V.I. Lenin

Over de aard van onze kranten


Geschreven: 1918
Bron: Over kunst en literatuur - verzamelbundel. Uitgeverij Progres, Moskou 1976 - 20 september 1918. Werken, 5de uitgave, deel 87, blz. 89-90.
Vertaling: Progres
Deze versie: spelling, voetnoten zijn hernummerd en overgenomen, behoudens deze die verwijzen naar al bekende zaken
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, mei 2008


Er wordt overmatig veel ruimte besteed aan de politieke agitatie over oude thema’s — aan politiek gesnater — en veel te weinig aan de opbouw van het nieuwe leven en de feiten daarover.

In plaats van 200-400 regels te produceren kunnen wij toch evengoed twintig of zelfs tien regels schrijven over eenvoudige en algemeen bekende, heldere onderwerpen, waarmee de mensen reeds tamelijk vertrouwd zijn, zoals het smerige verraad van de mensjewieken — de lakeien van de bourgeoisie — de Engels-Japanse invasie om de heilige rechten van het kapitaal te herstellen, de Amerikaanse multimiljonairs, die hun tanden ontbloten tegen Duitsland, enz., enz? Wij moeten over deze dingen schrijven en elk nieuw feit in deze sfeer noteren, maar we hoeven geen lange artikelen te schrijven en oude argumenten te herhalen; wat nodig is, is de veroordeling in een paar regels ‘in telegramstijl’ van de laatste manifestaties der oude, bekende en al eerder beoordeelde politiek.

In de oude tijd noemde de burgerlijke pers nooit het ‘heilige van het heilige’ — de omstandigheden in de fabrieken in privaateigendom en op de particuliere bedrijven. Deze gewoonte paste heel goed bij de belangen van de bourgeoisie. Daar moeten wij radicaal mee breken. Maar we hebben er niet mee gebroken. Tot dusverre heeft ons type kranten zich niet gewijzigd als het zou moeten in een maatschappij, die in overgang is van kapitalisme naar socialisme.

Minder politiek. De politiek is al helemaal ‘duidelijk gemaakt’ en is teruggebracht tot de strijd tussen de twee kampen: het opstandige proletariaat en het handjevol kapitalistische slavenhouders (met hun hele bende, tot en met de mensjewieken en anderen). We kunnen — en ik herhaal — wij moeten heel in het kort over deze politiek spreken.

Meer economie. Maar niet in de zin van “algemene” discussies, geleerde overzichten, intellectuele plannen en dergelijk gedoe, want, het spijt me dat ik het moet zeggen, het is maar al te vaak alleen maar gedoe en niets meer. Onder economie verstaan wij het verzamelen, de zorgvuldige controle en bestudering van de feiten over de werkelijke organisatie van ons nieuwe leven. Zijn er werkelijke successen bereikt door grote fabrieken, landbouwcommunes, de Comités van de Dorpsarmoede en de plaatselijke Economische Raden bij de opbouw van de nieuwe economie? En welke zijn deze successen dan precies? Zijn ze gecontroleerd? Zijn het geen fabeltjes, gepoch, intellectuele beloften (‘de zaken lopen’, ‘het plan is ontworpen’, ‘we zijn onderweg’, ‘we kunnen nu garanderen’, ‘er is zonder twijfel sprake van vooruitgang’ en andere frasen van charlatans waarin ‘wij’ zulke meesters zijn? Hoe zijn deze successen bereikt? Wat moet er worden gedaan om ze nog uit te breiden?

Waar is de zwarte lijst met de namen van de achterblijvende fabrieken, die sinds de nationalisatie model hebben gestaan voor wanorde, desintegratie, smerigheid, oplichterij en parasitisme? Nergens te vinden. Maar zulke fabrieken zijn er. Wij zullen niet in staat zijn om onze taak te vervullen, tenzij wij de oorlog verklaren aan deze ‘bewaarders van de kapitalistische tradities’. Wij zullen karakterloze individuen zijn en geen communisten zolang wij dergelijke fabrieken tolereren. Wij hebben nog niet geleerd om de klassewstrijd in de kranten net zo handig te voeren als de bourgeoisie dat deed. Herinnert u zich de vaardigheid waarmee zij haar vijanden verketterde in de pers, hen belachelijk maakte, hen bespotte en probeerde om hen weg te vagen?

En wij? Neemt de klassenstrijd in de overgangsperiode tussen kapitalisme en socialisme dan niet de vorm aan van de behartiging der belangen van de arbeidersklasse tegen de weinigen, de groepen en secties van de arbeiders, die zich stug aan de kapitalistische tradities houden en de Sovjetstaat blijven beschouwen op de oude manier: ze werken zo weinig en zo slecht als ze kunnen en ze pikken zoveel mogelijk geld van de staat in. Zijn er dan niet heel wat van die schurken, zelfs onder de opmakers op Sovjetdrukkerijen, zelfs onder de arbeiders van Sormowo en Poetilov, enz.? Hoeveel hebben we daarvan ontdekt, hoeveel hebben we aan de kaak gesteld en hoeveel hebben we aan de schandpaal gezet?

De pers zwijgt. En als zij het onderwerp toch al noemt, dan doet ze dat op een stereotiepe, ambtelijke manier, en niet op de manier van een revolutionaire pers, niet als het orgaan van de dictatuur van een klasse, dat aantoont dat het verzet van de kapitalisten en de parasieten — de bewaarders van de kapitalistische tradities — met ijzeren hand zal worden verpletterd.

Hetzelfde geldt voor de oorlog. Vervolgen wij laffe of incompetente aanvoerders? Hebben wij de werkelijk slechte regimenten voor de ogen van heel Rusland aan de kaak gesteld? Hebben we genoeg van de slechte types ‘gepakt’, die met de grootst mogelijke publiciteit uit het leger geschopt moeten worden wegens ongeschiktheid, onzorgvuldigheid, gebrek aan punctualiteit enz.? Wij voeren nog steeds geen effectieve, genadeloze en werkelijk revolutionaire oorlog tegen de specifieke boosdoeners. Wij doen heel weinig om het volk op te voeden door levende, concrete voorbeelden en modellen uit alle gebieden van het leven, hoewel dat natuurlijk de voornaamste taak is voor de pers gedurende de overgang van kapitalisme naar communisme. Wij besteden weinig aandacht aan dat aspect van het dagelijkse leven in de fabrieken, in de dorpen en in de regimenten, waar meer dan waar ook wordt gebouwd aan het nieuwe en waar aandacht, publiciteit, openlijke kritiek, veroordeling van wat slecht is en oproepen om uit het goede te leren het meest van alles nodig zijn.

Minder politiek gesnater. Minder intellectuele beschouwingen. Dichter bij het leven zelf. Meer aandacht voor de manier waarop de arbeiders en boeren in werkelijkheid bouwen aan het nieuwe in hun dagelijkse werk, en meer controle om vast te kunnen stellen in hoeverre dat nieuwe ook communistisch is.