Ernest Mandel

Het BSP-congres van 17-18 december


Geschreven: 1960
Bron: Links nr. 3, 10 december 1960
Transcriptie: Valeer Vantyghem
Deze versie: spelling
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, oktober 2008

Laatste bewerking: 20 oktober 2008


Zie ook:
Een schip zonder stuur
Het Belgische socialisme en de regeringsdeelname: een historisch overzicht
Enige lessen uit 75 jaar geschiedenis

De binnenlandse politiek: voor een socialistisch alternatief

Balans van de eenheidswet

Ongetwijfeld zal het a.s. BSP-congres beheerst worden door de strijd tegen de eenheidswet. Inderdaad: doorheen heel het land komt het verzet van de arbeidersklasse los en van de BSP en het ABVV wordt verwacht dat zij het stemmen van die wet weten te verhinderen.

Welke beschikkingen van deze wet verwekken vooral onrust onder de arbeiders? Er is, in de eerste plaats, de verhoging van de pensioensleeftijd voor zekere categorieën der openbare diensten (spoor, onderwijs, enz.), maatregel die trouwens ook een ruimere draagwijdte heeft. Er bestaat inderdaad een strekking om — zich steunend op allerlei argumenten als de verlenging van de schoolplicht, de verbetering van de volksgezondheid, de verlenging van de gemiddelde levensduur, de stijgende last der pensioenen — deze verhoging van de pensioensleeftijd te veralgemenen voor iedereen. Er wordt in dit verband verwezen naar het voorbeeld van de noordse landen en de ouderdom van 67 jaar wordt reeds door sommige ambtenaren vooropgezet.

Er zijn, in de tweede plaats, de maatregelen die sommige categorieën werklozen treffen (gehuwde vrouwen, ouderen dan 50 jaar, gebrekkigen, enz.) en die, onder het mom van de bestrijding der ‘misbruiken’, in feite een aanslag vormen op de verworven rechten en leiden naar wederinvoering van de droevige ‘staat van behoefte’ der XIXe eeuw. Dit willekeurig middel om de zo vervelende werkloosheidsstatistieken te doen dalen zal in de eerste plaats Vlaanderen treffen, want het is toch daar dat 75 % van de werklozen thuishoren.

Er zijn tenslotte de nieuwe belastingen die onder verscheidene vormen alweer in de eerste plaats de kleine man zullen treffen (onrechtstreekse belastingen, gemeentebelastingen, enz.). Positief is wel de beslissing van 10 % voorafhouding op de aandelen, die volgens de berekeningen, anderhalf miljard zou moeten opbrengen en trouwens stuit op een heftig verzet van de liberalen en de CVP-conservatieven, verdedigers van de schandalige fiscale ontduikingen. Maar spijts die toegeving welke de regering aan het ACV heeft moeten doen, lijdt het geen twijfel dat, door de eenheidswet, de fiscale onrechtvaardigheid nog vergroot wordt vermits de grootste lasten weer op de arbeiders, bedienden en loontrekkers komt te vallen (een minimum van 7 miljard nieuwe belastingen).

Het opzet is dus duidelijk: men stelt de arbeidersklasse een verlaging van haar levensstandaard met 5 % voor, dit teneinde de financiën en de economie te saneren. Er is inderdaad in de eenheidswet ook sprake van economische expansie, oprichting van 100.000 nieuwe werkgelegenheden, stijging van de levensstandaard met 4 % per jaar, oriëntering van de Belgische economie naar de sectoren waarnaar de vraag stijgt, enz. Dit is reeds op zichzelf een erkenning van het failliet van het zo geroemde privaat initiatief, vermits de regering nu zelf moet tussenbeide komen om die objectieven te bereiken en een vijfjarenplan ontwerpt. Er is nochtans één grote leemte in de eenheidswet: over de middelen om deze objectieven te bereiken wordt met geen woord gerept. De bekendmaking van die middelen wordt naar een later datum verwezen en het ziet ernaar uit dat men zich zal beperken tot ‘aanwakkering’ en ‘stimuleren’ van de economische activiteit, wat betekent: de kapitalisten door allerlei gunstmaatregelen (subsidies, detaxatie, allerhande vrijgevigheden) aanzetten tot een politiek van economische expansie, zonder de minste waarborg dat de objectieven zullen bereikt worden en zonder de minste macht om in te grijpen waar zij in gebreke blijven. Op het stuk van de belastingen en de besparingen is de eenheidswet zeer duidelijk, op dat van de economische expansie integendeel zeer vaag. Dat blijkt uit een objectieve ontleding van dit lijvig document van meer dan 100 bladzijden.

Noodzakelijkheid van structuurhervormingen

Zonder dat het noodzakelijk was hen nauwkeurig in te lichten hebben onze arbeiders begrepen dat de eenheidswet een geweldige aantasting van hun levensstandaard en sociale verworvenheden is en dat zij meer bepaald, de voordelen zal teniet doen die verkregen werden door het verleden zomer ondertekend sociaal pact. Dit pact, waarvan het opzet was de levensstandaard van de arbeidersklasse aanzienlijk te verhogen, is thans waardeloos geworden en bindt bijgevolg de vakbeweging niet meer.

Wat de arbeiders echter moet uitgelegd worden is, dat de strijd tegen de eenheidswet geen zuiver negatieve strijd mag zijn. Laat ons aannemen dat onze actie erin slaagt alle sociale nadelige beschikkingen inzake pensioenen, werkloosheid en belastingen te doen intrekken, wij zouden nog steeds voor dezelfde economische en financiële moeilijkheden staan die, bij een ernstige recessie, het land voor een financieel bankroet en 500.000 werklozen zouden plaatsen. De eenheidswet betekent in feite de laatste poging om onze crisis in het raam van het kapitalisme op te lossen, nl. ten koste van een aanzienlijke verlaging van de levensstandaard der loontrekkers en zonder de macht van het kapitaal zelf aan te tasten (zoiets is in Frankrijk gebeurd wanneer de Gaulle aan de macht kwam). Wanneer men die oplossing niet aanvaardt en ook niet bereid is de huidige chaos te laten aanslepen en verergeren, moet men daaruit de noodzakelijke gevolgen trekken nl. socialistische oplossingen doorvoeren en resoluut tegen het kapitalisme ingaan. In feite is de eenheidswet slechts een gevolg van de crisis van onze economie: men moet dus tezelfdertijd strijden tegen de oorzaak. Strijd tegen de eenheidswet betekent dus tevens strijd voor structuurhervormingen.

Geen demagogie

Het is dit alternatief — eenheidswet of structuurhervormingen — dat men in alle duidelijkheid voor de arbeiders moet stellen. Er is inderdaad een vleugel van de beweging die het huidig misnoegen tegen de eenheidswet zuiver demagogisch tracht uit te buiten om de regering te doen vallen, nieuwe verkiezingen uit te lokken en dan zelf in het regeringsbootje te stappen: het is trouwens dezelfde vleugel die door zijn jarenlange passiviteit en toegevingen er mede verantwoordelijk voor is dat het thans zover gekomen is. Voor ons is de val van de regering bijkomstig, het verhinderen van de eenheidswet essentieel. Daarenboven staan wij zeer wantrouwig tegen een agitatie of verkiezingscampagne die uitsluitend in het teken van de strijd tegen de eenheidswet zou staan, omdat dit ons zou verhinderen voor het land de werkelijke economische problemen te stellen en het te overtuigen dat alleen socialistische oplossingen een uitweg wijzen. Wat wij vrezen is dat een dergelijke negatieve verkiezingscampagne het diegene al te gemakkelijk zou maken die tot alle compromissen bereid zijn enkel en alleen om in een regering te gaan. Misschien zou het tot stand komen van een BSP-CVP regering op die basis aanvankelijk door velen goedgekeurd worden. Maar wanneer men na enkele tijd zou beseffen dat dergelijke regering er alleen gekomen is om de vuile was van de heer Eyskens te wassen en niet in staat is economische expansie en sociale vooruitgang te verzekeren, zou zich een grote ontmoediging van de arbeidersklasse meester maken en de weg geëffend zijn voor een rechts avontuur. Het valt trouwens te betwijfelen of de arbeidersklasse een nieuwe 1935 capitulatie aan de BSP zou vergeven.

De eenheidswet verhinderen

Twee conclusies dringen zich dus op. Ten eerste moet de strijd tegen de eenheidswet gevoerd worden zonder electorale bijbedoelingen en met alle middelen, ook en vooral de niet parlementaire, teneinde de stemming of toepassing onmogelijk te maken. In dit verband een kleine bemerking: de strijd moet crescendo gaan en de beslissende actiemiddelen moeten slechts op het einde aangewend worden. Ook in het kaartspel legt met zijn voornaamste troeven slechts op het einde bloot. Dit betekent dat er een actieplan moet uitgewerkt worden op nationaal vlak door een gemeenschappelijk organisme dat de verantwoordelijke militanten van de vier takken der beweging omvat (zoals reeds op regionaal vlak te Luik gebeurde). Dit ware een waarborg voor een succesvolle actie.

Een doelmatige campagne voor structuurhervormingen

Ten tweede moet die strijd nauw gekoppeld worden aan de strijd voor structuurhervormingen. Het ABVV-programma dateert reeds van 1956, het BSP-programma werd goedgekeurd in september 1959. Het is bedroevend vast te stellen dat, in Vlaanderen, althans, nog letterlijk niets gedaan werd om dit programma bekend te maken en te populariseren. Nu de strijdlust van de massa oplaait, nu de strijd onvermijdelijk wordt, staan wij zover dat niet eens onze militanten dit programma kennen, om dan nog niet te spreken van de grote massa der arbeiders en loontrekkers.

Onze verantwoordelijken moeten zich alleszins geweldige begoochelingen maken of schaamteloos liegen wanneer zij in het congresverslag beweren dat ‘een krachtige en systematische actie werd ondernomen, reeds voor het congres van september 1959’, dat ‘een grootscheepse campagne tot bekendmaking van onze stellingen bij de partijleden werd op touw gezet, al onze militanten en leden klaar het belang zouden inzien van onze programmapunten en opdat ze deze met kennis van zaken zouden kunnen verdedigen’, dat ‘in elk gewest de kennis van de voorgestelde hervormingen verspreid (werd) door middel van besprekingen, weekeinden, vergaderingen, ‘dat ‘op methodische wijze gedurende de wintermaanden kantonnale en plaatselijke vergaderingen gehouden (werden) waar twee of drie woordvoerders van de socialistische bewegingen onze stellingen verdedigden’, enz., enz., (blz. 41-43). Wie met zijn twee voeten in de beweging staat, en weet wat er werkelijk gedaan wordt voor het programma, waant zich werkelijk in een droomwereld. Er is bv. sprake van radio en televisie uitzendingen die geheel gewijd waren aan het programma: welnu wij kregen wel tv-uitzendingen te zien over onderwerpen als ‘Weet U wat U eet?’, ‘De vluchtelingen en de socialistische hulp’, maar geen enkele over structuurhervormingen. Er is ook sprake van een campagne door aanplakbiljetten: wij moeten in ieder geval nog de eerste affiche zien die de structuurhervormingen populariseert. Men spreekt ook met lof over geheel de socialistische pers: maar wie regelmatig onze pers volgt, weet dat buiten Links, geen enkel blad een werkelijke inspanning gedaan heeft om de structuurhervormingen te populariseren en er enthousiasme voor te wekken. En wat tenslotte de meetings betreft: in vele afdelingen beklaagden zich de leden dat de medewerkers van Links de enigen waren die daarover waren komen spreken. Enz., enz.

Jammer is dat Links slechts de overtuigde militanten en de meest klassenbewuste arbeiders bereikt. Moest de ganse beweging met alle middelen waarover zij beschikt tientallen bladen, radio- en TV-uitzendingen, meetings en bijeenkomsten, films, affiches, trakten — en met dezelfde overtuiging de campagne voor structuurhervormingen voeren dan zou het klimaat in Vlaanderen thans reeds helemaal veranderd zijn. Het is thans meer dan hoog tijd dat de zaak ernstig aangepakt wordt. Dat moet onze eerste eis zijn op het congres: het zo snel mogelijk bijeenroepen van een buitengewoon congres der gemeenschappelijke actie dat een concreet actieplan voorlegt tot popularisatie en verwezenlijking der structuurhervormingen. Het is noodzakelijk dat wij onze verantwoordelijkheid plaatsen en hen rekenschap vragen over hun beleid.

Een minimum regeringsprogramma

In het, trouwens uitstekend binnenlands verslag van kd. Collard is er sprake van een buitengewoon congres dat in het begin van 1961 zou bijeenkomen om het programma van september 1959 te ‘verduidelijken en verruimen’ (blz. 190). Dit programma is inderdaad zeer lijvig en ingewikkeld, en het gezond verstand alleen zegt reeds dat er daarin bijkomstigheden zijn naast essentiële dingen die wij in geen geval mogen prijsgeven. Dit heeft vooral belang met het oog op een eventuele regeringsdeelname: het komt erop aan deze deelname afhankelijk te maken van de verwezenlijking van die punten zonder dewelke het onmogelijk is een politiek van economische en sociale vooruitgang te voeren, zonder dewelke de BSP in feite aan de regering de politiek van de rechterzijde zou voeren en zich aldus in de ogen van de arbeidersklasse zou discrediteren. Wij laten ons hierbij niet leiden door doctrinaire overwegingen: wij stellen vast dat er een minimumprogramma moet zijn dat een economisch herstel en een sociale vooruitgang mogelijk maakt.

Welke zijn nu de voornaamste punten in het programma?
1. Een planbureau met werkelijke bevoegdheid op nationaal en gewestelijk vlak;
2. Een openbare investeringsmaatschappij die over voldoende kapitalen en bevoegdheid beschikt om de noodzakelijke nieuwe werkgelegenheid te scheppen daar waar het plan het vereist;
3. Een doelmatige controle der holdings om ze aan het algemeen belang ondergeschikt te maken;
4. De nationalisatie van de gezondheidsdienst;
5. De democratisering van het belastingswezen.

Zonder natuurlijk de noodzakelijke heroriëntering van onze politiek op buitenlands, militair en Afrikaans gebied te vergeten. Tenslotte zijn dit de maatregelen welke noodzakelijk zijn om de objectieven te verwezenlijken welke wij gesteld hebben: opslorping van de werkloosheid, industrialisatie der achtergebleven of vervallen gewesten, stijging van de levensstandaard met 5 % per jaar, herverdeling in democratische zin van het nationaal inkomen, kosteloze geneeskunde, enz.

Daarom moet iedere regeringsdeelname afhankelijk gemaakt worden van de verwezenlijking van structuurhervormingen.

Het militair verslag: eenzijdige ontwapening of aanvaarden van de atoomdood

Men zegt wel eens van de generaals dat zij de voorbije oorlogen voorbereiden; men zou nog bitsiger kunnen vaststellen, dat onze politiekers steeds één vrede ten achter zijn op de werkelijkheid. Het ‘militair verslag’ van de hand van partijgenoot Dejardin, dat aan het BSP-congres van 17-18 december is voorgelegd, schijnt immers volledig beheerst door de bekommernis de oorlog van 1939 te vermijden. Helaas leven wij vandaag niet in 1939 maar wel in 1960. En van de bijzondere problemen die door de wedloop naar de atoombewapening zijn opgeworpen, merkt men in dit verslag bitter weinig, tenzij in de vormen van paradoxen.

Collectieve veiligheid, of collectieve onveiligheid

Het verslag over de buitenlandse politiek, van de hand van pgt. Larock, is wat dat betreft veel positiever. Men hoort daar tenminste de weergalm van de tragische discussies die vandaag in de rijen van de internationale socialistische beweging, van de internationale arbeidersbeweging en zelfs van de in alle politiek geïnteresseerde kringen in de wereld over de dreigende atoomdood van de mensheid worden gevoerd. Het verslag van pgt. Larock is echter op talrijke punten in duidelijke tegenstelling met het verslag van pgt. Dejardin. En het lijdt vervolgens nog onder het euvel van de inconsequentie.

Het verslag van pgt. Dejardin gaat uit van het dogma van de ‘collectieve veiligheid’, ‘collectieve veiligheid’ vereist een internationale organisatie om elke ‘aanvaller’ te kunnen ontmoedigen of elke agressie te kunnen breken. Deze denkbeelden, waarvan iedereen de oorsprong uit de jaren 30 onmiddellijk merkt, verliezen elke overtuigingskracht, wanneer men vaststelt: de organisatie voor ‘collectieve veiligheid’ — de NAVO — tracht een eventuele ‘aanvaller’ te ontmoedigen door de bedreiging met strategische atoomwapens (t.t.z. algehele vernietiging van ‘s vijands bevolking). De landen van het pact van Warschau antwoorden daarop, met het opstapelen van identieke verdelgingsuitingen. Geleerden zeggen ons dat zij niet de minste waarborg kunnen geven wat betreft de uitwerking van het gebruik van die verdelgingswapens op de gehele wereld; mogelijk wordt het leven, of ten minste dan de cultuur, op de gehele aardbol of op het grootste gedeelte daarvan, onmogelijk.

Een ‘collectieve veiligheid’ die berust op dit ‘evenwicht van de terreur’, t.t.z. de wederzijdse bedreiging met algemene verdelging, lijkt veel sterker op collectieve onveiligheid dan op werkelijke veiligheid. Dit des te meer daar de wedloop naar de atoomwapens en de atoombasissen ononderbroken voortduurt, het aantal van de basissen over de hele wereld verspreid steeds doet groeien, en daardoor het gevaar van het ontkennen van een atoomwereldoorlog steeds ernstiger maakt.

Enkele dagen geleden nog meldde het Engelse dagblad Daily Mail dat meer dan 1000 Amerikaanse vliegtuigen met H-bommen geladen in alarmtoestand waren gebracht, omdat bij vergissing de indruk was gewekt dat een vijandige luchtmacht Groenland was genaderd ...

Pgt. Larock erkent dit gevaar. Hij geeft toe, dat er geen einde komt aan de atoomwedloop. Hij geeft toe, dat dit een steeds groeiende staat van onveiligheid in de wereld verwekt. Maar pgt. Dejardin blijft maar voortbouwen op een ‘collectieve veiligheid’, die tot de groeiende staat van onveiligheid voert ...

NAVO zonder atoomwapens?

Om zijn denkbeeld van ‘collectieve veiligheid’ te staven, heeft pgt. Dejardin zelf trouwens op het gevaar gewezen, dat zou ontstaan, moesten talrijke landen op eigen houtje atoomwapens gaan opstapelen. Om dit te verhinderen, moet de organisatie van collectieve veiligheid worden versterkt, zegt hij. Dit was natuurlijk speciaal op Frankrijk en West-Duitsland bedoeld.

Nog was de inkt van het verslag voor het BSP-congres niet droog, of generaal Norstad hield zijn beruchte redevoering voor de parlementaire NAVO-raad te Parijs, waarin hij voor atoombewapening van de NAVO-strijdkrachten in Europa pleitte. Deze strijdkrachten zouden niet alleen met tactische kernwapens zijn voorzien, maar zouden ook raketten krijgen me een straal van 1.500 tot 3.000 km. Een blik op de landkaart toont aan dat niet een ‘zuiver defensief’ wapen, maar wel degelijk een ‘afschrikkingmiddel’ is. Het ‘gevaar’ dat pgt. Dejardin door lidmaatschap bij de NAVO wil verhinderen wordt dus door de NAVO zelf verwezenlijkt.

Maar misschien hoopt pgt. Dejardin — de voetstappen van P.-H. Spaak volgend — dat de politieke controle van de NAVO (te Parijs) zou verhinderen, dat Duitse en Franse generaals met atoomwapens zouden kunnen omspringen als het hun goeddunkt? Indien hij dit werkelijk verwacht, dan kan men slechts over zoveel naïviteit het hoofd schudden. Nadat de officieren van het Britse Rijnleger kortgeleden aan het weekblad The Economist hadden uiteengezet dat alleen een commandeur te velde over het gebruik van die wapens kan beslissen, heeft generaal Norstad dezelfde thesis ook voor de NAVO-raad te Parijs verdedigd. Strategische atoomwapens, zo zei hij, moeten onder controle van de politiekers blijven. Tactische atoomwapens, over wier inzet soms in het verloop van enkele minuten (!) moet beslist worden, behoren uiteraard onder controle van de officieren te velde.

M.a.w.: de NAVO is thans bezig in de handen van de generaal Challe (ex-commandeur van de ‘slag om Algerije’, ex-verantwoordelijke van de Algerijnse concentratiekampen) en van de West-Duitse generaals (waaronder talrijke ex-commandeurs uit de nazitijd) massavernietigingswapens te geven die over het bestaan of de ondergang van de mensheid kunnen beslissen. Is dit een politiek van ‘collectieve veiligheid’? Beantwoordt zulk een politiek aan de socialistische doelstelling, voor alles de vrede te dienen en de bewapeningswedloop te stuiten?

‘Men kan toch zomaar niet de NAVO verlaten’ ...

Elk nieuw idee verwekt altijd verbazing, ongeloof en automatisch weerstand van alles wat in de routine of de dagelijkse rompslomp vast zit. ‘De NAVO verlaten, dat is een reflex van wanhoop’, zegt ons pgt. Larock. En hij stelt daartegenover een ‘positieve’ houding: wij zouden binnen het raam van de NAVO een ononderbroken reeks van ontwapeningsinitiatieven moeten bevorderen, om te trachten dit bondgenootschap in de zin van de ontwapening en de ontspanning te beïnvloeden. Deze stelling van pgt. Larock is tegenstrijdig. Of beter gezegd: zij voert uiteindelijk ofwel tot het aanvaarden van de stelling van de linkervleugel, ten gunste van het uittreden uit de NAVO, ofwel tot een geleidelijke aanpassing aan het NAVO-conservatisme (na heel wat verbaal radicalisme en het optrekken van een rookgordijn om de aftocht te dekken ...).

Immers, indien men de redenering van pgt. Larock volgt, dan rijst onmiddellijk de vraag: wat moeten we doen indien de NAVO onze voorstellen niet aanvaardt, ons niet volgt op de weg naar internationale ontspanning, voortgaat met atoomwapens links en rechts te strooien en op te hopen, ons verbiedt zelf te ontwapenen, ons aan onze verplichtingen binnen het raam van het bondgenootschap herinnert om zich tegen onze maatregelen van eenzijdige ontwapening te verzetten?

Ofwel trekken we dan de noodzakelijke consequenties uit deze houding, en verlaten we dan de NAVO, en dan geven we impliciet gelijk aan hen die vandaag reeds voorspellen dat een politiek van eenzijdige geleidelijke ontwapening onverenigbaar is met lidmaatschap in de NAVO.

Ofwel leggen wij ons neer bij de weigering van de NAVO-groten, en dan bewijzen wij post festum, dat onze hartstochtelijke geloofsbelijdenis voor vrede en ontwapening zuiver verbaal was, en dat we het bondgenootschap van de NAVO en het risico van de atoomdood verkiezen boven de ontwapening en de strijd voor vrede.

Trouwens: de bewering als zouden de ‘kleine bondgenoten’ zoals België, Noorwegen, Denemarken, Nederland, in NAVO-verband de ‘grote’ partners politiek, en dan nog wel op het gebied van de militaire politiek, kunnen beïnvloeden, is werkelijk niet ernstig. Tot nu toe waren de Amerikanen alleen baas over het gebruik van de ‘grote’ atoomtuigen. Morgen kan — misschien! — een directorium USA-Engeland-Frankrijk-West-Duitsland in de plaats treden van het éne Amerika. Maar een zwaar lichaam van zestien gezanten militaire politiek te doen dicteren: dat is een absolute illusie. Geen enkel feit kan die illusie staven. Wanneer ‘zuiver Belgische’ kapitalistisch belangen in NAVO-verband werden opgeworpen (bv. de Kongo kwestie), hebben de Amerikanen steeds uitsluitend vanuit hun eigen belangen geoordeeld. Moest er een zware militaire wereldcrisis uitbreken, zou dit zeker niet veranderen.

Het kleinere euvel

Het meest overtuigende argument van pgt. Dejardin is wel dit: indien we de NAVO verlaten, dan zouden we het slagveld kunnen worden, t.t.z. dan zouden de raketten van beide kampen ons bestoken ... Dit argument is weer eens op de oorlog van 1914 of die van 1939 gericht, niet op de toekomstige wereldoorlog, waarvoor het West-Duitse leger 48 uren (!) de tijd wil hebben om zich tot achter de Pyreneeën terug te trekken. Gelooft pgt. Dejardin werkelijk, dat beide kampen hun raketten zullen verkwisten om eerst onze weiden of voetbalpleinen te bestoken, vooraleer ‘s vijands raketten en atoombasissen te bombarderen? Gelooft hij werkelijk dat we eerder met atoombommen zouden worden bestookt indien we geen, dan indien we wel atoombasissen of beweeglijke rakettreinen op ons grondgebied hebben?

Wanneer men rekening houdt met al die omstandigheden dan moet men wel het besluit trekken dat het ‘kleine euvel’ vandaag ligt in een politiek van geleidelijke eenzijdige ontwapening. Om tot een werkelijke ‘collectieve veiligheid’ te geraken, moet men de wedloop naar de massavernietigingswapens stoppen. Daarbij op de goede wil van de grote mogendheden te rekenen t.t.z. op ontwapeningsconferenties, commissies en subcommissies, is volledig illusorisch. Dit geeft pgt. Larock zelf toe. Dus moeten wij een andere weg vinden om te ontwapenen. Die weg moet zijn de organisatie van internationale massa acties,van druk van de volkeren op en tegen hun regeringen, ten gunste van ontwapening.

En wat kan de internationale campagne beter bevorderen dan een praktisch voorbeeld van ontwapening gegeven door ons kleine landje?

Wij moeten en kunnen zulk een initiatief nemen. Wij zeggen aan alle volkeren van Europa: ons land zal onmiddellijk de helft van zijn militair budget en van zijn leger, opheffen. Het zal daarbij een einde maken aan de militaire dienstplicht, die vandaag enkel een sociale dwang is die de jeugd verafschuwt en op de armere families drukt. Het zal elke rechtstreekse of onrechtstreekse vorm van atoombewapening weigeren. Het zal eenzijdig deze maatregelen doorvoeren, zonder daar voorwaarden aan te verbinden. Het zal zijn grenzen openstellen aan een internationale controle commissie, die de oprechtheid van die ontwapening kan waarborgen. Het zal andere volkeren oproepen, dit voorbeeld te volgen. Zodra een klein land uit het Oostblok gelijksoortige maatregelen treft, zijn we bereid, ons leger volledig op te heffen, en de beweging voor eenzijdige ontwapening een grote internationale stuwkracht te geven.

Voorzeker: de inspanning van België alleen, of van de Belgische socialistische arbeidersbeweging, volstaat niet om het atoomgevaar op wereldschaal te doen wijken. Maar tot nu toe hebben alle pogingen om de ontwapening langs de weg van onderhandelingen af te dwingen, volledig gefaald. Is het ogenblik niet aangebroken, om voor de ontwapening te handelen, in plaats van daarover te praten? En wat kan een betere bijdrage zijn tot internationale ontwapening en ontspanning als het ontstaan van een gedemilitariseerde zone in Europa, langs beide kanten van het ‘ijzeren gordijn’, onder vrijelijk aanvaarde internationale controle, die niets verandert aan het huidige evenwicht van krachten in de wereld, maar die aantoont dat de arbeidersbeweging in staat is een echte ontwapening af te dwingen?