opeenvolgende fases van recessie, stagnatie, nieuwe recessie.
De tweede vraag is die van de sociale gevolgen van dit alles. Ik heb gewezen op drie opeenvolgende schakels, na de effectenmarkt. Ik heb daar niet aan toegevoegd de schakel die ons het meest interesseert, die de arbeiders, de grote massa van de bevolking op internationale schaal, interesseert. Dat is de financiering van de sociale zekerheid. Die staat er in elk land slecht voor. Dat is het uiteindelijke resultaat van vijftien jaar depressie en massawerkloosheid. Er is gepoogd dit in orde te brengen, omdat de bourgeoisie, om maar niet te spreken van de reformisten, zeer goed beseffen dat hier het meest explosieve materiaal ligt, waar de massa’s het hardst tegen in verzet zullen komen. Dit zijn belangrijke verworvenheden van de mensen, vooral de ziektekostenverzekering en pensioenen.
Maar als de financiën volledig in mekaar storten, als de staatsinkomsten slinken vanwege de recessie, dan denk ik dat deze schakel bedreigd gaat worden. Ik zeg niet dat die zeker zal breken, maar er is een direct verband tussen de economische en sociale crisis. Er zijn nu 31 of 32 miljoen officieel geregistreerde werklozen in de imperialistische landen. Het werkelijke aantal ligt tegen de 40 miljoen. Alle regeringen hebben gesjoemeld met de statistieken.
We moeten ons realiseren dat dit, samen met de gezinnen van de werklozen, gaat om bijna 100 miljoen mensen alleen al in de rijkste landen van de wereld.
Een ander angstaanjagend cijfer, dat weinig mensen kennen, is dat in het totaal van de imperialistische landen bijna de helft van de werklozen niet langer een uitkering krijgt. Zij leven van de liefdadigheid. Er wordt gesproken over een nieuwe armoede. Dit is absurd, want er is niets nieuws aan deze armoede. Die heeft altijd bestaan. Wat ze met deze term willen aanduiden is verarming, het verergeren van armoede in landen als Portugal, Spanje, zuidelijk Italië en Frankrijk en ook Engeland. Dit is erger in Frankrijk dan in de Scandinavische landen of in de Bondsrepubliek. Maar de algemene trend is, ondanks de verschillen, al ernstig.
Ik denk dat we gelijk hadden in het benadrukken van het feit dat, net als in 1929, het eerste effect van dit alles op de arbeidersklasse, op de arbeidersbeweging, op de capaciteit van de arbeiders om terug te vechten, niet positief is. Dat is duidelijk. Als er een grote werkloosheid is en angst voor werkloosheid, zal (zeker bij afwezigheid van een goed gestructureerde, bewuste vakbeweging, die vol zelfvertrouwen terugvecht, een beweging die er in geslaagd is de eenheid van de arbeidersklasse te bewerkstelligen — en zo’n beweging vinden we nergens) onder deze omstandigheden de eerste reactie eerder een versnippering van het verzet zijn: ieder voor zich.
Wanneer de crisis duidelijker vorm krijgt, als de politieke en ideologische aanval van de bourgeoisie in diskrediet raakt, zoals nu het geval is door de crisis, dan kan de zaak veranderen. Dat hoeft niet snel te gebeuren. Na 1929 moesten we vijf jaar vechten voor zo’n verandering. Pas in 1934 begonnen de arbeiders terug te vechten in Europa, in Frankrijk en in Oostenrijk. Niemand kan nu enige voorspelling doen. Maar het antwoord komt. Dat lijkt absoluut zeker, en degenen die nog steeds illusies koesteren over een algemeen herstel van de kapitalistische economie of over een zachte landing van de lange depressie, gevolgd door een nieuwe expansie op middellange termijn, die zijn hun tijd aan ‘t verspillen. Na deze zware beurskrach is het duidelijk dat daar geen sprake van kan zijn.
Het zelfvertrouwen van de bourgeoisie in haar eigen toekomst, in haar eigen lot, haar eigen economie, is misschien wel meer geschokt dan de illusies van de reformisten en de arbeiders. Een diepgaande en brede expansie van deze economie in de komende jaren is compleet uitgesloten. Er zou een enorme verandering van de situatie nodig zijn, een zeer zware nederlaag van de arbeidersklasse, een radicale verandering in de landen van het Oostblok, om het zelfvertrouwen van de bourgeoisie te doen herleven, om de markt in staat te stellen te expanderen, om de investeringen weer te laten groeien in het tempo van de jaren vijftig en zestig.