Geschreven: 1972
Bron: Krisis in de ekonomiese theorie : lezingen en diskussies van het vesvu kongres vu-amsterdam mei 1973 / samenst. en bew. VESVU-kongreskommissie. - Nijmegen : SUN, 1973. - p. 55-76.
Vertaling: H.C. Boekraad en H. Kraan van La Dialectique de la Croissance door E. Mandel; oorspronkelijk verschenen in "Mai", november 1972, pp. 7-14.
Transcriptie: Wim Seegers
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !
Er bestaat een sprookje, dat Marx in de eerste plaats een bewonderaar van de techniek geweest zou zijn en deze beschouwde als “de basis van het zijn en de motor van het worden”.[n2] Hoewel dit sprookje al talloze malen weerlegd is, blijft het een hardnekkig leven leiden. Het steekt opnieuw de kop op n.a.v. de publicatie van het Meadows Report en de befaamde brief van Sicco Mansholt aan de Europese Commissie, waarin dit rapport is opgenomen.[n3] Toch staat niets verder af van het denken en de traditie van het marxisme, al moeten we toegeven, dat een flink aantal “vreselijke simplificaties” die zich beroepen op het marxisme, mede debet zijn aan dit sprookje.
In de ogen van Marx is de mens het enige doel van de mens. De mens, dat wil zeggen de mensheid, en niet één of ander abstract principe dat zogenaamd boven de mens staat: nóch een moreel of goddelijk principe nóch “de economische groei” noch de “ononderbroken vooruitgang” noch “de zin van de geschiedenis”.
Maar onder “de mens” verstaat Marx alle mensen, en niet alleen rassen, naties of individuen die als “superieur” beschouwd worden. De enige bestemming van de mens bestaat dus hierin, dat hij in staat is om alle mogelijkheden van allen te verwezenlijken, de menselijke persoonlijkheid van alle individuen zo optimaal mogelijk tot ontplooiing te brengen, waarbij individuen tegelijk als persoon en als maatschappelijk individu worden beschouwd. Immers, in laatste instantie bestaat de rijkdom van de mens uit zijn rijkdom aan menselijke verhoudingen, met andere woorden maatschappelijke verhoudingen.
Marx hecht inderdaad zeer veel belang aan de ontwikkeling van de productiekrachten – het verschijnsel dat wij tegenwoordig “economische groei” noemen; maar dat doet hij uitsluitend met het oog op deze uiteindelijke bestemming van de mens: de mens zelf. Zonder een solide materiële infrastructuur kan de “rijke maatschappelijke individualiteit” bij alle individuen zich onmogelijk ontwikkelen, dat is duidelijk.[n4] Marx verwerpt het “communisme van de armoede” of van de ascese heel beslist, en wel omdat hij er zich van bewust is, dat een dergelijk “communisme” de mens zou verminken, het hem onmogelijk zou maken zijn talenten te ontplooien, hem gevangen zou houden in de natuurlijke omgeving waarin hij toevallig geboren is, hem aan de tirannie van de ongetemde natuurkrachten zou onderwerpen, en hem, juist vanwege die armoede, zou beroven van de materiële middelen om zijn kennis en behoeften volledig te ontplooien.
Volgens Marx schept dus de ontwikkeling van de productiekrachten – de economische groei – de mogelijkheid tot een dubbele emancipatiebeweging: een toenemende vrijmaking van de natuurdwang én een toenemende vrijmaking van de maatschappelijke dwang, welke laatste dwang groter wordt naarmate de mens zich meer bevrijdt van de natuur.
De materiële productie moet uitgaan boven het minimum dat nodig is voor het voortbestaan van de gemeenschap, er moet een groot en permanent overschot aan levensmiddelen zijn, er moet een gegarandeerd maatschappelijk meerproduct zijn: dát zijn de materiële vooronderstellingen waaraan voldaan moet zijn, wil een ontwikkelde arbeidsdeling kunnen ontstaan: gespecialiseerde beroepen, ingewikkelde technieken die niet meer alleen mondeling overgeleverd worden (dat betekent: het schrift, de beschaving), de eerste vormen van wetenschap, literatuur enz.
Ambachtslieden, kunstenaars, wetenschapsmensen, filosofen kunnen er alleen komen wanneer er voldoende vrije tijd is. Maar met de scheiding tussen hoofd- en handarbeid (een scheiding die noodzakelijk is voor de specialisatie en snelle ontplooiing van de intellectuele arbeid) zien we tegelijk ook de slavendrijvers verschijnen, de ordehandhavers en beroepssoldaten, de belastinggaarders die het meerproduct onttrekken aan de producenten, bezittende klassen die zich het grootste deel van dit meerproduct toe-eigenen (en daarmee de “intellectuele producenten” onderhouden), juristen die de uitbuiting moeten rechtvaardigen, de staat die op die uitbuiting gebaseerd is en andere vervreemdingsverschijnselen.
Voor Marx houdt het bevrijdende potentieel van de economische groei niets anders in dan dat wanneer een bepaald niveau van materiële rijkdom bereikt is, de scheiding tussen producenten en beheerders, tussen hoofd- en handarbeid, tussen stad en platteland geen onvermijdelijke noodzaak meer is. Zij kan geleidelijk aan afsterven. Wanneer dit niveau eenmaal bereikt is, kan niet slechts een kleine minderheid van mannen en vrouwen, maar kunnen alle individuen bevrijd worden van de verplichting om zwaar, uitputtend en machinaal werk te doen en ontsnappen aan de tirannie van de maatschappelijke arbeidsdeling. Meer heeft Marx nooit beweerd.
Het zou niet in zijn hoofd zijn opgekomen om de economische groei te bestempelen als het alleenzaligmakende doel van de mens, dat hij zonder enige begrenzing qua tijd en zonder enige consideratie voor de kwaliteit van het leven zou moeten nastreven. Het zou ook niet in Marx’ hoofd zijn opgekomen om de ontwikkeling van de productiekrachten van een middel om de ontplooiing der individuen zeker te stellen tot doel in zichzelf te maken. En het zou zeker niet in zijn hoofd zijn opgekomen om het communisme van de overvloed, dat mogelijk is geworden door de moderne techniek, te beschouwen als het automatische uitvloeisel van deze techniek, en de simplistische vergelijking te maken: maximale ontwikkeling van de productiekrachten = maximale ontwikkeling van de menselijke mogelijkheden.[n5]
Integendeel: vanaf het moment waarop een bepaalde materiële basis tot stand gebracht was,[n6] werd de belangrijkste taak in de ogen van Marx een maatschappelijke: namelijk de radicale omvorming van de maatschappijstructuur en de mentaliteit van de mensen. Als die omvorming niet werd doorgevoerd, zou een verdere ontwikkeling van de materiële productie de voorwaarden voor de menselijke vooruitgang eerder dreigen te verslechteren dan te verbeteren.
In die zin liep Marx ongetwijfeld op geniale wijze vooruit op de problematiek van de “kwaliteit van het leven” en onthulde eerder dan wie dan ook, met welke gevaren de kapitalistische productie het ecologisch evenwicht bedreigt. Honderd jaar vóór de milieudeskundigen van nu, verklaarde hij dat het kapitalisme de productiekrachten slechts kan ontwikkelen ten koste van de twee uiteindelijke bronnen van alle rijkdom: de natuur en de mens.[n7]
In alle voorkapitalistische samenlevingen neemt het maatschappelijk meerproduct overwegend de vorm aan van gebruikswaarden. De bezittende klassen die aan het hoofd staan van de economische organisatie (in de primitief communistische samenlevingen: de clan- en stamgemeenschappen) hebben er slechts belang bij de productie te ontwikkelen binnen de grenzen van hun eigen consumptievermogen, dat wil zeggen voor zover zij zich deze gebruikswaarden kunnen toe-eigenen. Dit consumptief vermogen is niet alleen fysiologisch, maar ook maatschappelijk begrensd, dat wil zeggen door de beperktheid van de behoeften, het gebrek aan kennis van producten en de onderontwikkeling van menselijke mogelijkheden, hetgeen voortvloeit uit de gegeven sociaaleconomische structuur.[n8] Het gevolg is een groeipercentage dat normaliter zeer laag is, en een zeer laag ontwikkelingstempo van de productiekrachten.
In het kapitalistische systeem neemt het maatschappelijk meerproduct de geldvorm van de meerwaarde aan. Bovendien is het niet meer in de eerste plaats bestemd voor de onproductieve consumptie door de bezitters, maar dient het de accumulatie. Concurrentie en klassenstrijd dwingen de kapitalisten om een belangrijk deel van die meerwaarde om te zetten in toegevoegd kapitaal. Diezelfde concurrentie – dat wil zeggen de particuliere eigendom van de productiemiddelen dwingt de kapitalisten de kostprijs van de geproduceerde waren onophoudelijk te verlagen; daarom is het kapitalisme het eerste productiestelsel in de geschiedenis van de mensheid, dat in zijn eigen logica – zijn eigen ontwikkelingswetten – de tendens vertoont om de techniek, de machinale arbeid voortdurend verder te ontwikkelen, en wetenschappelijke kennis in de materiële productie toe te passen. Daarmee wordt het kapitalisme het eerste maatschappelijke stelsel dat zich genoopt ziet de materiële productiekrachten voortdurend te ontwikkelen en dat in het teken staat van een vrijwel ononderbroken economische groei.
Het staat wel vast, dat noch het opkomende kapitalisme van de 19e noch het kapitalisme in verval van de 20e eeuw een maximale – laat staan een optimale – ontwikkeling van die productiekrachten tot stand gebracht heeft. Het op particuliere eigendom en dwang tot winstmaximalisatie gebaseerde systeem gaat gepaard met een enorme verspilling van materiële en menselijke rijkdommen. Er is loonarbeid; er is een burgerlijke maatschappij, gekenmerkt door een klassenstructuur; we zien economische crises, veroorzaakt door overproductie; we zien onproductieve kosten als gevolg van de concurrentie (faillissementen, onvolledige benutting van capaciteiten); er zijn oorlogen; de consumptie en de behoeften van de werkende massa’s worden aan maatschappelijke beperkingen onderworpen; volkeren, ja hele continenten zijn onderontwikkeld: uit dit alles blijkt wel dat die economische groei ver verwijderd is van wat wetenschap en techniek objectief mogelijk maakten in het kader van een rationeel geplande economie. De kloof tussen de bereikte en de mogelijke economische groei is sinds het begin van het imperialistische tijdperk alleen maar groter geworden. De verspilling neemt steeds monstrueuzer vormen aan: er bestaat een permanente bewapeningseconomie; landbouwproducten worden welbewust vernietigd en bepaalde industrietakken zoals de mijnbouw wordt de nek omgedraaid.
Niettemin behoudt het kapitalisme zelfs in zijn neergangsfase juist door zijn eigen aard een groeipotentieel dat onvergelijkelijk veel groter is dan dat van de voorkapitalistische samenlevingen. De noodzaak tot het maken van winst en meerwaardevorming van het kapitaal stelt dwingende eisen aan de materiële productie. En welke misvormingen van de aard van de productie daarvan ook het gevolg zijn, dat potentieel is tijdens het verval van het kapitalisme niet minder geducht dan tijdens de onstuimige opkomst ervan. Integendeel zelfs: Marx voorspelde dat de productiekrachten die het kapitalisme – met name door de toepassing van de wetenschap in de productie – vrij maakt, zouden kunnen omslaan in destructieve krachten,[n9] tenzij het kapitalisme vernietigd wordt. Die voorspelling krijgt haar volle betekenis in onze tijd, een tijd die overschaduwd wordt door de atoombom en de “grote angst voor de 21e eeuw”, zoals die door milieudeskundigen onder woorden wordt gebracht.
Als we dit destructieve potentieel, dat de kapitalistische productie (inclusief de kapitalistische ontwikkeling van de productiekrachten) in de kiem in zich draagt, willen begrijpen, moeten we ons twee kenmerken van de warenproductie voor ogen stellen, die door de marxistische kritiek aan het licht zijn gebracht.
Enerzijds veronderstelt de warenproductie particuliere arbeid, dat wil zeggen zij veronderstelt, dat de menselijke en materiële middelen van de gemeenschap zijn verspreid over ondernemingen (of bedrijven) die los van elkaar staan en – opgejaagd door de concurrentie – ernaar streven zoveel mogelijk winst te maken.[n10] Als leidraad in de besluitvorming vormt winst echter een economisch rationaliteitscriterium dat volledig bepaald is door het maatschappelijk karakter van de productieverhoudingen. Winst kwantificeert in geld slechts datgene wat een prijs heeft en abstraheert van alles wat geen prijs heeft. Winst is de uitdrukking van een directe en partiële doelstelling van een afzonderlijke cel – het realiseren van een zo groot mogelijk verschil tussen de productiekosten (uitgedrukt in geld) en de omzet van een bepaald bedrijf, ongeacht de effecten voor de maatschappij als geheel –, en bepaald niet de uitdrukking van een omvattende doelstelling op lange termijn ten bate van de gemeenschap. Wat de directe winst van het bedrijf verhoogt, kan het inkomen van de maatschappij als geheel doen verminderen.[n11] Wat de winst doet toenemen, kan de middelen waarover de maatschappij als geheel beschikt, doen afnemen en gezondheid en leven van de mensen vernietigen; deze twee zaken kunnen niet “gewaardeerd” worden in termen van geld, zonder dat het menselijk leven verandert van een doel in een middel: voor het verhogen van de winst.[n12]
Kortom, de kapitalistische markteconomie, dat is de veralgemeende markteconomie, brengt een toenemende tegenspraak voort tussen de economische rationaliteit van de delen en de sociaaleconomische irrationaliteit van het geheel. Burgerlijke economen zijn van mening, dat een maximaal welzijn van de collectiviteit min of meer automatisch voortvloeit uit het streven naar een zo groot mogelijk individueel gewin door ondernemingen en huishoudingen (een streven dat min of meer in toom gehouden wordt door corrigerende interventies van de overheid). Marxisten zeggen hierop, dat daar niets van klopt. Het streven naar zo hoog mogelijke winsten van ondernemingen (vooral als het gaat om ondernemingen die – in het tijdperk van het monopoliekapitalisme – een buitensporig grote economische macht bezitten), kan tot ernstige en zelfs onherstelbare verliezen leiden, vanuit het oogpunt van het collectieve welzijn.
Anderzijds veronderstelt de warenproductie, dat de economische middelen al naar gelang de koopkrachtige vraag over verschillende productiesectoren worden verdeeld. Maar die koopkrachtige vraag is ongelijk verdeeld: de bouwnijverheid kan in een crisis verkeren, omdat de markt voor luxe appartementen verzadigd is, terwijl niettemin ontelbare gezinnen uit lagere inkomensgroepen slecht gehuisvest blijven. De koopkrachtige vraag kan irrationeel beïnvloed worden door de reclame, door het milieu waarin men verkeert, door de mode: talrijke consumenten die slecht gevoed en slecht gehuisvest zijn, kunnen ertoe gebracht worden liever eerst allerlei spullen en apparaten te kopen, die duidelijk minder belangrijk zijn voor een volwaardig leven, dan gezonde voeding of een goede woning. De koopkrachtige vraag is uit haar aard individueel en zit dus gevangen in burgerlijke ideologische vooroordelen: aan individuele uitgaven wordt de voorkeur gegeven – en dat is structureel bepaald – boven collectieve uitgaven; van die laatste vindt men, dat ze inbreuk maken op het particuliere welzijn (alsof goede scholen, moderne ziekenhuizen, groengebieden in overvloed, niet onmisbaar zijn voor het welzijn van het individu!).
Door deze twee kenmerken is het dus mogelijk, dat de economische groei in het kader van een markteconomie juist de bronnen van de menselijke rijkdom ondermijnt. Het is mogelijk, dat zij allerlei middelen verspilt om steeds meer goederen te produceren die steeds minder nuttig zijn, terwijl in de primaire behoeften van miljoenen individuen niet voorzien wordt. Het is mogelijk, dat zij uiteindelijk de voorkeur geeft aan productietechnieken die de ondernemingen meer winst op korte termijn garanderen, ten koste van enorme maatschappelijke verspillingen op lange termijn.
Er bestaat een duidelijk verband tussen deze traditionele marxistische kritiek op de markteconomie en de gevaren die het menselijk milieu bedreigen. De markteconomie – en vooral de kapitalistische markteconomie – vertoont de tendens om natuurlijke rijkdommen te plunderen voor zover zij geen of slechts een lage prijs hebben, met andere woorden voor zover zij niet als belangrijke kosten in de kosten-batenberekening voorkomen.
Er zijn voorbeelden te over lang voordat een zeker “milieubewustzijn” zijn intrede had gedaan. Waar de grond erg duur is – omdat de vruchtbaarheid ervan letterlijk het product is van eeuwenlange menselijke arbeid, zoals onze polders of de geïrrigeerde tuinen in het China van vóór de Revolutie – behandelt de kapitalistische landbouw hem met alle eerbied. Maar waar de grondprijs laag of nominaal is, brengt de kapitalistische landbouw monsterachtige verspillingen met zich mee, die soms op lange termijn bezien onherstelbaar zijn (erosie, ontbossing enz.). Rivieren, een natuurlijk goed dat niet in particuliere eigendom is veranderd, hebben geen waarde of prijs. Rivierwater wordt bijgevolg in grote hoeveelheden gebruikt als grondstof of hulpmiddel bij de productie. Ze veranderen in fabrieksriolen, omdat het voor de particuliere ondernemingen immers goedkoper is op die manier te werk te gaan, dan om tegen hoge kosten zuiveringsinstallaties aan te leggen. Schone lucht, een natuurlijk goed, wordt beschouwd als iets “waardeloos”. (In het kapitalistische stelsel is gewoonlijk alles wat geen ruilwaarde of prijs heeft, “waardeloos”!) Er worden dus hoogovens gebouwd, auto’s gefabriceerd, er worden chemische fabricagemethoden gebruikt, waarbij men zich niet bekommert om de daaruit voortvloeiende luchtverontreiniging.
Deze logica van de winst, die strijdig is met de sociaaleconomische rationaliteit van het geheel, blijft trouwens niet beperkt tot de natuurlijke rijkdommen. Van de economische beslissingen waartussen gekozen wordt, zijn sommige onder een kapitalistisch stelsel van het begin af aan “verkeerd”, omdat bij voorbaat wordt uitgegaan van privatisering van de winst bij socialisering van de kosten. Bij de ontwikkeling van de automobielindustrie – één van de grote schuldigen aan de luchtvervuiling – speelt niet alleen het feit mee dat de lucht de particuliere industrie “niets kost”. Het feit dat de overheid zorgt voor aanleg en onderhoud van wegen, zonder welke het particuliere autobezit niet zo algemeen geworden zou zijn, speelt ook een rol.
Een andere factor die voortvloeit uit de logica van de markteconomie is het in de tijd strikt beperkte referentiekader van de kapitalistische beslissingen. Een onderneming streeft naar een zo groot mogelijke winst binnen een bepaald tijdsbestek. Dat brengt een logica met zich mee in de stijl van “na ons de zondvloed”. Wanneer het geïnvesteerde kapitaal afgeschreven is, de winst is gerealiseerd en hetzij op onproductieve (luxe-uitgaven door de bourgeoisie) hetzij op productieve wijze geconsumeerd is (kapitaalaccumulatie), is de reproductiecyclus van het kapitaal gesloten. Maar de natuur stelt dwingende eisen die helemaal geen rekening houden met de wetten van de winst: recycling van de primaire chemische stoffen en herstel van het ecologisch evenwicht. En zo kunnen we pas na twintig jaar zien dat de “sociale kosten” van de vervuiling, teweeggebracht door bepaalde technologische procedés, ver uitstijgen boven de particuliere winsten, die dank zij die procedés behaald zijn. In een markteconomie is het onmogelijk om met terugwerkende kracht belasting op te leggen aan de kapitalistische ondernemingen die al tientallen jaren lang deze kosten veroorzaken.
Met nadruk wijzen wij er op dat de uiteindelijke oorzaak van die “rekenfouten” vanuit maatschappelijk standpunt bezien niet is gelegen in het kapitalisme als zodanig, maar wel degelijk in de wareneconomie; het kapitalisme is de veralgemeende, universele vorm van de wareneconomie. In die zin zijn de wandaden van de “partiële economische rationaliteit” het duidelijkst in het kapitalisme. Maar de wareneconomie bestaat historisch gezien al langer dan het kapitalisme. Geleidelijk aan verbreidde zij zich binnen de kleine warenproductie, bijvoorbeeld binnen de economie van de Nederlanden vanaf de 13e tot 16e eeuw, en bleef van groter belang dan het manufactuurkapitalisme in de 17e en l8e eeuw. Zij blijft gedeeltelijk bestaan tijdens de overgang van het kapitalisme naar socialisme (de huidige economie van de Oostbloklanden), afgezien van de vraag of er nu wel of geen bureaucratische misvorming of degeneratie plaats vindt.
Zo kan het feit, dat in de Sovjet-Unie de warenproductie gedeeltelijk is blijven bestaan en organisatiestructuren als de individuele rentabiliteit van de ondernemingen gehandhaafd blijven, soortgelijke milieuproblemen oproepen, omdat nagelaten wordt de kosten voor de hele maatschappij en op lange termijn te berekenen. Het bekendste en meest trieste voorbeeld is de vervuiling van het Baikalmeer, het grootste zoetwaterreservoir van het Euro-Aziatische continent. Oorzaak van deze vervuiling zijn de daar gevestigde chemische fabrieken: bij het berekenen van de “rentabiliteit” zijn de kosten die deze vernietiging van zoetwatervoorraden op lange termijn met zich meebrengt, niet opgenomen bij de factoren die bepalend zijn voor de keus tussen verschillende investeringsprojecten.[n13]
Wij kunnen nu dus nauwkeuriger aangeven waarom een socialistische planning superieur is aan de markteconomie.
Een socialistische planning kan, tenminste als zij democratisch is, dat wil zeggen gebaseerd op een democratisch gecentraliseerd zelfbeheer en op politieke democratie, waarin verschillende partijen bestaan en volledige vrijheid van kritiek heerst, ernaar streven kosten en baten op maatschappelijk niveau en op lange termijn voor de gehele gemeenschap te berekenen; dat kan omdat de particuliere eigendom en de concurrentie, die de productie-eenheden er noodzakelijkerwijs toe dwingen individuele rentabiliteitscriteria aan te leggen, niet meer bestaan.
De discussie over de gevaren voor de mensheid van de ongelimiteerde, of beter gezegd: de ongecontroleerde groei van de productiekrachten, wordt in het Meadows Report op drie thema’s toegespitst: de vervuiling; het uitgeput raken van natuurlijke rijkdommen, met name grondstoffen[n14] en de gevaren die voortvloeien uit de bevolkingsgroei.[n15] De duidelijkheid van de discussie wordt helaas belemmerd door het feit, dat al die gegevens berusten op extrapolaties en projecties van nu bestaande tendensen, met andere woorden voorondersteld is, dat sociaaleconomische structuren (en met name de kapitalistische markteconomie ) onveranderlijk zijn. Het mystificerende addertje onder het gras van deze studies is de vooronderstelling, dat de huidige technologie de enig mogelijke is en noodzakelijk en onvermijdelijk voortvloeit uit de ontwikkeling van de exacte wetenschappen, ja zelfs uit de “rationele structuur van de menselijke intelligentie”. Het is de mystificatie van de “technologische dwang”, van wat in dat onvertaalbare en onnavolgbare Duitse filosofentaaltje “technologischer Sachzwang” genoemd wordt.
Er is, kort en goed, sprake van mystificatie en wij zijn dank verschuldigd aan de Amerikaanse hoogleraar in de biologie Barry Commoner, overigens geen marxist, dat hij het mystificerende karakter van die redeneringen met behulp van een paar concrete voorbeelden in het licht gesteld heeft.
In de eerste plaats is het domweg niet waar, dat de moderne industriële techniek onvermijdelijk gericht is op de vernietiging van het milieuevenwicht. Door de vooruitgang van de exacte wetenschappen wordt een zeer groot scala aan technische mogelijkheden ontsloten. Aan sommige van die mogelijkheden is de voorkeur gegeven, zonder dat men rekening hield met de gevolgen voor het milieuevenwicht; dat kwam omdat uitgegaan werd van individuele rentabiliteitsberekeningen van afzonderlijke ondernemingen die vernieuwingen invoerden, die in sommige gevallen gewoon op goed geluk werden doorgevoerd, en niet vanwege één of andere onvermijdelijke noodzakelijkheid.
In de tweede plaats is het volstrekt niet waar, dat de grote technische vernieuwingen als geheel vervuilend zouden zijn. Een hele reeks vernieuwingen vertoont zelfs het omgekeerde beeld (bijvoorbeeld de vooruitgang op het gebied van de elektronica, de vervanging van steenkoolgas door aardgas enz.). Ook is het niet waar, dat de vervuiling sinds de opkomst van de moderne industrie in hetzelfde tempo zou toenemen als de technische ontwikkeling.
In werkelijkheid is het “groeicijfer van de vervuiling” van tamelijk recente datum. De “indicatoren van milieuvervuiling” begonnen pas na 1946 rampzalig toe te nemen.[n16] Wie de oorzaken van die toename concreet analyseert, zal niet “de techniek” als zodanig in staat van beschuldiging stellen, maar bepaalde, welomschreven technologische mogelijkheden waarvoor gekozen is en die, bezien vanuit de toekomst van de mensheid, onverantwoord en rampzalig blijken te zijn.
We hoeven alleen maar de door Barry Commoner geciteerde voorbeelden te noemen, om te zien dat de mogelijkheden waarvoor men gekozen heeft, helemaal niet onvermijdelijk waren; zij vloeiden uitsluitend voort uit bepaalde particuliere belangen en uit de maatschappelijke en politieke macht van degenen die deze belangen verdedigden. Drie sleutelvoorbeelden zijn: de toename van loodemissie (met 415 % tussen 1946 en 1970), van stikstofoxide (met 630 % tussen 1946 en 1970) in de dampkring boven de VS, en de toename met 2100 % van kwik, afkomstig uit chemische fabrieken.[n17] Deze “groeicijfers van de vervuiling” zijn dus het resultaat van de keuze die kapitalistische ondernemingen, gericht op het maken van particuliere winsten, hebben gedaan: de introductie van auto’s met een verhoogde cilindercompressie, het gebruik van benzine met een hoger octaangehalte en de vervanging van zeep door synthetische reinigingsmiddelen. Dit laatste heeft tot gevolg, dat op één plaats 174.000 liter fosfaathoudend afval per dag in het Eriemeer geloosd wordt, waardoor het biologisch leven in dat meer snel afneemt; er leven twaalf miljoen mensen rondom dat meer. Het is duidelijk, dat wij in deze gevallen niet kunnen spreken van “een onvermijdelijke technologische noodzaak”. De enige conclusie die wij kunnen trekken is, dat wat voordelig was voor General Motors, Ford of Monsanto Chemicals, nauwelijks voordelig was voor de mensheid.[n18]
Vanaf het moment waarop men het mystificerende axioma, als zou de huidige technologie de enig mogelijke zijn, laat varen, luiden de prioriteiten als volgt: er moeten sociaaleconomische en sociaalintellectuele voorwaarden geschapen worden die al dat technologisch onderzoek en al die technologische vernieuwingen bevorderen, die het milieuevenwicht herstellen, vergeleken bij onderzoek en vernieuwingen die het nog verder vernietigen, en wel ongeacht de consequenties voor de particuliere kosten. Er moet prioriteit gegeven worden aan het ontwikkelen van een andere technologie, die geheel gericht is op de harmonieuze ontplooiing van het individu en op het behoud van de natuurlijke rijkdommen; en die niet gericht is op winstmaximalisatie.
Anders gezegd: de economische, sociale en natuurlijke kosten op lange termijn, berekend voor de gehele gemeenschap, moeten investeringscriteria worden: er moet met andere woorden een socialistische planning van de wereldeconomie komen. De milieudiscussie leidt uiteindelijk tot de conclusie, dat de mensheid zich niet meer de weelde van de particuliere winst – dus het kapitalisme – als motor van de economische groei kan veroorloven. De discussie loopt uit op een afwijzing van een groei die – bezien vanuit de langetermijnbelangen van de mensheid – onverantwoord is, niet op een afwijzing van groei in het algemeen.
Maar de burgerlijke ideologie geeft niet automatisch toe dat zij verslagen is, net zo min als de burgerlijke klasse automatisch wijkt voor het socialisme in opkomst. Men zou de indruk kunnen hebben gekregen, dat zij een harde klap gekregen heeft door de expliciete afwijzing van het winstmotief, waar het milieudebat op uitloopt.[n19] Maar nee, op twee verschillende niveaus gaat zij tot de tegenaanval over.
Enerzijds zeggen de liberale economen: omdat al het kwaad immers lijkt voort te komen uit het bestaan van “natuurlijke goederen zonder prijs”, laten we ze een prijs geven, en de vervuiling zal ophouden. Een prachtig vooruitzicht: binnenkort moet de lucht die wij inademen, betaald worden om de kapitalisten te beletten de atmosfeer te vervuilen.[n20] Laten we de industrie heffingen opleggen voor de aanleg van “zuiveringsinstallaties”, voegen de vertegenwoordigers van de neoliberale richtingen daar nog aan toe.
Dat zijn absurde voorstellen. De economische rationaliteit van het geheel wordt niet hersteld door op het niveau van de deelrationaliteit wijzigingen aan te brengen. Die deelrationaliteit moet volledig losgelaten worden. Heffingen zijn niet meer dan een post die opgenomen wordt in de berekening van de nettowinst. Boetes zijn alleen maar relatieve afschrikmiddelen, geen verboden. Zolang de vervuiling winstgevend blijft, zal zij voortduren, ondanks prijzen, heffingen en boetes. Die zouden dus voortdurend verhoogd moeten worden, waardoor tevens het publiek en degenen die aan de vervuiling geen schuld hebben, even zwaar of zelfs zwaarder worden gestraft dan de werkelijke schuldigen. En als die heffingen enzovoorts een bepaalde grens overschrijden is de kans dat productie en investeringen stopgezet worden groter dan dat ze in een andere richting gestuurd worden.
Immers, de dogmatici van het kapitalisme zijn bereid alles op te offeren, zelfs de nu nog heilige koe van de levensstandaard – de schrijvers van het Meadows Report stellen opgewekt voor om vóór het einde van de 20e eeuw de huidige levensstandaard van de Amerikaanse bevolking met 50 % te laten dalen! –, zelfs het fysieke voortbestaan van de mensheid, als zij de particuliere eigendom en winst maar voor de ondergang kunnen behoeden.
De industrie die “antivervuilingsartikelen” maakt, ziet zelfs nieuwe winstmogelijkheden in de “grote ecologische angst”. Maar intussen weigeren de ondernemers om antivervuilingsmiddelen te gebruiken, als daardoor de kosten omhoog gaan.[n21] En Harry Rothman vestigt er in zijn opmerkelijk boek, het eerste dat het totale milieuprobleem marxistisch benadert, onze aandacht op, dat om de “kosten van de vervuiling” te “meten”, er een “prijs vastgesteld” moet worden voor het menselijk leven, dat dan wordt berekend op basis van wat het anders zou hebben opgebracht![n22] Daarmee zitten we bepaald midden in de onmenselijkheid.
Aan de andere kant komen door de milieudiscussie de onheilsprofeten, die al lang zachtjes weggeslopen waren, weer in het licht van de schijnwerpers te staan. “Socialisme veronderstelt overvloed. Welnu, uit de discussie over het milieu blijkt, dat natuurlijke rijkdommen schaarser worden. Schaarste is dus onvermijdelijk en zal toenemen. Dus is het socialisme onmogelijk. Dus moet de economie geleid worden volgens regels betreffende de verdeling van middelen; en uit de geschiedenis is gebleken, dat de markteconomie het minst inefficiënte middel is voor deze distributie”. Quod erat demonstrandum (Hetgeen bewezen moest worden.)
Deze redenering is gebaseerd op een levensgrote drogreden. Uit het Meadows Report blijkt alleen – onder het bovengenoemde voorbehoud –, dat de aarde met haar beperkte natuurlijke rijkdommen onmogelijk zes miljard mensen met de levensstandaard van de huidige “middenklassen” in de VS in leven kan houden, wanneer de schrikbarende verspilling van materiële en natuurlijke rijkdommen, die opgesloten ligt in het huidige functioneren van het kapitalisme in verval, blijft voortduren; voorbeelden van die verspilling zijn: de bewapeningseconomie, de onderbenutting van machines en intellect, de verspilling van grondstoffen voor de productie van nutteloze voorwerpen enz. enz.
Maar nergens is ooit aangetoond, dat de huidige rijkdommen van de aarde niet voldoende zouden zijn om iedere wereldburger redelijkerwijs te voeden, te kleden, te huisvesten, op te voeden en te verzorgen, en hem in staat te stellen zijn menselijke persoonlijkheid, wanneer aan die primaire behoeften eenmaal voldaan is, zo ongestoord mogelijk te ontplooien. Nergens is ooit aangetoond, dat als de productie omwille van de winst afgeschaft wordt, als het universitair onderwijs voor iedereen toegankelijk wordt, als de strijd tegen de vervuiling (en de strijd tegen de honger, tegen kanker en andere beschavingsziekten) absolute prioriteit heeft bij de verdeling van de “economische middelen”, dat de mensheid dan niet over genoeg intellect en materiële middelen zou beschikken om die uitdagingen te trotseren en de techniek aan te passen aan de behoeften tot voortbestaan en ontplooiing.
In dit verband is het meest typerende voorbeeld dat van de voedselvoorraden. Het Meadows Report – de oude stelling van Malthus weer uit de kast halend verklaart ons op ernstige toon dat er tegenwoordig gemiddeld één acre land (0,4 ha) nodig is om een mens te voeden. Op de gehele aardbol is slechts 7,5 miljard acre bebouwbare grond. De meest vruchtbare en toegankelijke delen worden al bebouwd. “Wat de rest van de grond aangaat, voor het grootste deel ervan zou het te kostbaar zijn om hem toegankelijk te maken, te ontginnen, te irrigeren en te verbeteren, hoezeer we hem ook nodig hebben”.[n23] Als de bevolking dus boven de 4 à 5 miljard mensen uitkomt, “is de grens van de groei bereikt”, tenzij men een toenemend aantal mensen de hongerdood wil laten sterven.
We zullen de fouten in de redenering buiten beschouwing laten: er wordt van uitgegaan, dat de landbouwproductiviteit per bebouwde eenheid gelijk blijft (terwijl in de VS het bebouwde oppervlak voortdurend afneemt en de landbouwproductie toeneemt); het is mogelijk “landbouw zonder grond” te beoefenen; de productiviteit in de verschillende delen van de wereld varieert enorm enz. enz. We zullen ons beperken tot de belangrijkste drogreden: “voor het grootste deel van het overige land zou het toegankelijk maken, ontginnen en irrigeren te kostbaar zijn”. Te kostbaar vanuit welk gezichtspunt, volgens welk criterium? Te kostbaar voor een wereld die jaarlijks 120 miljard dollar verkwist, louter en alleen om wapens te maken? Denkt men nu heus, dat die inkomsten niet groot genoeg zijn om de hoeveelheid bebouwbaar oppervlak aanzienlijk te vergroten en de opbrengst te verhogen?[n24] Is het niet afschuwelijk dat men, als het fysieke voortbestaan van miljarden mensen op het spel staat, rentabiliteitscriteria – “te duur”, “niet te duur” – accepteert, in plaats van te spreken in termen van fysieke prioriteiten en mogelijkheden?
Wat de “bevolkingsexplosie” aangaat, alle ervaringen uit het verleden leren, dat deze een maatschappelijk verschijnsel is, geen biologische onvermijdelijkheid. Laten we om te beginnen zorgen voor de maatschappelijke bevrijding van het grootste deel van de bevolking in halfkoloniale landen, leerplicht en gratis onderwijs invoeren, hen uit hun primitieve onwetendheid, ellende, analfabetisme en bijgeloof halen. Dan zal de bevolkingsgroei tenslotte afnemen, zoals zij in alle geïndustrialiseerde landen is afgenomen.
Dat betekent natuurlijk niet, dat de toenemende bevolkingsdruk in de halfkoloniale landen geen urgent probleem is. Het lijdt geen twijfel, dat geboortebeperking door het systematisch verspreiden van anticonceptiva – natuurlijk met verwerping van barbaarse sterilisatie praktijken – onmisbaar is voor een verhoogd welzijn voor de grote massa’s in die landen. Maar dat moet gekoppeld zijn aan een verandering van de sociale, economische en politieke structuren op wereldschaal. Uit de discussie over het milieu valt een zeer belangrijke les te trekken, namelijk dat we ons bewust moeten worden van het – voor de zogenaamde “derde wereldlanden” nog meer dan voor ons – angstaanjagende gevaar van iedere ingrijpende partiële verandering, waarbij de globale kosten op lange termijn, vooral de “ecologische” en “menselijke” kosten, niet zorgvuldig berekend zijn. De zeer recente ervaringen met de “groene revolutie” en de mislukking van het “Mekong-project” zijn in dit verband niet mis te verstane waarschuwingen.[n25]
De belangrijkste conclusie die uit de discussie te trekken valt, is dat de mensheid voor een heel duidelijke keuze gesteld is: óf zij moet zich door een ongecontroleerde groei laten meeslepen naar een “stilstand van de groei”, of zelfs een afname van de productiekrachten; óf zij moet snel kiezen voor een beheerste en geplande groei, in dienst van een aantal duidelijk gestelde prioriteiten die niets te maken hebben met de eisen van de particuliere winst. Zo krijgt het oude marxistische dilemma “socialisme of barbarij” weer een hoogst actuele betekenis, die nauwelijks beperkt blijft tot de onmiddellijke noodzaak om de atoombewapeningswedloop stop te zetten. Als er geen mondiaal geplande economie komt, bestaat de mogelijkheid dat de fundamenten van de menselijke beschaving in de nabije toekomst instorten.[n26]
De keus voor “stilstand van de groei” is evident een onmenselijke keus. Tweederde van de mensheid leeft nog steeds onder het bestaansminimum. Als de groei wordt stopgezet, betekent dat voor de onderontwikkelde landen dat zij veroordeeld zijn vast te blijven zitten in het moeras van de armoede, voortdurend op de rand van de hongersnood. Er kan nu wel gezegd worden, dat “stilstand van de groei” gepaard moet gaan met een radicale en mondiale herverdeling van rijkdommen. Maar wie gelooft nu werkelijk, dat zo’n internationale herverdeling in het kader van een kapitalistische economie op de grondslag van particuliere eigendom en onder de voortdurende dwang van de markteconomie zal plaats vinden, wanneer een dergelijke herverdeling zelfs binnen de geïndustrialiseerde kapitalistische landen al nooit geslaagd is? Welke materiële autoriteit, welke “wereldregering” (de “morele autoriteiten” noemen we slechts pro forma) zal zo’n heldendaad verrichten, wanneer bij het minste teken van toenemende economische moeilijkheden het “heilig egoïsme” al de overhand krijgt, zelfs tussen staten die al sinds lang bondgenoten zijn (maar concurrenten blijven!), zoals bijvoorbeeld de lidstaten van de NAVO en de OESO?
Wanneer onder die omstandigheden de “groei wordt stopgezet”, en de onderontwikkelde landen in hun helse omstandigheden gevangen blijven, vraagt men om permanente maatschappelijke en militaire explosies en contrarevolutionaire oorlogen, zoals die in Vietnam; de voor het ecologisch evenwicht rampzalige gevolgen van dat soort oorlogen, veroorzaakt door de barbarij van de imperialisten, maken dat de ondergang van onze planeet met rasse schreden op ons af komt.[n27]
Onze enige redding is gelegen in de tweede keuzemogelijkheid. De ordeloze, ongecontroleerde kapitalistische groei, die de meest fundamentele belangen van de mensen veronachtzaamt en de natuur niet in het minst respecteert, vormt zo’n bedreiging voor het fysieke voortbestaan van de mens, dat radicale verandering van de economische en sociale structuren absolute noodzaak wordt. De strijd voor de socialistische wereldrevolutie, voor de klasseloze maatschappij, is niet meer alleen de strijd voor een meer rationele, rechtvaardiger, meer menselijke en vrijere samenleving. Het is een strijd om het fysieke voortbestaan van de menselijke soort geworden.
De drie ontstellende anachronismen: de particuliere eigendom van de productiemiddelen, de wareneconomie en de nationale staat, moeten afgeschaft worden; dan wordt het kader geschapen waarbinnen de strijd voor het herstel van het milieuevenwicht althans mogelijk wordt, en een reële kans van slagen heeft. (“Technologische optimisten” geloven, dat in dat geval succes bij voorbaat verzekerd is. We moeten voorzichtig zijn, ons bewust van wat er op het spel staat en van de noodzaak om voortdurend alert te zijn en strijd te leveren.) Door consensus van de meerderheid der wereldbewoners zal een drievoudige prioriteit vastgesteld worden: (1) aan alle primaire behoeften van alle mensen moet voldaan worden, (2) er moet gestreefd worden naar nieuwe en verschillende vormen van technologie,[n28] die besparen op de reserves aan schaarse natuurlijke rijkdommen en deze weer aanvullen, en (3) de intellectuele vermogens van de mensen moeten ontwikkeld worden (onderwijs, onderzoek en zinvolle recreatie).
Gesteld dat alle middelen waarover de mensheid tegenwoordig beschikt, op een rationele manier toegepast worden, vrij van de dwang van de particuliere winst, en gesteld dat de menselijke mogelijkheden tot ontplooiing komen, omdat honderden miljoenen mensen, die nu vervreemdende en vervreemde arbeid moeten verrichten, hun creatieve gaven tot ontwikkeling brengen; dan is er geen enkele reden te veronderstellen dat de levensstandaard van de bewoners van het noordelijk halfrond ook maar enigszins zou dalen. De levensstandaard op het zuidelijk halfrond zal noodzakelijkerwijs met sprongen omhoog gaan.
Maar wanneer we over de levensstandaard spreken, spreken we over een groot aantal behoeften waaraan moet worden voldaan, en die ten opzichte van de huidige structureel moeten veranderen. Het zal belangrijker zijn de rijkdom aan sociale relaties te ontwikkelen, dan apparaten te accumuleren die niet of nauwelijks nuttig zijn, en die ons niet meer dan een paar minuten of zelfs maar enkele seconden moeite “besparen”. Het zal van groter belang zijn individuen te scheppen die zich volledig ontplooien, dan om steeds meer en meer voorwerpen te produceren. De volgepropte en verstopte steden, die hun tentakels steeds verder uitstrekken – een ware plaag die de warenproductie op het aardoppervlak heeft veroorzaakt –, zullen leeglopen; tegelijk daarmee zal men terugkeren tot een vorm van landbouw die niet archaïsch, maar wel opnieuw in evenwicht gebracht is. Geluk en de “kwaliteit van het leven” zullen belangrijker zijn dan de “groei van het bruto nationaal inkomen”: in dat opzicht kunnen we het met Mansholt eens zijn.
Maar geluk en de “kwaliteit van het leven” veronderstellen, dat er aan de primaire behoeften voldaan is en veronderstellen een verwerpen van elke gedwongen ascese, door een kleine minderheid van bevoorrechte heersers (of dat nu geleerden zijn of technocraten aan de zijde van de kapitalisten), opgelegd aan een grote meerderheid, voor wie het nog steeds onmogelijk is over haar eigen lot te beslissen. Geplande groei, dat is beheerste groei, dat is een groei die intelligent door mensen gecontroleerd wordt, veronderstelt ook in die zin het socialisme: die groei kan niet verwezenlijkt worden, tenzij de geassocieerde producenten zeggenschap krijgen over de productie en die voor hun eigen belangen gebruiken, in plaats van slaven te zijn van een handvol “blinde economische wetten”.
VRAAG I: Er is door Mandel gesproken over twee soorten oplossingen voor het milieuprobleem, namelijk via heffingen of via een centraal geplande economie. Een derde oplossing heb ik eigenlijk niet gehoord en dat is een oplossing binnen het kapitalistisch systeem namelijk de oplossing via verboden in tegenstelling tot heffingen.
MANDEL: Is het verbod van bepaalde milieuverontreinigende procedés binnen het kapitalisme mogelijk?
Ongetwijfeld. Wij hebben echter nu een kritiek punt bereikt, waarbij het niet meer gaat om het verbieden van bepaalde procedés maar om het tegenhouden van een zeer gevaarlijke ontwikkeling, ja zelfs ombuigen in een andere richting. Daarom is verbod binnen het bestaande stelsel zeer ondoelmatig. Waarom? In de eerste plaats, omdat er een “built-in tendency to pollution” binnen het bestaande systeem is, voor zover men de individuele bedrijfsrentabiliteit als regel van het spel aanhoudt. Deze individuele bedrijfsrentabiliteit kan pas uitgeschakeld worden, als het kapitalisme uitgeschakeld is. Binnen het raam van het kapitalisme kan men die niet uitschakelen. In de tweede plaats zal men in elk concreet geval op zeer grote weerstand stuiten van met name de grote milieuverontreinigers. De reuzenconcerns van de chemische industrie, de auto- en olie-industrie zijn zeer machtige concerns. Ze hebben een groot politiek gewicht en zijn in staat een zeer lang achterhoedegevecht te leveren. Met andere woorden, het zal zeer veel moeite kosten om dat verbod in elk concreet geval erdoor te krijgen. Ten derde kan men slechts a posteriori verbieden: pas nadát een bepaald procedé is ingevoerd. Je hebt immers geen macht over het invoeren van dat procedé. Pas nádat de milieuverontreinigende gevolgen van die invoering duidelijk zijn geworden, niet alleen wetenschappelijk, maar ook voor het publiek, kan men verbieden. Dat wil zeggen, men moet een zeer hoge prijs betalen voor het voorrecht dat men aan die maatschappijen laat om zelfstandig investeringsbeslissingen te nemen.
Mijn conclusie is dan ook, dat men die correctie niet a posteriori moet uitvoeren. Deze conclusie vloeit voort uit de ecologische crisis en stemt trouwens overeen met de gehele marxistische kritiek op het kapitalisme. Wil men de overlevingskansen van de mensheid niet in gevaar brengen, dan zal men bepaalde investeringen of bepaalde nieuwe productieprocessen a priori moeten kunnen verbieden, althans wanneer wetenschappelijk aangetoond wordt, dat invoering ervan gevaren oplevert, óf zolang de wetenschap niet kan aangeven wat de gevolgen ervan zijn.
Het is interessant hier op een precedent te wijzen dat iedereen kent en dat een grote rol heeft gespeeld in de discussie in de afgelopen 15 jaar op het gebied van de ontwikkeling van de zogenaamde vrije markteconomie. Dat is het geval van de farmaceutische industrie in Amerika. Daar hanteert de Food and Drug Administration de algemene regel, dat zolang men niet proefondervindelijk de onschadelijkheid van een geneesmiddel op andere gebieden dan daar waar het genezen moet, heeft bewezen, men dit middel niet mag invoeren. Een groot onderzoek van het Amerikaans congres heeft uitgewezen, dat het aantal nieuwe geneesmiddelen in de loop van de afgelopen 15 jaar radicaal teruggelopen is. Het is tot 1/4 of 1/5 gedaald van wat het voor de invoering van die wetgeving was. In mijn debat met vertegenwoordigers van de farmaceutische industrie, waarin zij wezen op deze gevolgen van die radicale wetgeving, heb ik geantwoord: “So what? Is het een doel van de mensheid om steeds meer farmaceutische middelen op de markt te brengen? U zou mij moeten bewijzen, dat de volksgezondheid in Amerika achteruit is gegaan, dat de kindersterfte is gestegen, dat er meer mensen in Amerika aan bepaalde ziekten sterven dan in Europa sinds de invoering van die wetgeving. Als uw enig argument is, dat men minder nieuwe producten op de markt kan brengen, dan is dat geen criterium voor de menselijke welvaart, maar wellicht een criterium voor de rentabiliteit van de farmaceutische industrie.”
Dit is het model waaraan wij ons moeten houden: het kunnen verbieden zolang de onschadelijkheid vanuit ecologisch standpunt niet proefondervindelijk bewezen is. Dit betekent ongetwijfeld een tragere technologische vernieuwing, minder investeringen en vooral gering beslissingsrecht van de afzonderlijke bedrijven over investeringen. Kortom, opheffing van de kapitalistische productiewijze. In deze zin is verbod binnen het systeem mijns inziens als middel niet gelijkwaardig, alhoewel beter dan die heffingen. Daar ben ik het mee eens.
VRAAG II: De heer Mandel heeft onder andere gewezen op de kosten-batenanalyse en aangegeven, hoe daarin tot in het absurde gekwantificeerd wordt en dat terecht als absurde tendens van de burgerlijke economie naar voren geschoven. Nu stelt hij daartegenover een andere afweging, waarbij men niet alles kwantificeert en ik dacht dat dat juist was. Je kunt het leven niet kwantificeren maar dat neemt niet weg, dat er afwegingsproblemen blijven.
MANDEL: Men heeft gevraagd, hoe ik alternatieven kan kwantificeren, en gezegd, dat die maatschappelijke absolute prioriteiten ook betrekkelijk zijn. Ongetwijfeld is dat betrekkelijk en u weet allemaal, dat ik geen voorstander ben van een bureaucratisch gecentraliseerde planeconomie, van autoritaire structuren en dat voor mij maatschappelijke prioriteiten democratisch vaststelbare prioriteiten zijn. U zou tegen mij kunnen zeggen: “U gaat uit van het standpunt, dat de meerderheid van de bevolking, wanneer een bepaald aantal voorwaarden geschapen zijn, door het instinct tot zelfbehoud wordt gedreven; maar wie heeft dat bewezen? Dat is toch ook maar een postulaat. Misschien wordt de meerderheid van de bevolking door de thanatos, door de zelfvernietigingsdrift gedreven. Wie zegt u, dat wanneer gij aan de meerderheid van de bevolking de bewijzen voorlegt, dat bepaalde procedés schadelijk zijn voor de gezondheid, zij toch niet voor die procedés zullen stemmen.”
Akkoord, ik aanvaard dat argument; ik kan dat inderdaad niet voor 100 % bewijzen. Ik kan alleen maar zeggen: er is een zekere waarschijnlijkheid, dat wanneer je bewijst dat door bepaalde chemische producten in de lucht te laten werpen of in het water, of in de voedingswaren of farmaceutica te verwerken, men zijn leven verkoopt, dat de mensen dan voor het verbod van die producten zullen stemmen. Maar 100 % zeker is dat niet.
Het komt dan neer op een vraag van politieke filosofie. Wat geeft grotere waarborgen en wat grotere gevaren vanuit het standpunt van zelfbehoud of zelfvernietiging van de mensheid: een verlichte autocratie, een regering van wijsgeren zoals Plato ze voorzag, of een zo breed mogelijke democratie? Hier beken ik mij schuldig: ik ben voorstander van de brede democratie. Ik heb de illusie te geloven, dat men de mens redelijker kan maken, wanneer men de maatschappij redelijker maakt, niet dat hij absoluut redelijk kan worden, ik ben voorzichtig. Ik geloof dus, dat het gevaar van zelfvernietiging door verkeerde besluiten in volledig democratische structuren geringer zal zijn dan in autocratische, zelfs door verlichte autocraten geleide structuren. Dat is alles, een absolute waarborg bestaat er niet.
Wat nodig is, is inderdaad betrekkelijk, en het wordt in mijn schema gerelativeerd door de dimensie democratie, dat wil zeggen zelfbestuur, zelfbeheer, zelfbesluitvorming door de massa van de burgers. Wanneer de meerderheid vergissingen begaat – en zij zál vergissingen begaan en heeft al vaak vergissingen begaan – dan kunnen sommige van die vergissingen ernstige gevolgen hebben. Ik moet dat gevaar nochtans onmiddellijk inperken door te zeggen: wanneer er een echte, open democratie is, wanneer er echte economische en sociale gelijkheid van alle burgers heerst, wanneer er dus geen monopolie op meningsvorming is, dan zal de kritiek zich bijna gelijktijdig ontwikkelen met de verkeerde beslissing en zal de correctie op die beslissing toch tamelijk vlug kunnen komen. Ik kan mij niet voorstellen, dat onder democratische omstandigheden met gelijke beslissingsmacht van alle individuen men er zich bij neer zal leggen vergiftigde levensmiddelen in omloop te brengen en het sterven te zien uitbreiden, en dat niemand daar iets tegen zal zeggen of schrijven, of de mensen daartegen in beweging zal trachten te brengen. Dat is zeer onwaarschijnlijk. In die zin dus moet die relativering zelf gerelativeerd worden.
Kunnen alternatieven gekwantificeerd worden? Natuurlijk kunnen ze worden gekwantificeerd en ik ben daar ook niet tegen. Ik heb alleen maar gezegd, dat er een steeds groter gebied ontstaat, waar sociale opties boven die van het kwantificeren geplaatst moeten worden, meer niet. De gevolgen van die opties moeten echter natuurlijk wel worden gekwantificeerd. Voor zover de mensheid, of elke maatschappij, een beperkt aantal materiële hulpbronnen bezit, betekent die optie alleen maar, dat men bepaalde besluiten neemt, zonder zich in zijn besluitvorming te laten leiden door de vraag: wat kost het? Maar het feit, dat men zich in de besluitvorming niet laat leiden door de vraag wat het kost, vermindert natuurlijk geenszins de kosten. De kosten zijn er. Wanneer u zegt: wij moeten onmiddellijk een kosteloze gezondheidszorg invoeren of gratis middelbaar onderwijs; wij moeten milieuverontreinigende chemische bedrijven opheffen, dan is dat een besluit, dat autonoom politiek-sociaal getroffen wordt, maar het heeft kosten tot gevolg. En die kosten moet u zo juist mogelijk berekenen. Doet u dat niet, dan zult u nog meer anarchie verwekken dan er thans in het kapitalisme heerst. Dus ik ben absoluut niet tégen een juiste kostenberekening, integendeel. Ik geloof, dat de kosten in een socialistische planeconomie veel juister berekend kunnen worden, omdat dit globaliserend kan gebeuren. Waar ik tegen ben is, dat de besluitvorming afhangt van die kostenberekening. Dat is een heel andere zaak.
VRAAG III: Tijdens de inleiding van Mandel heb ik me zitten afvragen, of die inleiding ging over de crisis in de economische theorie of over de crisis in de politieke besluitvorming en het gehele politieke bestel. Mandel heeft gesteld, dat rijkdom niet uitsluitend bepaald wordt door materiële goederen, maar ook door alles wat dient voor de zelfverwerkelijking van de mensen en dat dit een uitsluitend marxistisch standpunt zou zijn. Mijns inziens is dit standpunt al geruime tijd doorgedrongen in de economische theorie, met name in de welvaartstheorie. Daar heeft men het materiële welvaartscriterium al jaren verlaten en vervangen door een formeel welvaartbegrip, dat zeer goed het kader kan verschaffen waarbinnen deze analyse een plaats kan vinden. Theoretisch concretiseert zich dat in laten we zeggen een maximering van de bergsoniaanse welvaartsfunctie, waarin alle elementen die Mandel heeft genoemd een plaats kunnen krijgen. Besluitend wil ik nogmaals stellen, dat ik het volledig eens ben met de politieke analyse van Mandel, maar dat daarmee mijns inziens nog niets is gezegd over de huidige economische theorie (in casu neoklassieke theorie) en met name de welvaartstheorie.
MANDEL: Eerlijk gezegd sta ik een beetje paf van wat u zegt. U zult toch moeilijk kunnen loochenen, dat aan de basis van de neoklassieke theorie en ook van de welvaartstheorie, die binnen het theoretische raam van de neoklassieke theorie is ontwikkeld, een hele reeks fundamentele dogma’s wordt aanvaard, die door de ontwikkeling van de ecologische crisis niet alleen ter discussie zijn gesteld, – ze zijn altijd al ter discussie gesteld –, maar volledig onzinnig zijn gebleken. De mogelijkheid tot rationele besluitvorming op basis van het individuele bedrijf en op basis van een scheiding van de maatschappij in tegenover elkaar staande individuele economische personen, is de basis van de economische, ook de neoklassieke theorie en ook van de welvaartstheorie. Welnu, ik heb geprobeerd de absurditeit daarvan te bewijzen. Ik heb geprobeerd te bewijzen, dat het onmogelijk is rationele besluiten op die grondslag te nemen, dat het begrip ‘partiële rationaliteit’ als het uiterste moet worden beschouwd, dat op die grondslag kan worden bereikt. Dat begrip moet verbonden worden met het begrip van de ‘globale irrationaliteit’. De macrosociale en macro-economische gevolgen hebben met politiek niets uit te staan, het zijn economische besluiten. Wanneer een chemische trust besluit een bepaald product te produceren, dan is dat geen politieke, maar een economische besluitvorming op basis van het beschikkingsrecht over productiemiddelen en binnen het raam van maximale winst op korte of lange termijn. En zij bereiken dat doel. Ongetwijfeld. Ik zal niet beweren, dat de winsten van de chemische industrie in de Verenigde Staten of West-Europa onder de gemiddelde winstvoet zijn gedaald in de afgelopen 20 jaar. Het tegendeel is het geval. Indien ze de lucht en het water hebben vervuild, dan is het onder andere om surpluswinsten te behalen, en die hebben ze behaald, dat kan statistisch ook worden bewezen. Wat rationeel is vanuit hun standpunt, is irrationeel vanuit het standpunt van de maatschappij en dat is een tegenstelling, die u niet kunt oplossen zolang u hun dit individuele beslissingsrecht over de productiemiddelen laat. Met andere woorden: de gehele basis van de neoklassieke economische theorie valt daardoor in duigen. Dat gesepareerde, autonome, individuele economische subjecten rationeel beslissen, trek ik in twijfel.
VRAAG IV: Ik wil de heer Mandel vragen, of hij in het kapitalistische systeem de ecologische crisis met het oog op de toekomst van het kapitalisme een zelfde functie toebedeelt als de bewapeningswedloop. Ik vraag me zelfs af, of het op het ogenblik niet bijzonder prettig is voor het kapitalisme; dat de ecologische crisis is uitgebroken, omdat het nu weer andere groeimogelijkheden heeft.
MANDEL: Sommige zeer slecht gemotiveerde linkse critici in het westen hebben de conclusie getrokken, dat heel de ecologische crisis maar een samenzwering is van het grootkapitaal. Welnu, op hetzelfde ogenblik, dat de mens op de maan stapte, werd het zwavelgehalte in een industriële voorstad van Chicago drie keer hoger dan de tolerantiegrens. Het regende op die dag en alle bladeren in die stad zijn van de bomen gevallen. Zij zijn van de bomen gevallen zowel voor de grootkapitalist als voor de arbeider. Er is geen verschil en het perspectief, dat dit zich op grote schaal kan herhalen, en dat men met gasmaskers op zal moeten lopen in de grote Amerikaanse steden, is een perspectief dat het grootkapitaal niet met vreugde vervult. Het is een objectieve ontwikkeling, die gevaren voor het overleven van de mensheid in zich houdt. Sinds verschillende jaren is er in de Amerikaanse nieuwsdienst in de grote Amerikaanse steden niet alleen een weerbericht, zoals wij dat in Europa kennen, maar ook een bericht over de tolerantie in de lucht, van bepaalde scheikundige stoffen. Ik heb het zelf al in 1968 gehoord – sindsdien mag ik de Verenigde Staten niet meer in –, dat ze daar zeiden: vandaag is het beter, dat oudere personen en astmalijders niet op straat komen. Dat geeft u een klein idee van het punt, dat wij bereikt hebben. De poging om dat allemaal – zoals men in het Duits zegt – te ‘verharmlosen’, zoals in sommige linkse kringen gebeurt, is onverantwoordelijk. Ik zou het eerder omdraaien en zeggen: de ecologische crisis, net zoals de bewapeningswedloop zijn twee duidelijke bewijzen van het feit, dat de mensheid zich niet meer kan permitteren onder kapitalistische omstandigheden te leven. Het zijn twee zeer duidelijke aspecten van eenzelfde fundamenteel verschijnsel: markteconomie en particuliere beslissingen op economisch terrein zijn absurd geworden en brengen het overleven van de mensheid rechtstreeks in gevaar. Iedereen weet, en ik geloof zelfs dat de meest conservatieve liberaal dit niet zal bestrijden, dat men geen vrije verkoop en productie van atoombommen mag invoeren. Wanneer je dat doet, kan de hele aarde binnen een paar jaar in de lucht vliegen. Maar als men een ogenblik nadenkt, is dan de vrije koop en verkoop en productie van stoffen, die lucht en water vergiftigen, die de menselijke gezondheid vergiftigen, die onze levensmiddelen vergiftigen, méér toelaatbaar dan de vrije koop en verkoop van atoombommen? Volgens mij niet en de ecologische crisis geeft duidelijk aan, dat wij aan die tolerantiegrens komen of zelfs al overschreden hebben. Met andere woorden de vrije markteconomie op een hele reeks gebieden betekent thans zelfmoord voor de mensheid, in de letterlijke zin van het woord. En dat de kapitalisten daarvan zullen profiteren, goed, dat is mogelijk, ze proberen van alles te profiteren.
VRAAG V: Meneer Mandel heeft in de beantwoording van één van de vorige sprekers letterlijk gezegd: de illusie dat de mensen redelijker worden als men de maatschappij redelijker maakt. Het vervelende is, dat de mensen die de maatschappij redelijker moeten maken, eerst zelf nog redelijker moeten worden. De bekende cirkelredenering: de mensen die redelijker moeten worden, moeten zelf eerst redelijker worden. Ik vraag mij daarom ook af, of het niet beter is te accepteren dat de mensen niet eens bewust naar zelfvernietiging behoeven te streven, maar dat dat vanzelf ook wel gaat met andere woorden dat de mensen niet de capaciteiten hebben om de ontzettend ingewikkelde problemen, waarmee zij geconfronteerd worden aan te kunnen.
MANDEL: Is dat een cirkelredenering, dat men de maatschappij beter moet maken om de mensen beter te maken, maar de mensen beter moet maken om de maatschappij beter te maken? Nee, dat is alleen een cirkelredenering als je formeel logisch denkt en evolutie, bewegings- en sprongmechanismen uit uw redering uitsluit. Dan zou de vraag: wat was er eerder, de kip of het ei, ook een cirkelredenering zijn. Maar sinds 100 jaar evolutietheorie kunnen we die vraag beantwoorden: natuurlijk was het ei er het eerst. Het ei is gelegd door een wezen, dat nog niet volledig een kip was, waarbij een mutatie heeft plaatsgevonden en uit dat ei is vervolgens een kip tevoorschijn gekomen. Dus die vraag is beantwoordbaar. En dit is ook van toepassing op de problematiek die wij hier voor ons hebben. U moet beginnen de maatschappij te veranderen en u moet ze beginnen te veranderen met mensen, die aan het veranderen zijn binnen de oude maatschappij. Dat wisten de oude socialisten van de 19e eeuw al. Je zult het kapitalisme niet omverwerpen met zuivere producten van het kapitalisme. Je hebt een bewustzijns- en opvoedingsproces in de arbeidersklasse binnen de kapitalistische maatschappij nodig om de maatschappij te kunnen omverwerpen. Het omverwerpen van de maatschappij zal geen automatisch en mechanisch proces van economische aard zijn, maar het menselijke bewustzijn komt daaraan te pas. Ik moet vaststellen, dat vooral in de jongste jaren – en dan misschien meer onder groepen studenten en arbeidersjeugd dan onder oudere arbeiders – dat het bewustzijn toch een klein beetje aan het veranderen is. Die consumptiemaatschappij waar iedereen 15 of 20 jaar geleden zo bij heeft gezworen, de geïntegreerde arbeidersklasse, de gedepolitiseerde jeugd, waarover men zo grote klaagliederen heeft gezongen rond 1960, die moet men vandaag met een vergrootglas gaan zoeken, in West Europa tenminste en het zal niet lang duren of ook in Japan en de Verenigde Staten zal dat zo zijn. Het bewustzijn groeit. Dezelfde kapitalistische maatschappij, die economische tegenstellingen produceert, helpt ons ook het socialistisch bewustzijn te verbreiden en we zullen de mensen een beetje veranderen, zodat zij in staat zijn de maatschappij sterk te veranderen, waardoor zij vervolgens in staat zullen zijn zichzelf sterk te veranderen. Dat is de parallel met de kip en het ei.
En ik kom nogmaals op de vorige spreker terug, die – want dat is de kern van de zaak –, zegt: de mensen zijn niet gemaakt om ingewikkelde problemen op te lossen. Wel, ik ben blij, dat men de opwerping tegen het socialisme in die woorden inkleedt, want dat toont duidelijk aan, hoe antidemocratisch een opwerping tegen het socialisme vandaag moet zijn. Want als u zegt, dat de economische problemen ingewikkeld zijn, hoe staat het dan met de militaire, met de politieke problemen? Die zijn toch nog veel ingewikkelder; want dat is economie plus ideologie, plus internationale spanningen, plus cultuur, plus nog een hele reeks andere zaken. Wees dan consequent en zeg dan, dat de mensen niet gemaakt zijn om onverschillig welke ingewikkelde problemen op te lossen. Zeg dan, dat u tegen politieke democratie bent en dat u voor een regering bent van een kleine minderheid van deskundigen. Heb dan tenminste de moed, zoals Plato en de navolgers van Plato, om te eisen, dat echte deskundigen aan de macht komen.
En wie zijn dan die beroemde deskundigen, die gemaakt zijn om die zeer ingewikkelde beslissingen te kunnen nemen? Je kunt ze niet vinden, ze bestaan niet. Laat die besluiten aan de meerderheid, aan de massa van de mensen over. Wees een goed democraat, zoals een goed revolutionair socialist of een goed communist een goed democraat is. Zeg, dat wát ook de gemiddelde intelligentie van de gemiddelde mens, en wat ook de graad van vergissing moge zijn, die de meerderheid kan begaan – en het staat vast, dat de meerderheid zich kan vergissen – dat zij het récht heeft zich te vergissen, dat zij het recht heeft – dat is het fundamenteel mensenrecht – haar eigen lot te bepalen. En wanneer zij dat lot slecht bepaalt, dan is dat haar eigen schuld, dan betaalt zij daarvoor de kosten, maar dat is haar recht. Het is niet het recht van wie dan ook op deze wereld om aan de meerderheid van de mensen te dicteren, wat hun geluk of hun ongeluk is. Dat moet u op elk, ook op economisch gebied aan de massa van de mensen zelf overlaten. In die zin zijn marxistische, revolutionaire socialisten en communisten veel betere democraten, omdat zij dat beslissingsrecht van de meerderheid willen uitbreiden, ook op economisch gebied, ook op het gebied van de beslissingen binnen het bedrijfsleven.
VRAAG VI: Ik dacht, dat de ecologen de oorzaak van de ecologische crisis niet alleen zien in die partiële benadering van problemen, maar ook in de massificatie in de productie. Zeer omvangrijke graangebieden zoals wij die in Amerika kennen, vereisen een groter gebruik van insecticiden. Mijn vraag luidt: wat is uw oplossing in het kader van het socialisme, rekening houdende met hetgeen de biologen hierover te zeggen hebben, bijvoorbeeld decentralisatie in kleine autonome eenheden, diversificatie en dergelijke? Tevens moeten op maatschappelijk niveau duidelijk prioriteiten gesteld worden. Er bestaat dus een soort spanning tussen wat wij op maatschappelijk niveau beslissen en de autonomie van de kleine eenheden, die de biologen bepleiten.
MANDEL: Wel, hoe staat het met die decentralisatie. Het schema dat u daar hebt geschilderd, dat de ecologen schilderen, dat is het schema van een communistische maatschappij, zoals ze Marx en Engels voor ogen zweefde. Engels heeft daar een mooie formule voor gebruikt. Hij zei: gemeenschappen van producenten en consumenten, die zichzelf beheren. Wel, dat zijn gemeenschappen die niet groter kunnen zijn dan 20 à 30 duizend mensen, dat spreekt vanzelf. Men kan geen 500.000 mensen in een sportpaleis bijeen roepen om zichzelf te beheren in een algemene volksvergadering. Het is dus zeer beperkt. Wanneer je elke vorm van machtsdelegatie wilt uitschakelen, moet je tot zulke kleine gemeenschappen komen. Ik denk, dat wij daartoe zullen komen. Op dat gebied bestaat er tussen anarchisten en marxisten geen verschil. Dat is een samenleving zonder staat, zonder centralisatie, zonder logge, grote lichamen, waarin alles geschoeid is op een schaal waarop mensen zich rechtstreeks zelf in hun levensproces kunnen bepalen.
De problematiek is: hoe bereiken we dat? Kunnen we dat in één sprong bereiken? Wat zou dat betekenen, wanneer wij met één sprong zouden gaan van de gecentraliseerde kapitalistische economie naar een dergelijk bedrijfsleven? Dat zou betekenen: een zeer sterke vermindering van de materiële welvaart, een zeer sterke verlaging van de levensstandaard. En bij de bestaande bewustzijnsstructuren, (die geen ideale zijn noch de enig mogelijke, maar wel degene, die wij van het kapitalisme overerven) zou dit bijna onvermijdelijk betekenen: tendensen tot tegenrevolutie, dus noodzakelijkheid van geweld, de noodzaak om grote politieke spanningen met geweld te onderdrukken, dus verwording van die socialistische overgangsperiode van de maatschappij.
Volgens mij is er dus een, laten wij zeggen, gematigder oplossing nodig. We moeten beginnen die partiële rationaliteit uit te schalen; we moeten beginnen een globale benadering voor iedere grote economische besluitvorming in te voeren. Maar die vormen van organisatie van de productie, die mogelijk zijn bij de bestaande arbeidsproductiviteit en techniek zonder rechtstreekse ernstige catastrofale gevolgen voor de ecosystemen met zich mee te brengen, moeten we handhaven. Met andere woorden we moeten de oplossing van de ecologische crisis in twee fasen scheiden, die aan de twee beroemde fasen van de socialistische samenleving beantwoorden. Een eerste fase, waarin het ergste zal worden opgelost, maar niet alles; zolang het bewustzijn van de mensen beperkt is, zolang beschouwen de mensen nog altijd een bepaalde graad aan materiële levensstandaard als een absolute noodzaak. Men kan dat niet bevechten zonder een zware maatschappelijke en politieke crisis te veroorzaken. Ik geloof, dat we in een verder stadium van de ontwikkeling – dat essentieel door die maatschappelijke revolutie bepaald is en ook door de ideologische, morele, politieke gevolgen van die omwenteling – mensen zullen krijgen, voor wie het ophopen van materiële goederen tijdverlies zal zijn. Zij zullen daarin tijdverlies zien, verkwisting van levenstijd; zij zullen begrijpen, dat het duizend maal belangrijker is, creatief werk te verrichten, creatieve activiteit te ontwikkelen, menselijke betrekkingen, maatschappelijke betrekkingen te hebben, dan materiële goederen op te hopen. En zij zullen zich met een kleinere hoeveelheid, met een veel rationelere graad aan materiële productie tevreden stellen. Zij zullen bij een nieuwe verandering van de technologie genoegen nemen met veel kleinere productie-eenheden dan in die eerste fase. Maar wilt u die kleinere productie-eenheden onmiddellijk invoeren, dan gaat u de welvaart en de arbeidsproductiviteit sterk verlagen en sociale en politieke crises verwekken, die volgens mij te vermijden zijn.
_______________
[1] Op voorstel van de heer Mandel is hier in plaats van zijn voordracht op het congres een vertaling opgenomen van zijn artikel La Dialectique de la Croissance, verschenen in “Mai”, november 1972, pp. 7-14. Dit artikel dat de basis vormde voor zijn lezing, heeft het voordeel dat uitgebreider op een aantal zaken wordt ingegaan. In de voetnoten zijn enkele fragmenten van de congreslezing opgenomen, aangeduid met *.
[2] Vergelijk bijvoorbeeld Kostas Axelos, Marx, penseur de la technique. Parijs 1961. (De door ons geciteerde zin is afkomstig uit een artikel van Alain Birou Sens et non-sens du Développement, verschenen in het tijdschrift “Options méditerranéennes”, augustus 1971)
[3] The Limits of Growth is geredigeerd door vier onderzoekers van het Massachusetts Institute of Technology, Donella en Dennis L. Meadows, Jorgen Randers en William W. Beheens III, (New York 1972). Het onderzoek werd uitgevoerd in opdracht van de Club van Rome, in het leven geroepen door Aurelio Peccei van Fiat en gefinancierd door de Volkswagen Stiftung.
[4] Karl Marx, Grundrisse der Kritik der politischen Oekonomie. Berlijn 1953, pp. 440, 593, 596-597 enz.
[5] * Er is een rationele grens aan wat wij aan materiële goederen kunnen verteren. Om het wijsgerig uit te drukken en een beetje banaal: in een beperkt leven, beperkt qua tijd en qua ruimte, kunnen niet een onbeperkt aantal materiële goederen worden verbruikt, en lang voordat we elke seconde van ons leven – wat een nachtmerrie! – nieuwe materiële goederen zouden verbruiken, lang voor we dat punt bereiken, komt er een dialectische omslag, waar behoeften aan niet-materiële goederen, behoeften aan menselijke en maatschappelijke betrekkingen, zoals Marx zich uitdrukt, veel belangrijker worden dan behoeften aan bijkomende materiële goederen.
[6] Karl Marx, Grundrisse. T.a.p., p. 231.
[7] Karl Marx, Das Kapital. Deel I, laatste zin van hoofdstuk 13: “De kapitalistische productie kan de techniek en de combinatie van de maatschappelijke productieprocessen dus alleen maar tot ontwikkeling brengen, doordat zij gelijktijdig de bronnen van alle rijkdom ondergraaft: de grond en de arbeider”. Karl Marx / Friedrich Engels, Werke. Deel 23, Berlijn 1969, pp. 529-530.
[8] In zijn methodologische inleiding bij de Grundrisse licht Marx nader toe, dat de productie niet alleen de voorwerpen produceert die de behoeften bevredigen, maar ook de behoeften schept waaraan die voorwerpen voldoen. Verder in dit boek gaat hij uitgebreid in op de tendens van het kapitalisme om de behoeften te ontwikkelen tot boven hun beperkte natuurlijke grenzen, terwijl het tegelijk de mate waarin die behoeften voor de grote massa loonarbeiders worden bevredigd, beperkt. Grundrisse. T.a.p., pp. 13, 426-427.
[9] “In de ontwikkeling van de productiekrachten breekt een fase aan, waarin productiekrachten en verkeersmiddelen in het leven worden geroepen, die onder de bestaande verhoudingen slechts onheil stichten en geen productieve maar destructieve krachten zijn (machinerie en geld)”. Karl Marx / Friedrich Engels, Die deutsche Ideologie. MEW dl. 3, Berlijn 1969, p. 69. Nederlandse vertaling De Duitse ideologie. Nijmegen 1972, p. 40.
[10] Maximale winst op korte termijn, in een systeem van vrije concurrentie; maximale winst op lange termijn (ofwel “de maximale groeivoet”) in een monopoliekapitalistisch systeem.
[11] Het klassieke voorbeeld is dat van een “besparing” van fl 1 miljoen door rationalisatie en ontslagen in één enkel bedrijf, wat voor de gemeenschap een verlies van fl 2 miljoen met zich mee kan brengen (werkloosheidsuitkeringen + verlies aan inkomsten op het niveau van de gehele maatschappij, veroorzaakt door het “multiplier”-effect ten aanzien van het verschil tussen arbeidsloon en werkloosheidsuitkering).
[12] * Het is een bedrieglijke fictie, te menen dat wanneer we in een onderneming een keuze hebben tussen twee mogelijkheden, wij alle onkosten en alle resultaten berekenen. Wij berekenen alleen die onkosten en resultaten, die een prijs hebben, een monetaire prijs, en wij berekenen alleen de onkosten en resultaten, die een monetaire prijs hebben voor het bedrijf zelf. Met andere woorden de bedrijfsrentabiliteit als criterium voor economische besluitvorming is per definitie partieel, omdat zij een hele reeks van kosten en uitgaven uitsluit, te weten al die kosten die zij zelf niet draagt en al die resultaten die zij zelf niet geniet.
[13] Zie Elmar Altvater, Gesellschaftliche Produktion und ökonomische Rationalität. Frankfurt 1969, pp. 144-150. Harry Rothman. Murderous Providence. Londen 1972, pp. 248-255.
[14] Volgens het Meadows Report zou er, in geval van een exponentiële uitputting van de grondstoffenvoorraden, waarbij de winning ieder jaar met een vast percentage zou toenemen, over 31 jaar geen bauxiet meer zijn, over 21 jaar geen koper, over 111 jaar geen steenkool, over 95 jaar geen chroom, over 53 jaar geen nikkel en over 20 jaar geen aardolie.
[15] Eén van de belangrijkste boeken over die gevaren is geschreven door Paul en Anna Ehrlich, Population Resources, Environment. San Francisco 1971.
[16] Eén van de eerste keren dat “vervuilingsalarm” werd geslagen, was in België in december 1930, in de Maasvallei. Een zestigtal mensen kwam toen om het leven door een ziekte aan de luchtwegen, veroorzaakt door een plotselinge toename van stof uit hoogovens en steenkolenmijnen. Oorzaak hiervan was een langdurige windstilte. Harry Rothman, t.a.p., p. 51.
[17] Prof. Barry Commoner, The Closing Circle. Londen 1971, p. 128. Nederlandse vertaling Overleven we dit? Amsterdam 1972.
[18] Commoner citeert een kenmerkende passage uit een boek dat door de chemische industrie in de VS is uitgegeven The Economics of the Chemical Industry waarin wordt verklaard: “The maintenance of above average profit margins requires the continuous discovery of new products and specialities on which high profit margins may be earned while the former products in that category evolve into commodity chemicals with lower margins”. Hij noemt dit streven naar technologische overwinsten een “nachtmerrie voor milieudeskundigen”; immers, die periode van 4 tot 5 jaar, waarin nieuwe synthetische producten op de markt en in het milieu gegooid worden, is te kort om de ecologische effecten ervan te kunnen ontdekken en meten. (T.a.p., pp. 260-261.)
* Het meest bekende voorbeeld is dat van de auto-industrie. Is de auto die wij thans kennen, de enige auto die men kan construeren op basis van onze huidige wetenschappelijke kennis? Wie heeft dat ooit bewezen en wie kan dat bewijzen op basis van de geschiedenis van de automobielindustrie? Van het begin tot het einde (enfin, het einde, dat is er helaas nog niet), van het begin tot vandaag hebben we voortdurend een veelvoud van technische mogelijkheden naast elkaar gezien, waaruit men heeft gekozen. Maar wanneer zo mooi in de boeken staat: men heeft gekozen, dan bent u dat natuurlijk niet en dan ben ik dat natuurlijk niet, maar dan zijn dat zeer bepaalde personen. En die hebben deze keuze niet gedaan op grond van objectieve, wetenschappelijke criteria, maar vanzelfsprekend op grond van partiële rentabiliteitsberekeningen. Zij hebben een bepaald type geproduceerd – gekozen te produceren en te verkopen – niet omdat dat het enige wetenschappelijk mogelijke type was, maar omdat dat het type was, dat voor zover zij het wisten, de hoogst mogelijke winst zou opbrengen gedurende een bepaalde tijd. Dat is de enig juiste omschrijving van het proces, dat heeft plaatsgevonden in de auto-industrie in de afgelopen 70 jaar.
Had de staat geen autowegen aangelegd, maar een stelsel van goedkope of kosteloze bussen en suburbtrains ingevoerd, had de staat een zeer hoge belasting geheven op benzine, maar elektriciteit, gas en steenkolen geweldig gesubsidieerd, dan weet natuurlijk geen mens of de auto-industrie die ontwikkeling zou hebben genomen, die ze de afgelopen 60 jaar, eerst in de Verenigde Staten van Amerika en daarna in West-Europa heeft genomen. Had de auto-industrie zélf al die kosten moeten dragen, dan was de prijs van een auto drie of vier keer zo hoog geweest als hij in werkelijkheid is geweest. Ik zeg niet van tevoren: dan hadden we geen massale verkoop van particuliere auto’s gehad, misschien wel, maar we kunnen het in elk geval niet weten. Dan waren in elk geval de economische gegevens op de transportmarkt volledig verschillend geweest van wat ze zijn geweest, nu een hele reeks van die kosten vanaf het begin gesocialiseerd zijn; en dat hangt natuurlijk samen met een bepaald gewicht van bepaalde sectoren in de Amerikaanse industrie, onder andere het gewicht van de olie-industrie, de Rockefellertrust in de politieke structuren van de VS gedurende een bepaalde periode, die veel groter was dan het gewicht van bijvoorbeeld de steenkoolindustrie of andere sectoren van het Amerikaanse bedrijfsleven.
De socialisatie van die kosten heeft een ontwikkeling gegeven aan de industrie en de structuur van de industrie van de VS, die niet zonder meer kan worden afgeleid uit objectieve a priori gegevens. Het zijn sociale prioriteiten, dat wil zeggen prioriteiten van de heersende klasse, van de machtsstructuur binnen de heersende klasse en niet objectief technologische prioriteiten, die die ontwikkeling in een zeer sterke mate hebben bepaald. Het is ongetwijfeld waar, dat de besluitvorming, die heeft geleid tot de opbouw van de auto-industrie, zoals we haar kennen met al haar negatieve gevolgen, een zeer bepaalde graad van onwetendheid inhield over de gevolgen op lange termijn van de techniek voor het natuurlijke milieu enz. Maar daarmee wordt slechts onderstreept wat ik vooropgesteld heb, namelijk dat het geen “technologischer Sachzwang” is, geen rechtlijnige, lineaire verbinding tussen natuurwetenschappelijk onderzoek en de enig mogelijke technologie die op die basis kan ontstaan, maar dat we tussenschakels hebben van sociaaleconomische aard en zelfs tussenschakels van onwetendheid. Een andere, zeer belangrijke tussenschakel en natuurlijk voor mij de belangrijkste, is de concrete sociaaleconomische structuur, met andere woorden de heerschappijstructuur die we kennen in onze maatschappij, de machtsconcentratie in de handen van speciale personen, die beslissingen kunnen vellen, alsmede de motivatiestructuur van die personen.
[19] De conclusies van het Meadows Report komen op dit punt overeen met die in de brief van Sicco Mansholt aan de Europese Commissie.
[20] Dat is geen grapje; in verschillende landen komt al een industrie op gang die “schone lucht in blik” exporteert.
[21] John C. Esposito, Vanishing Air. New York 1970, p. 108.
[22] Harry Rothman, t.a.p., pp. 312-313.
* Zoals u weet, heeft men in de techniek van de “cost-benefit analysis” een instrumentarium proberen te ontwikkelen ter globalisering, niet alleen van de bedrijfsinterne maar van alle maatschappelijke onkosten, die zich bij een bepaalde productie of bij een bepaalde economische keuze voordoen. Maar dat stuit op een zeer grote moeilijkheid, namelijk hoe kwantificeer je de gevolgen van bepaalde economische beslissingen wat het menselijk leven betreft. Hoe kwantificeer je, hoe monetiseer je met andere woorden het menselijk leven. Je kunt een prijs vaststellen voor grondstoffen, voor arbeidskracht, je kunt van natuurlijke rijkdommen een prijs vaststellen en ik heb reeds gezegd, wat dat inhoudt, namelijk dat we zullen moeten betalen voor het recht om te ademen. Maar hoe kun je de prijs van ziekte vaststellen, de prijs van het leven en de dood? Je kunt het natuurlijk, alles is mogelijk, op papier, maar je moet, ik herhaal het nogmaals, de mensonterende of onmenselijke implicaties daarvan goed zien. Je kunt als prijs voor ziekte vaststellen de kosten, die zij veroorzaakt voor haar genezing en de prijs van een mensenleven door de inkomsten te berekenen van die mensen gedurende de jaren die zij nog als volwassenen zouden kunnen werken. Wanneer je dan op die globaliserende schaal tussen twee projecten moet kiezen, waarvan het ene 5.000 mensen doodt en het andere niemand doodt, wanneer dan het eerste 150 miljoen kost inclusief de prijs van die 5.000 mensenlevens en het tweede 170 miljoen, dan moet je het eerste kiezen in plaats van het tweede, want je hebt een globale cost-benefit analysis gemaakt, je hebt de ziekte, het menselijk leven, de dood, de schoonheid, de esthetische gevoelens, al wat je wilt, proberen te monetiseren, te globaliseren en in een rekensommetje op te nemen en je bent er in geslaagd. En ik geloof, dat wij hier de uiterste grens hebben bereikt van de tegenstelling tussen de twee manieren waarop men de ecologische crisis kan beschouwen en oplossen; dat wij hier zien, hoe alleen maar om een dogma niet op te geven, een dogma, dat op materiële grondslagen berust en vanzelfsprekend aan materiële belangen beantwoordt (zij het niet altijd bewust en rechtstreeks), men niet durft uit te spreken wat voor mij en ik geloof voor alle socialisten sinds zeer lang vanzelfsprekend is namelijk dat er bepaalde centrale macrosociale opties zijn, die je niet alleen kiest omdat zij monetair of wat de kosten betreft goedkoper of niet duurder zijn dan andere, maar die je kiest omdat zij – ongeacht de kosten – vanuit sociaal standpunt verkieslijker zijn, omdat het prioriteiten zijn die beantwoorden aan menselijke, aan sociale opties en niet beantwoorden aan het feit, dat zij minder onkosten met zich meebrengen dan andere.
[23] Financial Times. 3 maart 1972.
[24] Ter aanduiding van de orde van grootte waarom het gaat: de irrigatie van 1,5 miljoen acre grond in de woestijn van Central Valley heeft 1,5 miljard dollar gekost. Tegen die prijs zou de irrigatie van 2 miljard acre woestijngrond – waardoor de wereldbevolking zonder schade met 2 tot 4 miljard mensen zou kunnen toenemen – 2.000 miljard dollar kosten, dit is de defensiepost voor de gehele wereld gedurende 16 tot 17 jaar. Dit bedrag is schromelijk overdreven, omdat de ontginnings- en irrigatiekosten in Californië door allerlei speculaties erg opgedreven zijn.
[25] Zie voor de negatieve maatschappelijke effecten van de groene revolutie: Rothman, t.a.p., p.22.
[26] Als het verbruik van fossiele brandstoffen in het huidige tempo blijft stijgen, zal er in het jaar 2000 25 % meer kooldioxide in de dampkring zijn dan nu en zou de gemiddelde temperatuur op aarde met 0,6 tot 4 graad Celsius stijgen. Gevolg daarvan zou kunnen zijn, dat het wolkendek in de dampkring 10 % dikker wordt, wat weer zou kunnen leiden tot een temperatuurdaling van 7,5 graad Celsius. De laatste ijstijd is veroorzaakt door een daling van de gemiddelde temperatuur van de aardbol met 7,9 graad Celsius ... (Harry Rothman, t.a.p., p. 207).
[27] Zie voor de ecologische rampen die de chemische oorlog van de Amerikanen in Vietnam heeft veroorzaakt. Harry Rothman, t.a.p., pp. 195-203. (Vergelijk ook Viet Nam, ecocide/genocide. Te Elfder Ure, 19e jrg. nr. 10/11, 1972. – Noot van de vertaler.)
[28] De abnormale ontwikkeling van de steden gaat in onze tijd gepaard met een “industrialisatie” van de landbouw, waarvan de negatieve gevolgen voor het milieu bijzonder duidelijk in het oog springen; die negatieve gevolgen berusten voornamelijk op de snelle overgang naar monocultuur. Een voorbeeld: vroeger werd dierlijke mest gebruikt om de grond weer vruchtbaar te maken. Tegenwoordig dreigt kunstmest de aarde en haar producten te vergiftigen, terwijl de natuurlijke mest in rivieren geloosd wordt en het water vergiftigd.
* Ik wil nogmaals een voorbeeld van professor Barry Commoner aanhalen. Het is een zeer eenvoudig voorbeeld, maar het raakt sommige van de centrale punten van de ecologische crisis. Wat doet men vandaag met natuurlijke mest? Met menselijke mest, als ik me zo mag uitdrukken? Men loost die op het water, dat vervuilt het water en dat maakt de landbouw in sommige gedeelten van de wereld steeds minder productief, hetgeen op zijn beurt tot gevolg heeft, dat men steeds meer kunstmatige meststoffen in de grond moet stoppen, wat weer de ecologische crisis verhoogt. Er is een zeer eenvoudige oplossing. Het ei van Columbus is om die natuurlijke menselijke mest, zoals men vroeger deed, niet in het water, maar in de grond te stoppen, met andere woorden grote pijpleidingen te bouwen vanuit de steden, opdat die mest naar de akkergrond zal worden gevoerd en niet in het water, ten einde de kunstmeststoffen te vervangen. Is dat duurder dan wat men nu doet? Op die vraag kan men bijna onmogelijk een antwoord geven. Men kan zeggen: het is duurder, wanneer we de kosten van de pijpleidingen vergelijken met de kosten van de huidige riolering. Of: het is duurder wat de gevolgen betreft binnen vijf jaar. Maar wanneer je de gevolgen op lange termijn bekijkt, is het misschien zelfs goedkoper. Mijn argument is, dat de vraag, of het duurder of goedkoper is, uit de redenering uitgeschakeld moet worden. Niet, het is duurder, maar het is nodig voor het behoud of het herstel van het ecologisch evenwicht, voor het verdedigen van het leven en het overleven van de mensheid. Wanneer men militaire systemen aanvaardt zonder te zeggen: ze zijn duur, wanneer men systemen aanvaardt van verschillende productievormen, die ingebouwde slijtage hebben, wanneer men dat alles doet zonder rentabiliteitsberekeningen op globaal maatschappelijke schaal dan moet men voor het verdedigen van het menselijk leven en het overleven van de mens eveneens die partiële rentabiliteitsberekeningen uitschakelen en zeggen: wij moeten die nieuwe technologie ontwikkelen; wij moeten die radicale revolutie in de technologie ontwikkelen, wij moeten opties doorvoeren, die niet op rentabiliteitsberekeningen steunen, maar op het zelfbehoud, de zelfverdediging en de zelfverwezenlijking van de mens; en daarom hebben wij een democratische planeconomie nodig, daarom moet de particuliere eigendom van de productiemiddelen worden opgeheven en de autonomie van de besluitvorming op investeringsgebied door de afzonderlijke trusts en concerns, met andere woorden daarom is een socialistische wereldhuishouding, een socialistische economie op wereldschaal noodzakelijk.