Geschreven: oktober 1960
Bron: Links nr. 25, 29 oktober 1960
Transcriptie: Valeer Vantyghem
Deze versie: spelling
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, oktober 2008
Laatste bewerking: 20 oktober 2008
Zie ook: ℵ De arbeidersbeweging en de crisis |
Met de vergadering van de ‘raad van wijzen’ ten huize van de eerste minister is de crisis van de CVP, om zo te zeggen ‘op straat’ verplaatst. Niemand tracht haar nog te verdoezelen. Zij wordt openlijk besproken in alle katholieke middens van het land. Dag- en weekbladen van christelijke strekking zijn in twee kampen verdeeld, en gaan mekaar met gescheld en geweld te lijf.
De rechtstreekse oorzaak van die crisis ligt in de poging van de heersende klasse van dit land, de Congo crisis te misbruiken om een aanval te richten op de levensstandaard en de verworven sociale rechten van de werkende klasse. Eerst moest dit langs een extraparlementair kabinet om geschieden (het beruchte kabinet Van Zeeland-Spaak). Toen dit mislukte — mede dankzij de waakzaamheid van dhr. Lefèvre — moest een hervormd kabinet Eyskens dezelfde taak vervullen,. Het programma van ‘austeriteit’ — t.t.z. van ‘gezondmaking’ van onze economie op kosten der kleine lieden — moest tot grote tegenstellingen in het christelijk kamp voeren. Men preekt er weliswaar dat klassenstrijd een ding des duivels is, een uitvindsel van de roden en de goddeloze socialisten. Maar in de praktijk voert men klassenstrijd, en is men gedwongen dit te doen. Wij hebben dit sinds jaren voorspeld en ontleed. De gebeurtenissen hebben ons gelijk gegeven.
Indien de crisis de vorm aannam van een aanval tegen het voorzitterschap van dhr. Lefèvre, en van een conflict tussen de eerste minister en de partijvoorzitter van de CVP, dan is dit enkel een vorm, waarop wij ons niet mogen blind staren. De inhoud van dit conflict is veel belangrijker.
De heer Lefèvre als voorzitter van de CVP — ‘la fonction crée l’organe’, zeggen de oude biologen! — is in de eerste plaats bezorgd om de eenheid van zijn partij. Hij heeft, vanuit zijn standpunt bekeken, volkomen gelijk, wanneer hij vreest dat een programma van stelselmatige sociale achteruitgang — en dat is wel het programma van de derde regering Eyskens — geweldige spanningen zal doen ontstaan, zowel in de schoot van de CVP zelf, als tussen de CVP en een gedeelte van haar kiezers. Hij tracht dus zoveel mogelijk olie in dit knarsend raderwerk te spuiten. Tegenover de wild geworden behoudsgezinde vleugel vertegenwoordigt hij onze klassieke, nationale ‘middelmatige’ oplossingen.
Dhr. Eyskens daarentegen is aan de druk van de grootfinancie, het hof en het behoudsgezind verbond van rechtse katholieken en liberalen sinds de maand juli volledig bezweken. Hij wil ten allen prijze op de rug van de werkende klasse ‘saneren’. Hij is niet bereid aan de partijleiding van de CVP en aan de christendemocraten die geringe toegeving te doen, die hem in staat zou stellen, het gezicht te redden. Dat was de achtergrond van de ‘raad der wijzen’.
De christendemocraten van hun kant hebben dit tegen hen gericht manoeuvre dankbaar gebruikt om de werkelijke stand van zaken te verdoezelen. Ze doen alsof het enkel om het voorzitterschap van de heer Lefèvre ging — en niet om de centen van de werkende klasse! Zij hebben — voorlopig — met hun krijgsgetier ten gunste van hun stamhoofd de stem van hun geweten overschreeuwd. Maar voor hoe lang?
Want weldra komt de kaderwet van de regering Eyskens voor het Parlement. Dan moeten de heren christendemocraten kleur bekennen. En niemand twijfelt eraan dat ze de nieuwe belastingen zullen goedkeuren, die voor het grootste gedeelte uitsluitend ten laste komen van de werkende klasse.
De gebeurtenissen van de jongste weken hebben de tegenstellingen van de christelijke arbeidersbeweging nogmaals op duidelijke wijze aan het licht gebracht. Tegenstelling tussen haar syndicaal en haar politiek beleid. Tegenstelling tussen haar syndicale doctrine en haar syndicale praktijk. Tegenstelling tussen de actie betreffende onmiddellijke eisen en de actie op verder zicht.
De tegenstelling tussen de houding van de christelijke syndicalisten en van de christendemocraten, die zogezegd de ‘politieke vertegenwoordigers’ van het ACV zouden moeten zijn, is zeer duidelijk naar voren getreden. Te Antwerpen, in de Borinage en in de Centre, hebben de christelijke syndicalisten zijde aan zijde met hun socialistische werkmakkers tegen de austeriteitspolitiek van de regering Eyskens betoogd en gestaakt. Maar de christendemocratische ministers zijn medeverantwoordelijk voor deze politiek. Dank zij de christendemocratische volksvertegenwoordigers — en alleen dankzij hun steun aan Eyskens — kan die politiek worden verwezenlijkt. De ACV’ers hebben dus in letterlijke zin van het woord tegen de ACV’ers betoogd en gestaakt! De linkerhand weet niet wat de rechter doet, en wil dit ook niet weten!
Op het congres van het ACV heeft dhr. Cool zojuist verklaard, dat hij geen sociale achteruitgang zal dulden, en niet aanvaardt, dat men tornt aan de verworven rechten van de werkende klasse. Prachtig! Maar de kaderwet van de regering Eyskens voorziet twee maatregelen van sociale achteruitgang, die een ware kaakslag zijn in het gelaat van de werkende klasse.
Zij voorziet de opheffing van de dekking van de zg. ‘kleine risico’s’, die zwaarwegende gevolgen voor de volksgezondheid zal hebben. Wie de ‘kleine risico’s’ niet dekt vermeerdert daardoor de ‘grote risico’s’. Wie de zware verkoudheid niet meer laat verplegen, die zal bronchitis en longontsteking aankweken. Wie mensen met ‘lichte’ griep naar het werk jaagt, die maakt hen tot potentiële moordenaars, — zoals dit verleden week door de Britse raad voor bestrijding van de werkongevallen op scherpe wijze werd uitgedrukt.
Zij voorzien voorts dat de werkloosheidsvergoeding voortaan slechts van beperkte duur zal zijn. Nadien kan een werkloze nog slechts steun genieten, zo zijn gezinsinkomen een bepaalde grens niet overschrijdt. Dit is een terugkeer naar de schandalige ‘staat van behoefte’ van weleer. Een fundamenteel sociaal recht — het recht op maatschappelijke zekerheid! — wordt vervangen door de dwang, om aalmoezen te bedelen. De werkende klasse van dit land — en in de eerste plaats de Vlaamse arbeiders die meer dan 2/3 van alle werklozen vormen — wordt daardoor vijftig jaar teruggeworpen.
Hoogstwaarschijnlijk zal dhr. Cool deze maatregelen van sociale achteruitgang niet aanvaarden. Het ACV zal resoluties stemmen, welke die maatregelen afkeuren. Plaatselijke afdelingen en vakgroepen zullen zelfs aan stakingen deelnemen, die tegen de maatregelen gericht zijn. Maar tezelfdertijd zullen die maatregelen slechts met de hulp van de volksvertegenwoordigers van het ACV worden doorgevoerd. Hoe zal dhr. Cool de houding van ‘zijn’ volksvertegenwoordigers kunnen goedpraten? Hoe zullen de syndicale christelijke parlementairen zoals dhr. Berinchamps tezelfdertijd als syndicalist tegen de kaderwet betogen, en als parlementairen voor de kaderwet stemmen?
Het viel iedereen op, dat dhr. Dereau tijdens zijn slotwoord op het einde van de eerste zitdag van het ACV-congres, uitdrukkelijk het aanbod van dit syndicaat voor eenheid van actie met het ABVV heeft herhaald. Dit is een handig tactisch manoeuvre. De christelijke arbeiders voelen zich onbehaaglijk ten overstaan van hun huidige regeringspolitiek. Zij zouden nu meer dan vroeger door de propaganda van de Gemeenschappelijke Actie kunnen beïnvloed worden. Het ACV wil dit vermijden door zelf tot het offensief over te gaan.
Men moet toegeven dat het Bureau van het ABVV, op dit moment niet handig heeft gereageerd, en dhr. Cool de gelegenheid heeft gegeven, zijn actie ten overstaan van zijn leden in een gunstig daglicht te plaatsen.
In plaats van een brief te richten aan het ACV-congres, waarin eraan wordt herinnerd, dat het voorstel van dhr. Cool slechts betrekking had tot een ‘eenheid tussen technici’ (sic), en daartegenover te plaatsen een eenheid van actie op beroepsvlak en op interprofessioneel vlak, tegen de politiek van austeriteit , tegen sociale achteruitgang en voor structuurhervormingen die de opslorping van de werkloosheid en de algemene welstand tot doel hebben, heeft het Bureau van het ABVV gezwegen, en dhr. Cool in de gelegenheid gesteld, zelfs onder de moeilijke omstandigheden van vandaag, nog tot het offensief over te gaan.
Wij willen hopen dat de leiding van de socialistische vakbeweging en van de Gemeenschappelijke Actie dit verzuim vlug zal goedmaken, en een grootscheeps offensief ten gunste van de eenheid van actie van de werkende klasse zal inzetten. Zij moet dhr. Cool dwingen, kleur te bekennen. Wil hij inderdaad — en niet alleen in woorden! — de sociale achteruitgang verhinderen, dan moet hij tenminste tegen de maatregelen van sociale achteruitgang een gemeenschappelijke met het ABVV voeren. Wanneer acties zoals die van Antwerpen en van de Borinage zich tot het hele land uitbreiden, dan zal de regering moeten wijken, en dan blijven onze verworven rechten behouden!
Dhr. Cool heeft de filosofie van zijn syndicaal beleid op openhartige wijze tijdens zijn toespraak voor de katholieke patroons uiteengezet. Hij beweert dat een sterke vakbeweging een waarborg is voor het ‘behoud van de sociale vrede’ in ons land. Hij heeft op het ‘sociaal pact’ gewezen dat tussen vakbondsleiding en patronaat wordt afgesloten. Hij heeft om begrip gepleit voor de economische maatregelen waarmee de vakbeweging de niet gesyndiceerden wil verplichten zich bij de vakbonden aan te sluiten. Hij heeft m.a.w. gepleit voor een nog sterkere integratie van de vakbeweging in de kapitalistische maatschappij. En ontegensprekelijk verdedigen talrijke rechtse vakbondsleiders in ons eigen kamp in feite dezelfde opvattingen van ‘klassenvrede’ als dhr. Cool.
Maar om te trouwen en om vrede te sluiten moet men het eens zijn langs beide kanten. Zolang onze economie — dankzij een tijdens de oorlog niet beschadigd productieapparaat, en dankzij de bijkomende inkomsten die de uitbuiting van Kongo opleverde — zich op min of meer regelmatige wijze ontwikkelde, kon die ‘verdeling van de koek’ voordelen voor de werkende klasse afwerpen. Maar vandaag zijn die wittebroodsweken voorgoed voorbij. De verscherpte internationale concurrentie; het verlies van Kongo; de stijgende structurele crisis van hele nijverheidstakken, dwingen de patroons, besparingen te doen op de post ‘onkosten voor het behoud van de sociale vrede’. De voordelen die het ‘sociaal pact’ aan de werkende klasse toestond, worden door de regering meer dan ‘vergoed’. Wat de arbeiders met de ene hand ontvangen, moeten ze met de andere hand dubbel en dik terugbetalen. En dit is maar een begin.
Hier zijn de heren Cool, Dereau en Cie (zowel als trouwens vele van onze vrienden in het ABVV en de BSP) slachtoffers van hun doctrinair onbegrip over het wezen van het hedendaags kapitalisme. Zij geloven dat het beest zachtmoedig is geworden, alleen maar omdat het uit sluwheid zijn klauwen tijdelijk intrekt. Zij gaan zware ontgoochelingen tegemoet.
De noodzakelijkheid van een politieke samenwerking tussen de socialistische en de christelijke vakbeweging wordt vandaag meer en meer erkend. De huidige tegenstellingen in het christelijke kamp zullen die samenwerking ongetwijfeld vergemakkelijken. Maar hoofdzaak blijft het programma. Wij zijn verwoede voorstanders van eenheid van actie. Met een eenheid van hulpeloze inactiviteit zijn we niet gediend!
Er zijn in werkelijkheid drie projecten van politieke samenwerking, die vandaag in verschillende cyclussen worden besproken en voorbereid.
Het eerste is dit van een BSP-CVP regering van ‘traditionele’ aard. Het zou in werkelijkheid een coalitie zijn van de rechtse krachten in beide partijen, een regering als de regering Van Acker of de regering Eyskens, t.t.z; een regering die naast vooruitstrevende maatregelen op sociaal gebied, de speelbal zou blijven van de economische conjunctuur en de financiële machten die ons land beheersen.
Het tweede is dit van een ‘bijzondere’ BSP-CVP regering, een soort van bondgenootschap tussen het ‘centrum’ van beide partijen op basis van het ‘programma van Leuven’ van dhr. Lefèvre, dat de structuurhervormingen maar in zoverre verwezenlijkt, als hun antikapitalistische tanden eerst worden getrokken. Zulk een regering zou inderdaad enkele verouderde sectoren van onze economie kunnen saneren. Het zou een regering zijn die op de ‘intelligente’ kapitalisten steunt, maar noch de volledige tewerkstelling, noch een belangrijke groei van onze nijverheid zou kunnen bewerkstelligen.
Het derde is dit van een bondgenootschap van de BSP met de christelijke arbeidersbeweging die zich losmaakt uit de knellende banden van het grootkapitaal en van de behoudsgezinde vleugel in de CVP. Alleen zulk een antikapitalistische regering, gesteund op de vakbonden en op de — naargelang de behoeften — potentiële of daadwerkelijke mobilisatie van de werkende klasse, zou in staat zijn waarachtig structuurhervormingen door te voeren, de macht van de holdings te breken en een planmatige groei van nijverheid en welvaart met volledige tewerkstelling te verwezenlijken.
Dit derde project is zeker moeilijker te verwezenlijken dan de eerste. Het vergt meer tijd, meer inspanning, en vooral meer actie van onzentwege. Maar het is het enige dat beantwoordt aan de noden van ons volk en aan de doelstellingen van onze beweging. Het is het enige dat de werkende klasse niet zal ontmoedigen maar veeleer met geestdrift zal vervullen. Het is daarom het enige dat wij kunnen aanvaarden.