Geschreven: juli 1961
Bron: Links nr. 18, 22 juli 1961
Transcriptie: Valeer Vantyghem
Deze versie: spelling
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, oktober 2008
Laatste bewerking: 10 oktober 2008
Het ontwerp betreffende oprichting van een Directorium voor de Kolennijverheid is dus reeds in de bevoegde commissie van de Senaat behandeld. Weldra komt het voor de Commissie van Economische Zaken van de Kamer. De regering heeft bij monde van minister Spinoy verklaard, dat zij alles in het werk zal stellen om dit ontwerp nog voor het parlementair verlof in ten minste één van beide Kamers te doen aanvaarden.
Hoe moeten wij dit ontwerp beoordelen? In welke verhouding staat het tot ons programma, dat een nationalisatie of tenminste een omvorming tot openbare dienst van de hele energiesector eist?
Het ontwerp betekent ongetwijfeld een stap vooruit op de huidige Nationale Kolenraad, zowel als op het ontwerp tot hervorming van die Raad, dat onder de vorige regering door de heer Vander Schueren was uitgewerkt. De bevoegdheid van het Directorium is immers uitgebreid, en behelst nu o.a. volgende punten:
1. Het Directorium benoemt twee beheerders bij alle steenkoolmaatschappijen.
2. Het heeft het recht, inzage te eisen van alle stukken die nodig zijn om een ernstige kostprijsberekening te kunnen doorvoeren;
3. Het kan bindende besluiten nemen betreffende lonen, prijs- en investeringspolitiek voor alle steenkoolmaatschappijen;
4. Het kan productie- en investeringsprogramma’s opstellen voor de hele steenkoolnijverheid en deze over de verschillende maatschappijen verdelen;
5. Het heeft het recht samensmeltingen van bestaande maatschappijen te gelasten, of deze te verplichten, gemeenschappelijke instellingen, diensten, enz. op te richten;
6. Het kan aan de Staat voorstellen participaties op te nemen in het kapitaal, zowel van steenkoolmaatschappijen zelf als van maatschappijen die zich rechtstreeks of onrechtstreeks bezig houden met de valorisatie van steenkool of van haar bijproducten;
7. Zijn besluiten hebben bindende kracht voor de steenkoolmaatschappijen. Worden zij niet uitgevoerd, zo moeten die maatschappijen in de eerste plaats boeten betalen. Volstaat dit niet om de uitvoering te bekomen, zo heeft het Directorium het recht, commissarissen te benoemen die de leiding van die maatschappijen op zich nemen.
Men ziet dat het Directorium over uitgebreide macht beschikt. Daar komt dan nog bij dat het uit een klein aantal leden bestaat — vijf — die voor lange tijd worden benoemd (ten minste zes jaar) en die functie niet met andere beroepsbezigheden mogen cumuleren (bv. elke deelname aan de leiding van steenkoolmaatschappijen, staal- en elektriciteitsbedrijven is aan de leden van het Directorium ten strengste verboden). Men heeft de indruk dat de regering vooral heeft beoogd, het Directorium in staat te stellen, de sanering van onze steenkoolnijverheid op lange zicht na te streven.
Betekent dit dat wij ons met dit ontwerp kunnen tevreden stellen en dat het in grote lijnen het programma van september 1959 verwezenlijkt? Wij menen van niet. Ziehier waarom.
In de eerste plaats is de belangrijkste uitbreiding van bevoegdheid van het Directorium enkel potentieel. Het mag — als het wil — deze of gene maatregel treffen; het heeft niet tot plicht, de samensmelting van bedrijven of de nauwkeurige berekening van de kostprijzen te verwezenlijken. Wat dus in feite wordt gedaan, dat zal afhangen 1° van de samenstelling van het Directorium zelf, 2° van de houding van de administratie, en 3° van de drukking die de regering op het Directorium kan uitoefenen. Wij vrezen dat het beslissend element dit van de administratie is. Moest het waar zijn dat het de administratie van het Mijnwezen zal zijn die in de praktijk het Directorium schraagt, dan vrezen wij dat de meeste volmachten op het papier zullen blijven bestaan. Die administratie heeft in het verleden steeds hand in hand met de patroons gewerkt. Er bestaat geen reden aan te nemen, dat dit nu plots zou veranderen.
Dit is reeds een eerste en belangrijk verschil met de nationalisatie. Twee andere verschillen moeten eveneens worden onderstreept, het ene van financiële, het andere van economische aard.
Ook in socialistische middens heeft men ons dikwijls verweten, dat wij de nationalisatie van een deficitaire sector zoals de steenkoolnijverheid eisen. Men zei dat dit zou neerkomen op een nationalisatie van de verliezen. Men vergeet daarbij maar al te licht, dat die verliezen nu reeds vijftien jaar zijn genationaliseerd, — langs de omweg van de subsidies. Door de steenkoolnijverheid te nationaliseren zou men daaraan niets veranderen; men zou maar alleen de winsten naast de verliezen nationaliseren. Voorts hebben wij niet alleen de nationalisatie van de steenkoolnijverheid, maar ook die van de hele energiesector geëist, die in het geheel gezien met veel winst werkt.
Nu behoudt het Directorium het stelsel van de nationalisatie van de verliezen, — vermits er uitdrukkelijk op wordt gewezen dat de nijverheid verder zal worden gesubsidieerd (ook participaties in bedrijven die geen winst meer opleveren is ten slotte een vorm van subsidie). Maar van nationalisatie van de winsten (die toch nog door verschillende maatschappijen worden gemaakt!), is er nog steeds geen sprake. En vermits het ontwerp zich beperkt tot de steenkoolnijverheid, en geen betrekking heeft op de andere energiesectoren (o.a. de elektriciteitssector, die in ons land hoofdzakelijk met steenkool werkt),wordt de gemeenschap op die manier verder langs twee kanten genekt, en strijken de holdings langs twee kanten winst op. De gemeenschap betaalt hoge subsidies voor de steenkoolmaatschappijen en hoge tarieven aan de elektriciteitsmaatschappijen; de holdings strijken de hoge subsidies op aan de ene kant, en hoge winsten aan de andere.
Economisch gezien blijft het ontwerp gevangen in de beginselen van een kapitalistische economie. Men zegt dat men alle putten die niet renderen, of die het marktevenwicht in gevaar brengen, zal gaan sluiten. Maar hoe kan er van ‘marktevenwicht’ sprake zijn, daar waar het Directorium zelf op min of meer willekeurige wijze de prijzen vastlegt? Waar sinds tientallen jaren geen ‘vrije concurrentie’ meer bestaat, maar wel een stelsel van openlijke of geheime kartels? Waar dus de ‘rentabiliteit van de putten niet door objectieve factoren wordt bepaald, maar door de willekeurige administratie van de prijzen, ‘t zij door privé kartels, ‘t zij door de EGKS (een privé kartel dat publiekrechterlijke bevoegdheden heeft verkregen!), ‘t zij door het Directorium zelf?
Men spreekt verder van rendabiliteit van elke maatschappij, waarom niet spreken van de rendabiliteit van elke wasserij, of van elke put, wanneer men van dit kapitalistisch beginsel geen afstand wil doen? Het groot verschil tussen een z.g. ‘vrije’ (kapitalistische) economie en een planeconomie bestaat juist hierin, dat deze laatste het beginsel van de globale rendabiliteit stelt in de plaats van de individuele rentabiliteit. Wanneer een steenkoolmaatschappij met 50 miljoen F. verlies werkt, maar haar ontbinding de staat verplicht 50 miljoen F. werklozensteun uit te keren, en de lokale gemeenschap 150 miljoen jaarlijks inkomen verliest (door de werking van de multiplicator), dan is het vanuit globaal economisch standpunt onverantwoord, die maatschappij te sluiten, voordat er ter plaatse werkgelegenheid is geschapen voor alle mijnwerkers die dreigen zonder werk te vallen.
In geval van nationalisatie zou men het probleem dus omgekeerd kunnen aanpakken. Men zou zeggen: wij zullen een programma opstellen van de behoeften (van het verwachte verbruik) aan primaire energie in België voor de komende 10-20 jaren. Op grond daarvan berekenen wij het aandeel, dat daarvan hoogst waarschijnlijk moet vallen op onze eigen steenkoolnijverheid. Die wenselijke productie wordt dan verdeeld over de bestaande en nieuw op te richten putten, opdat zij met de betrekkelijk geringste kosten zou worden bereikt. Daarvoor moet een volledig inventaris worden opgemaakt van alle steenkoollagen, van hun resp. ontginningskosten, en van de huidige kostprijzen van de maatschappijen (die sterk kunnen worden verminderd door samensmelting, rationalisatie, modernisatie, enz.). Eerst na het opstellen van zulk programma kan een verantwoord programma van eventuele sluitingen worden opgesteld; Dit moet dan worden bestudeerd vanuit het gezichtspunt van zijn sociaal economische gevolgen voor de streekeconomie. Dit voert wederom tot een programma van industriële reconversie in de getroffen gebieden, dat preventief moet worden ten uitvoer gebracht.
Dit is de socialistische manier van optreden, die alleen door de nationalisatie wordt mogelijk gemaakt; De manier van handelen van het Directorium blijft gevangen in de (tegenstrijdige) beginselen van de huidige kapitalistische praktijk.
Tenslotte moet er nog op worden gewezen dat het ontwerp geen enkele vorm van medebeheer of arbeiderscontrole voorziet, noch op het plan van het bedrijf, noch op dat van het bekken,noch op nationaal vlak. Er zal een raadgevend lichaam worden opgericht, waarin de vakbonden zullen zetelen, — maar dat net over de minste macht zal beschikken. Wij hebben dus te doen met een verschijnsel van technocratie veel meer dan met een verschijnsel van ‘verkapte socialisatie’, en zoals de behoudsgezinde tegenstrevers van dit ontwerp beweren.
Politiek gezien dreigt dit ontwerp dus tussen twee stoelen te vallen. Voor de rechterzijde gaat het te ver; voor de linkerzijde gaat het niet ver genoeg. Indien de drukking van rechts toeneemt — het schijnt dat de patronale organisaties het sterk willen beknotten; in de Senaatscommissie zijn voorstellen in die zin door de behoudsgezinde meerderheid reeds aangenomen — dan heeft de regering slechts één kans om niet te wijken: een tegen drukking vanwege de werkende klasse te organiseren. Maar dit wederom zal slechts dan mogelijk zijn, wanneer men ten minste voorlopig het sluiten van steenkoolputten opschort en de industriële reconversie van Henegouwen krachtdadig in handen neemt.
Zoniet dreigt zelf dit ontoereikend project door de behoudsgezinde meerderheid (CVP + liberalen) van al zijn vooruitstrevende inhoud te worden ontdaan, en te worden omgevormd tot een zuiver stelsel van subsidie aan de privé nijverheid. Zullen de socialistische ministers in dit geval de nodige conclusies trekken?