Rob Lubbersen
Revolutionair-socialisme in Nederland
Hoofdstuk 8


Conclusies

Als men nu, aan het slot van dit onderzoeksverslag, met de in de inleiding opgeworpen vragen in het achterhoofd, een zeer grove conclusie zou willen trekken, dan zou die als volgt kunnen luiden:
- De revolutioaair-socialisten in Nederland verwachtten na de Tweeds Wereldoorlog dat het kapitalisme zich in een voortdurende economische crisissfeer zou bevinden met alle ellende (armoede en werkloosheid) voor de arbeiders vandien. Dit zou tot sociale spanningen en verscherpte klassenstrijd leiden, op basis waarvan de RCP zich tot een erkende voorhoedepartij met massa-aanhang zou kunnen ontwikkelen.
Afgezien van de stakingsbeweging in de eerste twee na-oorlogse jaren en de lichte groei van de RCP in die periodse kwamen deze verwachtingen niet uit, Met als resultaat numerieke stilstand en vanaf 1948 zelfs achteruitgang van de RCP.
Het uitblijven van invloed onder de massa, de verwachting van nieuwe economische crises gepaard aan ernstige internationale conflicten (wereldoorlog), maakten de RCP in 1951 ontvankelijk voor de door de leiding van de Vierde Internationale ontworpen politiek om de massa’s op te zoeken middels een taktiek van intrede in massa-organisaties. Aldus ging de RCP na enige maanden van voorbereiding begin 1952 over tot intrede in de arbeidersorganisaties met de meeste aanhang in Nederland: de sociaaldemocratische PvdA en het NVV.

Een dergelijke conclusie is echter zelfs als samenvatting te grof, ze laat te veel open en verklaart te weinig. Beter is het daarom wellicht enkele meer specifieke conclusies te trekken ten aanzien van
1. Het waarom van het mislukken van het project om de RCP tot zelfstandige massa voorhoede-partij op to bouwen en,
2. Het waarom van het aangaan van het intrede-project door de RCP.

Om met dit tweede punt te beginnen: duidelijk is geworden dat het intrede-project niet rechtstreeks uit het werken in en analyseren van de Nederlandse verhoudingen is voortgekomen.
Weliswaar was de RCP zich al voor het Derde Wereldcongres van de Vierde Internationale steeds meer gaan bezighouden met het volgen en bekritiseren van de meest invloedrijke arbeidersorganisaties, de PvdA en het NVV, maar van denken aan een intrede was geen sprake. Het mislukken van de opbouw van een zelfstandige revolutionaire partij met massa-aanhang zorgde voor een sterke behoefte aan nieuwe manieren waarop de arbeidersklasse met revolutionaire inzichten en voorstellen kon worden bereikt.
Men zou kunnen zeggen dat de ontwikkeling van de eigen politieke praktijk in combinatie met de eigen organisatorische stagnatie, de RCP ‘rijp’ maakten voor een intrede voorstel zoals gedaan door de leiding van de Vierde Internationale, die zich daarbij overigens baseerde op verslagen en analyses uit alle nationale afdelingen, inclusief de Nederlandse.
Zo kwam dus de beslissende stoot tot de intrede-politiek van de RCP uit de Internationale, waarvan men niet voor niets deel uitmaakte, op een moment dat de RCP snel tot uitvoering van die politiek kon en wilde overgaan.

Wat betreft het eerste punt hebben Coomans, de Jonge en Nijhof in hun book over de Eenheidsvakcentrale een aantal opmerkingen gemaakt[1]. Volgens hen is de RCP niet meer gegroeid dan ze deed, ondanks een behoorlijke strijdbaarheid van vele arbeiders tot 1947, zeker van die in de EVC georganiseerd waren, omdat:
a. De RCP vanaf haar ontstaan door een geringe omvang een klein bereik had en weinig aantrekkingskracht uitoefende.
b. In de Tweede Wereldoorlog veel ervaren revolutionair-socialistische leiders en kaders al vroeg waren omgekomen in de strijd tegen de Duitse bezettingsmacht.
c. De CPN door haar rol in het verzet tijdens de oorlog veel vertrouwen en prestige had verworven, waardoor zij in staat was vele van de radicale arbeiders, waarop ook de RCP zich richtte, aan te trekken.
d. De nogal theoretische en globale inbreng van de RCP, die niet voldoende antwoord bood op heel concrete vragen en zodoende weinig aansprak.
e. Het niet door de RCP opbouwen van geconcentreerd bedrijvenwerk, waardoor men bij bedrijfs-acties veelal slechts ‘van buitenaf’ te werk kon gaan.
Deze punten zijn, gezien dit verslag, zeker acceptabel en verdienen derhalve enig commentaar en enige aanvulling.

Zo moeten vooral de geringe omvang, de theoretische inbreng en het ontbreken van bedrijvenwerk wel in hun onderlinge samenhang worden gezien. Juist omdat de RCP zo klein was bij haar start, ontbeerde ze de voelsprieten en dus de informatie voor een concreter inbreng in de klassenstrijd en voor de uitbouw van invloed onder de arbeiders in de bedrijven.
Toch was de RCP in praktisch alle grote steden, de industriele centra, vertegenwoordigd en had men leden in belangrijke economische sectoren als bouw, havens en metaal. En ook zocht de RCP wel degelijk een concretere inbreng en het bedrijvenwerk, getuige bijvoorbeeld oproepen in De Tribune om dit blad in het bedrijf te laten rondgaan en de uitspraken van het tweeds RCP-congres.
Dat dit niet voldoende was, moet mede te maken hebben met de inhoud van de revolutionair-socialistische inbreng, de relatie daarvan met de werkelijkheid en hoe die werd ervaren.

De inhoud van de inbreng, zoals het hameren op een versterking van de RCP ten behoeve van de sociale revolutie als uitweg uit de kapitalistische ellende van crises en oorlog, vloeide voort uit de inschatting van de onmiddellijke toekomst door de RCP. Men ging ervan uit dat die inschatting juist was en dat daarmee de ontvankelijkheid voor de RCP-ideeen snel zou groeien. Echter, de inschatting van de nabije toekomst klopte niet en mede daardoor werd de aansluiting bij het bewustzijn van de massa gemist.
Nu is het gemakkelijk achteraf kritiek to leveren. Beseft moet worden dat zij toen niet wisten wat wij nu weten. Tevens was het zo dat meerdere elementen uit de inschatting van de RCP, betreffende oorlog en crisis, toen door anderen net zo hard naar voren werden gebracht. En hoe ver was de wereld verwijderd van een algehele oorlog ten tijde van de Korea-crisis? Dat neemt niet weg dat kritiek achteraf geleverd moet worden, omdat er misschien iets van geleerd kan worden. Welnu, de RCP en trouwens de hele Vierde Internationale, onderschatte de herstelmogelijkheden van het kapitalisme. De gigantische kapitaalvernietiging en de sterk gedaalde levensstandaard in de periode voor en tijdens de Tweeds Wereldoorlog, maakten een economische opleving binnen kapitalistische verhoudingen mogelijk. En aangezien de arbeidersbeweging, niet alleen in Nederland maar in heel West-Europa, niet klaar stond om ‘de hoop op een betere wereld na de oorlog’ zelf vorm te geven, werden de mogelijkheden tot kapitalistisch herstel benut.
De RCP had geen begrip voor de economische opgang en ging aanvankelijk ook voorbij aan de stabiliserende werking van het succes van de ‘wederopbouw’. Weliswaar bleven de lonen in Nederland erg laag, maar al heel snel na 5 mei 1945 was de honger verdreven. Mede als gevolg van de industrialisatie werd een bijna volledige werkgelegenheid bereikt. Daarenboven zullen ook de verbeteringen op het gebied van de sociale zekerheid en de nieuwe sociale stijgingskansen het vertrouwen bij velen hebben gesterkt dat het leven weer zijn ‘normale’ loop zou krijgen en dat het zelfs, ook zonder revolutie, beter zou worden. De gevoeligheid van de massa voor grote oplossingen, in dit geval de door de RCP gepropageerde sociale revolutie, doet zich meestal alleen voor als men grote problemen ervaart. Als men er op vooruit gaat, wat betreft eten, werk, zekerheid en dergelijke, zal men minder geneigd zijn de problemen als ‘groot’ te zien.
Bovendien stonden de sociaaldemocratische organisaties, die per traditie een meerderheid in de arbeidersbeweging vertegenwoordigden, klaar om elke roep om revolutie of zelfs maar actie te smoren in aankondiging en realisatie van hervormingen binnen het kapitalistisch systeem. Daartegenover was de revolutionaire traditie in de Nederlandse arbeidersbeweging zwak.
Hier komt bij dat het klimaat van de Koude Oorlog, dat na de hete oorlog niet lang op zich liet wachten, voor zich communistisch noemende groepen geen gunstig klimaat was. De afkeer van en de angst voor ‘de Russen’, heeft vele arbeiders en arbeidersorganisaties niet onberoerd gelaten. Hoewel de RCP zich nimmer vereenzelvigde met de bureaucratische dictatuur in de Sovjet-Unie, heeft ze als communistische partij ongetwijfeld met het algemene anti-communisme als belemmering voor vergroting van haar gehoor te maken gehad.
Dit alles wijst er al op dat ook als de RCP wel correcte verwachtingen had gekoesterd ten aanzien van de economichse, sociale en politieke ontwikkelingen, dat zij dan nog geen massa-aanhang had verworven. Wellicht had ze meer mensen van haar opvattingen en doeleinden kunnen overtuigen en op langere termijn aan geloofwaardigheid gewonnen.
Een wat minder sectarische opstelling zou de RCP evenzeer goed hebben kunnen doen. Hiermee wordt niet bedoeld dat men principes had moeten prijsgeven ten behoeve van onmiddellijk gewin of eenheidsoptreden. Wel dat verketteringen, zoals van de opposanten in de PvdA van het ‘eerste’ SDC in 1947, zakelijke politieke discussie en samenwerking niet bevorderen. Overigens was de stijl van de RCP over het algemeen heel wat minder sektarisch als die van de PvdA, die botweg elke discussie laat staan samenwerking weigerde, en als die van de CPN, die politieke andersdenkenden binnen de arbeidersbeweging soms met lijfelijk geweld aanpakte. Aan zulke zaken ging de RCP zich niet te buiten.

Maar ijzer met handen breken, dat gaat niet. Het is een revolutionair-socialistische visie dat een revolutionair-socialistische organisatie pas werkelijk tot een massapartij zal uitgroeien als de sociale revolutie in het verschiet ligt, als de stabiliteit van het kapitalisme diep geschokt is en de arbeidersklasse dat systeem niet meer ervaart als onvermijdelijk en rechtvaardig[2].
Hiervan was in de jaren volgend op de Tweede Wereldoorlog geen sprake en dat heeft de groeipotentie van de RCP beperkt.
Had de RCP dit ingezien en haar inbreng hieraan aangepast zonder haar principes te verloochenen, dan had dat waarschijnlijk niet direct grote maatschappelijke gevolgen gehad, wellicht wel haar positie op termijn verbeterd.
Natuurlijk had de RCP ook nog, onder druk van de omstandigheden, haar internationalistische en revolutionaire principes over boord kunnen gooien, maar dat heeft ze niet gedaan,
Ze was de enige arbeiderspartij die consequent bleef opkomen voor onvoorwaardelijke steun aan de Indonesische vrijheidsstrijd en de enige die zich bleef inzetten voor de uiteindelijke belangen van de arbeidersklasse gelegen in een socialistische omwenteling van de maatschappij.
Daarmee heeft de RCP ertoe bijgedragen dat in de zeven jaar na de Tweede Wereldoorlog de internationalistische en revolutionaire beginselen voor de Nederlandse arbeidersbeweging bewaard zijn gebleven.

_______________
[1] P.Coomans & T.de Jong & E.Nijhof, p.183-187
[2] E.Mandel, Inleiding tot het marxisme, p.40-41