Geschreven: 1967
Bron: Marxisme vandaag, bijzonder nummer
van het tijdschrift "Mens en Taak", socialistisch tijdschrift voor het
geestesleven, 1973, nr. 2-3, pp. 3-7
Vertaling: onbekend
Deze versie: Spelling aangepast
Transcriptie: Ernest Mandel - Internet-Archief: www.ernestmandel.org
HTML: F., voor het Marxists Internet Archive, oktober 2006
Het is op 16 augustus 1867 dat Marx de verbetering beëindigt van de laatste drukproeven van het eerste deel van het “Kapitaal” en dat hij een korte en ontroerende brief aan Engels schrijft: “Alleen jij hebt dit voor mij mogelijk gemaakt. Zonder je opofferingen voor mij zou ik nooit de enorme arbeid voor de drie delen hebben kunnen leveren. Ik omhels je met veel dankbaarheid”.
In feite zal het eerste deel van het “Kapitaal” bij de uitgever Meissner te Hamburg een maand later verschijnen op 14 september 1867.
Dit boek, waarvan de invloed op de hedendaagse geschiedenis onmeetbaar is, verwekt, sedert het einde van de 19e eeuw, een onafgebroken polemiek betreffende zijn eigenlijke aard. Louis Althusser en zijn school hebben trouwens deze polemiek in Frankrijk nieuw leven ingeblazen. Wat is nu juist “Het Kapitaal”? Is het een economisch werk? Is het een filosofische tekst? Of het begin van de moderne sociologie? Sommigen hebben zelfs beweerd dat het in de eerste plaats een moralistisch werk zou zijn...
Het boek draagt als ondertitel “Kritiek van de politieke economie”. De “politieke economie” is voor Marx en halve wetenschap, d.w.z. een wetenschap die tot ideologie omgevormd is. Haar ontwikkeling is gestuit en ze heeft zich afgewend van de wetenschappelijke weg omdat ze gevangen bleef in de vooroordelen en opvattingen van de destijds heersende klasse, de burgerlijke klasse. Het is omdat hun eigen logica hen ertoe zou verplicht hebben om de kapitalistische productiewijze te veroordelen, om haar tegenstellingen te onthullen, om haar voorbijgaand karakter aan te tonen en haar einde te voorspellen dat de burgerlijke economisten het werk van Adam Smith en Ricardo niet konden voltooien, en dat de school van de klassieke politieke economie begon te ontbinden.
Door de “kritiek van de politieke economie” uit te oefenen moet Marx dus gelijktijdig drie stappen combineren. Hij moet de werking van de kapitalistische economie ontleden, er de tegenstellingen van blootleggen en aantonen hoe onmachtig de officiële economische wetenschap blijkt om hen weer te geven en te verklaren. Hij moet de theorieën van de burgerlijke economisten ontleden, de tegenstrijdigheden, tekortkomingen en blunders van deze theorieën tonen en er de wortels van situeren in hun ideologische functie, d.w.z. apologetische functie met betrekking tot de burgerlijke maatschappij. En hij moet de klassenstrijd tussen kapitalisten en arbeiders ontleden, klassenstrijd die toelaat om de economische en ideologische evolutie te reïncarneren in levende mensen die hun eigen geschiedenis maken, in laatste analyse doorheen de klassenstrijd.
De aanhangers van Louis Althusser hebben zeker gelijk wanneer ze zeggen dat het object van “Het Kapitaal” in essentie een “socio-economische structuur” is, d.w.z. een analyse van de kapitalistische productiewijze. Het “Kapitaal” beweert niet een verklaring te geven van alle menselijke maatschappijen, voorbije of toekomstige. Het beperkt zich, meer bescheiden, tot alleen een verklaring van de maatschappij die sedert vier eeuwen overheerst: de burgerlijke maatschappij.
Maar de volgelingen van Althusser hebben niet volledig gelijk wanneer ze op die manier het object van het “Kapitaal” omschrijven. Ze hebben ook ongelijk, want deze definitie laat niet toe om zich rekening te geven van heel de complexiteit van het hoofdwerk van Marx.
Om de werking van de kapitalistische productiewijze te kunnen uitleggen is Marx verplicht om de oorsprong der “economische categorieën” (waar, waarde, geld, kapitaal) aan te geven; welnu, hun oorsprong ligt in de prekapitalistische maatschappij. Hij is dus verplicht om tevens het werk van historicus te doen, om ook het nodige basismateriaal te verschaffen voor het begrijpen der prekapitalistische gemeenschappen.
En Marx kan geen deugdelijke analyse van de tegenstellingen der kapitalistische productiewijze verstrekken zonder aan de arbeidersklasse een machtig strijdmiddel te geven, zonder hierdoor actief tussen te komen in deze klassenstrijd en zonder te trachten haar te oriënteren naar een welbepaald doel: de omverwerping van de kapitalistische maatschappij. De Marx van 1867 had de onsterfelijke zin van de Marx van 1845 niet vergeten: “Tot op dit ogenblik hebben de filosofen de wereld geïnterpreteerd; het komt er nu op aan haar te veranderen”.
“Het Kapitaal” is dus tegelijk een theoretisch en praktisch werk; tegelijk filosofisch en economisch; tegelijk historisch en sociologisch. De methode, die Marx gebruikte om het op te stellen liet trouwens geen andere mogelijkheid open.
Marx zelf heeft deze methode kort gedefinieerd wanneer hij op 18 maart 1872 aan Maurice Lachatre schrijft dat hij op de studie van de economische problemen een methode had toegepast die er voordien nooit voor was gebruikt. Het gaat hier natuurlijk over de dialectische methode. Zij combineert de verzameling van een maximum aantal empirische gegevens met hun kritische ontleding, die poogt om de interne logica van de steeds evoluerende verschijnselen te ontdekken, door hun interne tegenstellingen aan het daglicht te brengen, tegenstellingen die het duidelijkst naar voren treden wanneer men de oorsprong van deze verschijnselen bestudeert. Het is dank zij de toepassing van deze methode dat Marx erin geslaagd is de zwakheden en tekortkomingen van de klassieke school van de politieke economie te boven te komen. Hij heeft de waardearbeid theorie (die zegt dat de oorsprong van de waarde der waren, die een sociaal verschijnsel is, gevonden wordt in de sociaal noodzakelijke arbeidshoeveelheid, nodig voor hun voortbrenging) geperfectioneerd, door een onderscheid te maken tussen “arbeid” en “arbeidskracht” en door uit te leggen dat het kapitalisme niet “de arbeid” van de werker koopt maar wel zijn arbeidskracht, zijn arbeidscapaciteit.
Dank zij dit onderscheid kon hij de categorie van de “abstracte arbeid” uitwerken, d.w.z. de arbeid los van een bepaald beroep, een deel van de arbeidstijd die globaal ter beschikking staat van de maatschappij. En dank zij deze preciseringen kon hij zijn theorie van de meerwaarde formuleren, die deze definieert als het verschil tussen de prijs (de waarde) van de arbeidskracht en de waarde die door deze arbeidskracht wordt voortgebracht.
Al deze ontdekkingen, die zowel de economische wetenschap als de socialistische theorie hebben omvergeworpen, werden reeds volbracht in het kleine werk van Marx “ Bijdrage tot een kritiek van de politieke economie” (1859) dat vooral bekend is voor zijn “Voorwoord” dat in klassieke bewoordingen de marxistische theorie van het historisch materialisme formuleert. Maar het is in “Het Kapitaal” dat ze in al hun rijkdom ontplooid worden.
“Het Kapitaal” zoekt in de eerste plaats de “natuurlijke wetten van de kapitalistische productie” te ontsluieren. Ze steunen alle op de grondvesten van Marx’ bouwwerk: de theorie van de arbeidswaarde en de theorie van de meerwaarde.
De kapitalistische productie is een productie voor de markt, waarbij de productiemiddelen privé-bezit zijn, d.w.z. onder concurrentieomstandigheden. Om in deze concurrentiestrijd te overwinnen, of, beter nog, niet ten onder te gaan, moet de kapitalistische industrieel zijn productiekosten verlagen. Daarin slaagt hij door de techniek, het machinisme te ontwikkelen. Hierbij vervangt hij de levende arbeid door een machine, en onderwerpt onmeedogenloos de eerste aan de laatste. Tegelijkertijd haalt hij twee slagen thuis: hij vermindert zijn productiekosten, wat de veroveringen van markten vergemakkelijkt; hij vermindert de beschikbare arbeidsplaatsen en lokt werkloosheid uit die op de lonen drukt, en verhoogt zo zijn deel in de “nettowaarde”, voortgebracht door zijn arbeiders.
Deze nettowaarde valt uiteen in lonen en winsten. Indien het aandeel van de lonen daalt, dan verhoogt het aandeel van de winsten automatisch.
Om de techniek en het machinisme te kunnen ontwikkelen, heeft de kapitalist behoefte aan een steeds groeiende hoeveelheid kapitaal; want met de ontwikkeling van de techniek komen er steeds meer en steeds duurdere machines. Hij beschikt slechts over een fundamenteel middel om zijn kapitaal te laten toenemen: zijn winst verhogen. Want het is door de investering van die winsten (door “de accumulatie van kapitaal”) dat zijn kapitalen groeien.
De verhoging van zijn winst kan de kapitalist bereiken door twee middelen: ofwel door het verlagen van de lonen (of door de arbeidsdag te verlengen, zonder het dagloon te verhogen); ofwel door de arbeidsproductiviteit te verhogen zonder de lonen te vergroten (of deze laatste minder aan te passen dan de arbeidsproductiviteit verhoogd is). De eerste methode werd vooral gebruikt tot het einde van de XIXe eeuw in Europa (en wordt nu in de onderontwikkelde landen toegepast): ze mondt uit op een absolute verarming van de arbeidersklasse. De tweede methode is vooral gebruikt geworden in Europa sinds het einde van de XIXe eeuw; ze mondt uit op een betrekkelijke verarming van de arbeidersklasse (wat betekent dat de inkomsten per loontrekkende minder snel stijgen dan de inkomsten per inwoner). De statistieken bevestigen dat.
De accumulatie van het kapitaal, instrument om in de concurrentiestrijd te overwinnen, leidt tot kapitaalsconcentratie. De grote vissen eten de kleine. En de kosten om met een nieuw bedrijf te starten, verhogen onophoudelijk, waardoor slechts een steeds beperkter deel van de grote kapitalistische trusts kan uitbreiding nemen naar industriële sectoren die technisch aan de spits staan. Onlangs heeft een Amerikaans economist voorspeld dat vóór het einde van deze eeuw 300 reuzeondernemingen de hele kapitalistische wereldeconomie zullen beheersen.
Maar deze enorme ontwikkeling van de productiekrachten vindt plaats op een niet georganiseerde, anarchistische wijze. Zij is gericht op de verwezenlijking van privé-winst en niet op de behoeftebevrediging van de mens. Vandaar de tendens tot overproductie eigen aan de kapitalistische productiewijze, en die zich vandaag voordoet als overcapaciteit van de productie. Vandaar de tendens tot periodische economische crisissen, die vandaag schroomvol “recessies” genoemd worden.
“Het Kapitaal” heeft niet alleen de economische wetenschap ondersteboven gegooid, zegden we. Het heeft ook de arbeidersbeweging door mekaar geschud. Het heeft het socialisme van een utopie veranderd in een wetenschap. Het heeft wapens gesmeed voor de arbeiders, waarmee dezen niet alleen de zwakke plekken in het pantser van hun tegenstrevers konden ontdekken, maar ook de komst van een nieuwe maatschappij, de socialistische, konden voorbereiden.
Op het ogenblik dat de jonge Marx en Engels in 1847 te Brussel het “Communistisch Manifest” opstelden, waren er nauwelijks enige honderden revolutionaire socialisten gegroepeerd in drie of vier landen. De bevrijdende kreet: “Proletariërs aller landen verenigt u”, kwam nog niet overeen met een beleefde realiteit. De wetenschappelijke diagnostiek “De geschiedenis van alle tijdperken was de geschiedenis van de klassenstrijd” kon nog niet begrepen worden door de voornaamste acteurs van het hedendaagse drama — de arbeiders van de grote industrie — behalve dan in enkele landen.
Twintig jaar later, toen “Het Kapitaal” verscheen, bestond er reeds een Arbeidersinternationale, was er reeds een syndicaal bewustzijn bij de arbeiders van een tiental landen. Maar het betreft nog slechts een zeer kleine voorhoede. Vergeleken met de ganse mensheid is het een numeriek onbetekenende groep, hoewel zij reeds in staat is het kapitaal een “grote angst” in te boezemen, bij het uitroepen van de Commune van Parijs.
Nog twintig jaar later is het wetenschappelijk socialisme een beweging geworden die miljoenen arbeiders, over de ganse wereld verspreid, omvat. En een halve eeuw na de verschijning van “Het Kapitaal”, worden de eerste grote dividenden opgestreken: de arbeidersklasse grijpt de macht voor de eerste maal in een groot land, in Rusland, in oktober 1917.
Op dit ogenblik is er geen land, geen eiland, hoe klein ook, op deze planeet, waar zich tegenover een privé-industrieel geen arbeidersklasse stelt, gegroepeerd in syndicaten en politieke partijen. Vandaag groeperen zich achter de banier van Marx honderden miljoenen arbeiders, intellectuelen, arme boeren en studenten. Er bestaat weinig kans dat het kapitalisme de XXe eeuw overleeft en in staat zal zijn om de 150e verjaardag van “Het Kapitaal” met dezelfde mengeling van eerbied, geïrriteerdheid en zelfgenoegzaamheid waarmee het nog in enkele geïndustrialiseerde landen, op zijn manier het Eeuwfeest ervan heeft gevierd, te beschouwen.