Peter Kropotkin
De verovering van het brood
Hoofdstuk 5
Zal de aanstaande revolutie inderdaad een maatschappelijke omwenteling zijn, dan zal zij verschillen van vroegere volksopstanden, niet alleen door haar doel maar ook door haar handelingen. Een ander doel vereist een andere wijze van handelen. De drie grote volksbewegingen die wij in de loop van een eeuw in Frankrijk zagen, verschillen onderling in velerlei opzicht. En toch hebben alle drie een trek gemeen.
Het volk strijdt voor de omverwerping van het oude stelsel: daarvoor stort het zijn kostbaar bloed. Na het de genadeslag te hebben toegebracht, treedt de massa echter op de achtergrond. Er vormt zich een regering, samengesteld uit meer of minder eerlijke lieden, en deze zal de organisatie ter hand nemen. Zó ging het met de republiek in 1793, met de arbeid in 1848, met de vrije commune in 1871.
Doortrokken van jacobijnse denkbeelden houdt die regering zich in de eerste plaats bezig met politieke vraagstukken: reorganisatie [1] van de machtsmachine, zuivering van de administratie, scheiding van kerk en staat, burgerlijke vrijheden enz.
Weliswaar houden de werkliedenverenigingen een wakend oog over de regeringsmannen; zelfs weten zij meermalen hun verlangen door te drijven. Maar in die verenigingen overheersen ook de burgerlijke denkbeelden, om het even of de redenaars bourgeois of werklieden zijn. Men redeneert veel over politieke kwesties en vergeet de broodvraag. Grootse denkbeelden ontkiemden in zulke tijden, denkbeelden die de wereld hebben beroerd: er werden woorden gesproken die thans — een eeuw later — nog onze harten doen trillen van geestdrift.
Maar het brood ontbrak in de voorsteden.
Toen de revolutie uitbrak stond onvermijdelijk alle arbeid stil. Het circuleren (in omloop zijn) van de voortbrengselen hield op, het kapitaal hield zich schuil. De patroon had in die tijd niets te vrezen, hij leefde van zijn rente wanneer hij niet speculeerde op de ellende, maar de loondienaar moest zijn leven kommerlijk rekken van de ene dag op de andere. De hongersnood deed zijn intrede.
De ellende bleef niet uit, een ellende zoals men onder het oude stelsel nimmer had aanschouwd.
“De girondijnen zijn de schuld van ons hongerlijden,” zo riep men in de voorsteden in 1793, en men guillotineerde de girondijnen. Er werd volle vrijheid van handelen geschonken aan de Bergpartij, aan de Commune van Parijs. De Commune dacht inderdaad aan de broodvraag. Heldhaftige pogingen wendde zij aan om Parijs van voedsel te voorzien. Te Lyon werden door Fouché en Collot d’Herbois talrijke graanpakhuizen opgericht, maar men beschikte over te geringe sommen om ze te vullen. De gemeentelijke ambtenaren spanden alle krachten in om het koren te bemachtigen; men hing de bakkers op die het meel opkochten, maar het brood bleef ontbreken.
Toen koelde men zijn woede op de koningsgezinde samenzweerders. Dagelijks werden er twaalf, vijftien geguillotineerd, dienstboden zowel als hertoginnen. Veel meer dienstboden echter daar de meeste hertoginnen in Koblenz waren. Maar al had men 100 hertogen en graven in vierentwintig uur vermoord dan nog zou er niets veranderd zijn. De ellende nam toe. Daar men altijd zeker loon moest verdienen om te kunnen leven en dit loon uitbleef, zouden duizend lijken meer of minder niets hebben gebaat.
Toen werd het volk ontmoedigd. “Uw revolutie schijnt u wel veel te helpen” fluisterde de reactionair de arbeider toe. “Nooit waart ge zo ellendig.” En langzamerhand kwam de rijke weer op zijn gemak: hij verliet zijn schuilhoek, tartte de proletariër door zijn weelderige praal, tooide zich op bijzondere wijze met geparfumeerde (welriekende) kleren en riep de arbeider toe: “Ge zult nu zeker genoeg hebben van uw dwaasheden! Wat hebt ge door de revolutie gewonnen? Het is hoog tijd er een eind aan te maken!”
En met beklemd hart, ten einde raad, kon de revolutionair niet anders dan de verzuchting slaken “de revolutie is weer verloren!” Hij trok zich terug in zijn krot en liet alles op zijn beloop. Toen trad de reactie met stoutmoedigheid op. Zij volbracht haar staatsgreep. Nu de revolutie dood was, had zij slechts te trappen op het lijk. En dit geschiedde op kwistige wijze! Stromen bloed werden vergoten, het Witte schrikbewind velde tal van hoofden en vulde de gevangenissen, terwijl de zwelgpartijen van het hoog gemeen opnieuw aan de orde van de dag waren.
Ziedaar het beeld van al onze revoluties. In 1848 bood de Parijse arbeider aan “drie maanden gebrek te lijden” ten dienste van de republiek, en na het einde van deze drie maanden waagde hij een laatste wanhopige poging, die in bloed werd gesmoord.
En in 1871 ging de Commune onder uit gebrek aan strijders. Zij had niet vergeten de scheiding van kerk en staat af te kondigen, maar dacht te laat aan de oplossing van de broodvraag. Men heeft gezien dat in Parijs de gefedereerden (bondgenoten) werden uitgedaagd door het hoog gespuis, dat hen toevoegde: “Wat ‘n domheid zich voor dertien stuivers te laten doodschieten, terwijl wij in de restauraties lekker eten en drinken.” De fout werd in de laatste dagen ingezien. Er werd van gemeentewege soep uitgedeeld, maar het was te laat; de Versaillanen waren reeds op de wallen. Brood, brood is er nodig ten tijde van de revolutie! Laat anderen zich bezighouden met het opmaken van circulaires in hoogdravende volzinnen! Laat anderen zich behangen met goud zoveel zij willen! Laat anderen pochen op de politieke vrijheden ...
Onze taak is te zorgen, dat van de eerste dag van de revolutie af en zolang zij duurt, het geen enkel man op het gebied waar zij is uitgebroken, ontbreekt aan brood, geen enkele vrouw gedwongen zal zijn op straat haar beurt af te wachten voor de bakkerij om het zemelbroodje in ontvangst te nemen, dat men haar bij wijze van aalmoes toewerpt, het geen enkel kind ontbreekt aan het nodige voor zijn teer gestel!
Het ideaal van de bourgeoisie bestaat in een mooie, lange redevoering over de grote beginselen, of liever over de grote onwaarheden. Het ideaal van het volk zal zijn “de oplossing van de broodvraag voor allen”.
En terwijl de bourgeois en de werkmanbourgeois de grote heer spelen in de praatcolleges, terwijl de praktische lieden hoogdravende discussies houden over de verschillende regeringsvormen, zullen wij “utopisten” denken aan het dagelijks brood voor allen. Wij hebben de stoutheid te beweren dat het niemand aan brood moet of mag ontbreken; “brood voor allen” is het middel om de revolutie ter overwinning te voeren.
Wij zijn utopisten (dromers), dat weten we. Zozeer zelfs, dat wij onze utopie uitstrekken tot het geloof dat de revolutie aan allen woning, kleding en voedsel zal moeten en kunnen verzekeren. Zeer tot misnoegen van de rode en blauwe bourgeois. Want zij weten zeer goed hoe uiterst moeilijk een goed gevoed volk te overheersen is! Welnu, wij blijven er bij: Men draagt zorg dat het brood is verzekerd aan het opgestane volk en de broodvraag alle andere beheerst. Wanneer zij in het belang van het volk is beantwoord zal de revolutie op de goede weg zijn: want om de kwestie van de productie en verdeling van de waren naar eis op te lossen moet men uitgaan van het beginsel van de gelijkheid, dat alleen tot die oplossing zal kunnen leiden.
Het is zeker dat de aanstaande revolutie — daarin gelijk aan die van 1848 — zal uitbreken te midden van een geduchte industriële crisis (hachelijk ogenblik). Sedert ‘n twaalftal jaren verkeert alles reeds in gisting en die toestand kan slechts verergeren. Alles werkt daartoe mee: de concurrentie van de nieuwste staten die in het strijdperk zijn getreden om zich meester te maken van de oude markten, de oorlogen, de steeds vermeerderende belastingen, de staatsschulden, de onzekerheid voor de dag van morgen, de grote ondernemingen in verre landen.
Het ontbreekt op het ogenblik tal van arbeiders in Europa aan werk. Dit wordt nog erger wanneer de revolutie zal zijn uitgebroken en zich zal hebben voortgeplant als een lopend vuur. Het aantal werkeloze arbeiders zal verdubbelen zodra de barricaden in Europa of in de Verenigde Staten zullen verrijzen. Wat moet er gedaan worden om het brood te verzekeren aan die grote massa?
Wij weten niet zo heel zeker of de lieden die zich bij voorkeur praktische mensen noemen zich wel eens rekenschap hebben gegeven van de omvang van die vraag. Maar wat wij wel weten is dat zij het loonstelsel willen behouden. Wij kunnen derhalve verwachten dat zij met veel ophef zullen wijzen op “nationale werkplaatsen” en “openbare werken” als middelen tot oplossing van de broodvraag.
Omdat men nationale werkplaatsen opende in 1789 en in 1793; omdat Napoleon III er in slaagde, gedurende achttien jaren het Parijse proletariaat in toom te houden door het doen uitvoeren van werken, waarvoor thans Parijs is gezegend met een gemeenteschuld van tweeduizend miljoen en een gemeentelijke belasting van 90 francs per hoofd moet worden betaald; omdat die uitmuntende manier om “de domme massa” er onder te houden reeds bekend was in Rome en zelfs in Egypte, vierduizend jaar geleden; omdat tenslotte despoten, koningen en keizers steeds het volk een stuk brood wisten toe te werpen om in die tijd de zweep weer op te rapen, is het natuurlijk dat de “praktische lieden” deze methode om het loonstelsel te bestendigen, zullen ophemelen. Waartoe zou men zich het hoofd breken, wanneer men beschikt over de beproefde methode die de farao’s van Egypte reeds in praktijk brachten?
Mocht het ongeluk willen dat de revolutie op die weg geraakt, dan is zij verloren!
Toen in 1848 de nationale werkplaatsen op 27 februari werden geopend, waren er slechts achtduizend werkeloze arbeiders in Parijs. Veertien dagen later waren er reeds 49.000. Spoedig zouden er honderdduizend zijn geweest, ongerekend die uit de provinciën toestroomden. Maar op dat tijdstip waren er in Frankrijk niet half zoveel handen werkzaam in de handel en de industrie als heden. En men weet dat tijdens een revolutie handel en industrie het meest lijden. Denk slechts aan de vele werklieden, die rechtstreeks of indirect bij de uitvoer betrokken zijn; aan de massa personen, die zich onledig houden met het vervaardigen van weeldeartikelen, die slechts kopers vinden onder de minderheid van de bourgeoisie.
Breekt de revolutie in Europa uit, dan staan minstens de helft van de fabrieken en werkplaatsen onmiddellijk stil! Dit betekent dat miljoenen arbeiders met hun gezinnen op straat worden geworpen.
Zulk een waarlijk verschrikkelijke toestand wilde men nu bezweren door middel van nationale werkplaatsen, die in de haast opgericht, bezigheid moesten verschaffen aan de werkelozen!
Het is duidelijk — Proudhon zei het reeds — dat de geringste aanslag op de eigendom de tegenwoordige regeling, die berust op de privaatonderneming en op het loonstelsel, geheel in elkaar zal werpen. De maatschappij zal gedwongen zijn zelf “de voortbrenging in haar geheel” ter hand te nemen en haar opnieuw te regelen maar de behoefte van de bevolking in haar geheel. Maar daar de reorganisatie niet mogelijk is in een dag, noch in een maand, daar zeker tijdsverloop nodig is voor haar toepassing, en miljoenen mensen inmiddels zonder middel van bestaan zijn — rijst de vraag: “Wat moet er gedaan worden?”
In deze omstandigheden is er slechts één enkele praktische oplossing. Men geeft zich rekenschap van de ontzaggelijke taak, die men op zich neemt en in plaats van te trachten door lapmiddelen een toestand te helpen bestendigen, die men zelf onmogelijk heeft gemaakt, moet de reorganisatie van de voortbrenging op nieuwe grondslag worden ter hand genomen. Ons inziens moet het volk, om praktisch te handelen, onmiddellijk bezit nemen van alle waren die worden gevonden in de gemeenten waar de opstand is uitgebroken; daarvan inventaris opmaken en zonder iets te verkwisten de verdeling zodanig inrichten dat allen profiteren van de bijeengebrachte hulpmiddelen om de tijd van de crisis door te komen. En gedurende die tijd moet men zich verstaan met de fabrieksarbeiders; hen de grondstoffen bezorgen waaraan zij gebrek hebben en hen een bestaan verzekeren gedurende enige maanden opdat zij kunnen voortbrengen wat de landbouwer nodig heeft. Vergeten wij niet dat terwijl Frankrijk zijden goederen weeft voor de Duitse bankiers en voor de keizerinnen van Rusland en de Sandwich eilanden en Parijs het prachtigste speelgoed vervaardigt voor de rijke lieden van de gehele wereld, tweederde van de Franse landbouwers geen behoorlijke lamp heeft om zich te verlichten, noch de nieuwste werktuigen, die tegenwoordig onontbeerlijk zijn voor de landbouwer.
En eindelijk ontginnen men de woeste gronden die in menigte worden aangetroffen en verbeteren het land dat nog niet het vierde, zelfs niet het tiende opbrengt van wat het zou kunnen opleveren bij een wetenschappelijk toegepaste tuin- en akkerbouw. Ziedaar de enige praktische oplossing die wij kunnen voorzien en die ons, of men haar wil of niet, door de loop van de dingen zal worden opgedrongen.
De meest sprekende en kenmerkende trek van het kapitalistisch stelsel is het loonsysteem.
Een enkel persoon of een groep van personen, in het bezit van het nodige kapitaal, beginnen de ene of andere industriële onderneming; zij voorzien de fabriek van de nodige grondstof, regelen de voortbrenging, verkopen de vervaardigde goederen en betalen een vast loon aan de werklieden; vervolgens strijken zij de meerwaarde of de winst op, onder het voorwendsel zich schadeloos te moeten stellen voor het bestuur van de zaak, voor de risico die zij hebben gelopen, voor de wisselvalligheid van de prijzen op de markt. Ziedaar het loonstelsel in enkele woorden geschetst.
Om dat stelsel te handhaven zullen de tegenwoordige onrechtmatige bezitters van het kapitaal bereid worden gevonden tot zekere concessies; zij zullen bv. een deel van hun winst onder de werklieden verdelen ofwel een regeling invoeren die hen verplicht tot verhoging van het loon bij toeneming van de winst, in het kort zij zullen zich zekere opofferingen getroosten op voorwaarde dat hun steeds het recht wordt gelaten de zaak te beheren en de winsten op te strijken.
Het collectivisme wil, zoals men weet, belangrijke wijziging brengen op dit punt, evenwel zonder het loonstelsel op te heffen. Alleen zal de staat, d.w.z. de vertegenwoordigende regering van het land of van de gemeente de plaats innemen van de patroon. De vertegenwoordigers van het land of de gemeente en hun gemachtigden, hun ambtenaren, worden de beheerders van de industrie. Zij behouden zich ook het recht voor de meerwaarde van de voortbrenging ten bate van allen aan te wenden. Bovendien wordt bij dit stelsel een schijnbaar nietig, maar in zijn gevolgen zeer belangrijk, onderscheid gemaakt tussen ruwe handarbeid en de arbeid, die een voorafgaande leertijd vordert. Het werk van de opperman is in het oog van de collectivist slechts enkelvoudige arbeid, terwijl de ambachtsman, de ingenieur, de geleerde, enz. volgens Marx samengestelde arbeid leveren, en daarom recht hebben op hoger loon. Maar opperlieden en ingenieurs, wevers en geleerden worden bezoldigd door de staat. “Allen worden staatsambtenaren” heette het onlangs om de pil te vergulden.
Welnu, geen groter dienst kan de aanstaande revolutie van de mensheid bewijzen, dan door een toestand te voorschijn te roepen, die elk loonstelsel als onmogelijk, als onuitvoerbaar verwerpt en waarin als enige aannemelijke oplossing het communisme — de totale ontkenning van het loonstelsel — op de voorgrond treedt. Want aangenomen dat de collectivistische wijziging mogelijk is, wanneer zij geleidelijk, tijdens een periode van voorspoed en vrede wordt ingevoerd (zelfs onder die omstandigheden twijfelen wij er nog sterk aan) zij zal niet mogelijk zijn in een revolutionair tijdperk, omdat reeds de dag na het eerste opvatten van de wapens, de noodzakelijkheid blijkt om miljoenen mensen te kunnen voeden. Een politieke omwenteling kan plaats hebben, zonder dat de industrie hevig wordt geschokt; maar een revolutie waarin het volk de hand legt op de eigendom, zal onvermijdelijk een plotselinge stilstand in de handel en de voortbrenging teweegbrengen. De miljoenen van de staat zullen ontoereikend zijn om de miljoenen werkelozen te bezoldigen.
We kunnen er niet genoeg op wijzen dat de reorganisatie van de industrie op nieuwste grondslagen (en we zullen weldra de ontzaggelijke omvang van dit vraagstuk aantonen) niet in enkele dagen kan plaats hebben, en de proletariër heeft geen “jaren van ellende” veil voor de mannen van de loontheorie.
Hij zal, om de periode van stilstand in elk bedrijf door te komen, eisen wat hij in dergelijke omstandigheden steeds heeft geëist: “het in gemeenschappelijk bezit stellen van de waren, de gelijke verdeling”.
Het zal niet baten “geduld” te preken, het volk heeft geen geduld meer; en worden alle waren niet gesteld in gemeenschappelijk bezit, dan zal het de bakkerijen plunderen. Is de aandrang van het volk niet sterk genoeg, dan zal men het neerschieten. Om proeven te kunnen nemen met het stelsel, eist het collectivisme in de eerste plaats orde, tucht, gehoorzaamheid. En daar de kapitalisten weldra inzien dat het beste middel om het volk van de revolutie afkerig te maken, hierin bestaat, dat men het laat neerschieten door lieden die zich revolutionair noemen, zullen zij weldra hun steun verlenen aan de verdedigers van de “orde”, al zijn die ook collectivisten. Zij zullen er het middel in zien om deze laatste op hun beurt te verpletteren. Is “de orde op deze wijze hersteld”, dan zijn de gevolgen gemakkelijk te vóórzien. Men zal zich niet bepalen bij het fusilleren van de “plunderaars”. De “onruststokers” moeten gezocht worden; de rechtbanken en de guillotine moeten opnieuw worden opgericht en de ijverigste voorstanders van de revolutie zullen het schavot moeten bestijgen. Het zal een herhaling worden van 1793.
Laat ons niet vergeten hoe de reactie zegevierde in de vorige eeuw. Eerst guillotineerde men de hébertisten, de ontembaren, door Mignet nog geheel onder de indruk van de worstelingen ‘de anarchisten’ genoemd. Kort daarop volgden de dantonisten, en toen de aanhangers van Robespierre deze revolutionairen hadden geguillotineerd was het hun beurt het schavot te bestijgen, waarna het volk, afkerig van het bloedvergieten en de revolutie verloren ziende, de reactie vrij spel liet.
Wanneer “de orde is hersteld” zullen de anarchisten worden geguillotineerd door de collectivisten; de collectivisten op hun beurt door de possibilisten en eindelijk zullen deze laatste worden vermoord door de reactionairen. De revolutie zal opnieuw moeten begonnen worden.
Maar alles werkt mee om ons te doen hopen, dat de drang van het volk sterk genoeg zal zijn en het anarchistisch communistisch denkbeeld terrein zal hebben gewonnen wanneer de revolutie uitbreekt! Het geld hier geen uitgevonden stelsel. Het volk zelf deed het denkbeeld ontkiemen en het aantal communisten zal toenemen naarmate elke andere oplossing onmogelijk zal blijken te zijn.
En is de drang sterk genoeg, dan zullen de zaken een geheel anderekeer nemen. In plaats van enkele bakkerijen te plunderen om de volgende dag weer te moeten vasten, zal het volk in de opgestane steden de graanpakhuizen, de slachtplaatsen, de magazijnen van levensmiddelen in bezit nemen. In het kort de hand leggen op alle beschikbare waren.
Burgers en burgeressen van goede wil zullen zich beijveren om dadelijk alles wat in elk magazijn, op elke graanzolder wordt gevonden, te inventariseren (inventaris opmaken). Binnen vierentwintig uur zal de commune weten, wat Parijs heden nog niet weet, ondanks de statistische bureaus en wat men evenmin wist tijdens het beleg, hoeveel levensmiddelen in de stad voorhanden zijn. Binnen tweemaal vierentwintig uren zullen miljoenen exemplaren nauwkeurige tabellen van alle waren met vermelding van de plaatsen waar zij zijn opgestapeld en van de wijze van verdeling, ter verspreiding gereed zijn.
In elke straat en in elke wijk zullen zich groepen vrijwilligers vormen — de volontairs van de waren — die zich onderling verstaan en met elkaars werkzaamheden op de hoogte stellen. Als de bajonetten van de jacobijnen zich niet tussen hen dringen; als de quasi-wetenschappelijke mannen van de theorie geen verwarring komen stichten — eigenlijk hindert dit minder als zij maar het recht missen om te bevelen! — dan zal men het organiserend talent, dat het volk, en vooral de Franse natie, in alle maatschappelijke lagen in hoge mate bezit maar zo zeldzaam in toepassing mag brengen, kunnen bewonderen en zelfs in een grote stad als Parijs die dan bovendien in de koortsachtige opgewondenheid van de revolutie verkeert, zal men een ontzaggelijke vrijwillige dienstverrichting zien organiseren met het doel aan ieder de onmisbare waren te verschaffen.
Heeft het volk maar eens de handen vrij dan zal de productie en circulatie van de waren met bewonderenswaardige regelmatigheid geschieden. Men moet nimmer het nijvere volk aan de arbeid hebben gezien; men moet zijn leven lang slechts in de papieren hebben zitten snuffelen om daaraan te twijfelen. Spreek over het organiserend talent van het altijd miskende volk met hen die het te Parijs in de dagen van de barricaden of te Londen tijdens de laatste grote werkstaking, toen een half miljoen hongerlijders moesten gevoed worden, hebben gadegeslagen en zij zullen u zeggen hoeveel hoger het staat dan het maakwerk dat de bureau verlaat. Maar al heerste er gedurende veertien dagen of een maand enige betrekkelijke wanorde, wat zou dat geven! Voor de massa zal het altijd beter zijn dan nu; en bovendien in revolutietijd eet men onder opgewekte gesprekken, zonder morren zijn droog brood met een stuk worst! In ieder geval zal een vrijwillige organisatie door de drang van de omstandigheden in het leven geroepen, ver te verkiezen zijn boven alles wat van die aard wordt uitgevonden binnen vier muren te midden van de boeken en papieren, of in de bureaus van het stadhuis.
Het volk in de grote steden zal dus door de drang van de omstandigheden ertoe gebracht worden zich meester te maken van alle waren, trapsgewijs opklimmende van het eenvoudige tot het meer samengestelde, om te voorzien in de behoeften van al haar bewoners. Hoe spoediger dit gebeurt hoe beter; des te meer ellende wordt bespaard, des te meer innerlijke twist vermeden. Maar op welke grondslag moet men zich organiseren om gemeenschappelijk de waren te kunnen verbruiken? Ziedaar een vraag die vanzelf rijst.
Welnu, niet langs twee verschillende wegen is dat doel te bereiken. Er bestaat slechts één enkele wijze van handelen, die het rechtsgevoel bevredigt en inderdaad praktisch is. Het is het systeem dat reeds door veel landelijke gemeenten in Europa wordt toegepast. Beschouwen we de ene of andere plattelandsgemeente, onverschillig waar, desnoods in Frankrijk, waar de jacobijnen alles hebben in het werk gesteld om de gemeentelijke gebruiken te vernietigen. Bezit die gemeente een bos dan heeft ieder het recht, zolang het lichte hout niet ontbreekt, daarvan zoveel te nemen als hij wil, zonder andere controle dan de openbare mening van zijn buren. Ten opzichte van het zware hout, waarvan zelden genoeg voorradig is, wordt gelijke verdeling toegepast.
Evenzo handelt men met de gemeenteweiden. Zijn er weiden genoeg dan oefent niemand controle uit over de hoeveelheid gras, verbruikt door de koeien van de verschillende ingezetenen, noch over het aantal koeien in de weiden. Tot verdeling gaat men eerst over wanneer er geen weiden genoeg zijn. In geheel Zwitserland en door veel gemeenten in Frankrijk en Duitsland die gemeenteweiden bezitten, wordt dit stelsel toegepast.
Neemt men een kijkje in de landen van oostelijk Europa, waar het zware hout in overvloed voorhanden is en de grond tevens niet ontbreekt, dan ziet men de boeren in de bossen zoveel bomen vellen als zij behoeven, en zoveel grond bebouwen als zij nodig hebben zonder dat er gedacht wordt aan verdeling van het hout of van de grond in percelen. Echter zal een verdeling van het zware hout en van de grond naar de behoeften van elk gezin niet uitblijven, zodra een en ander niet meer voorhanden is in onbeperkte hoeveelheid, zoals thans reeds in Rusland het geval is.
In één woord, van de overvloed neme men zoveel men wil. Wat in beperkte hoeveelheid voorhanden is worde rechtvaardig verdeeld onder allen die er behoefte aan hebben. Van de 350 miljoen bewoners van Europa brengen nog tweehonderd miljoen dit geheel natuurlijk stelsel in praktijk. Nu merken wij op dat hetzelfde stelsel ook in de grote steden wordt toegepast ten aanzien van een artikel dat gewoonlijk in overvloed voorhanden is, het water. Zolang de pompen genoeg kunnen leveren voor alle woningen, zonder dat watergebrek wordt gevreesd, komt het geen enkele maatschappij in de gedachte het waterverbruik voor elk gezin te reglementeren. Neem zoveel u goeddunkt! Vreest men dat het water tijdens de hete zomerdagen zal ontbreken in Parijs, dan weten de maatschappijen zeer goed dat een eenvoudige waarschuwing van vier regels, geplaatst in de dagbladen, voldoende is om elke Parijzenaar ervan te overtuigen, dat hij het verbruik moet beperken en niets moet verspillen.
Is het nodig in bijzonderheden te treden en op tabellen haarfijn aan te geven hoe de verdeling zou kunnen worden uitgevoerd? Is het nodig te bewijzen dat zij rechtvaardig is, oneindig rechtvaardiger dan de thans bestaande? Met alle mogelijke tabellen en gedetailleerde [2] opgaven zouden we er niet in slagen vele bourgeois — en helaas, ook een deel van de werkliedenbourgeois — te overtuigen, die het volk beschouwen als een troep wilden, gereed om elkaar te verscheuren zodra de regering haar functie neerlegt.
Maar men moet wel nimmer het volk hebben zien beraadslagen om ook maar een minuut te twijfelen aan de rechtvaardigheid en billijkheid, waarmee de verdeling zal plaats hebben, wanneer het in vrijheid zal kunnen handelen. Probeer eens in een volksbijeenkomst te zeggen dat de jonge patrijzen billijkheidshalve toekomen aan de verfijnde nietsdoeners van de aristocratie en het zwarte brood aan de zieken in de hospitalen. U zult worden uitgejouwd!
Maar zeg eens in diezelfde bijeenkomst en verkondig het op de hoeken van de straten, dat het fijnste voedsel in de eerste plaats moet dienen voor de zwakken en de zieken. Geef eens als uw gevoelen te kennen, dat — wanneer in geheel Parijs slechts tien patrijzen en een enkele kist Malaga te vinden waren — deze moesten worden gebracht naar de vertrekken van de pas herstellende; zeg dat eens ...
Zeg, dat de kinderen onze bijzondere zorg vereisen na de zieken; voor hen de melk in onze koeien en geiten, wanneer er niet genoeg is voor allen. Voor het kind en de grijsaard het laatste brokje vlees en voor de sterke man een stuk droog brood, wanneer het tot dat uiterste mocht komen.
Zeg in één woord dat de gelijke verdeling nodig wordt zodra van de een of andere waar geen genoegzame hoeveelheid voorhanden is; dat de laatste portie bestemd zijn voor hen, die er het meest behoefte aan hebben; zeg dat alles en u zult zien hoe eenstemmig men uw gevoelen deelt!
Wat de verzadigde niet begrijpt begrijpt het volk; het heeft het steeds begrepen. Maar diezelfde verzadigde zal het evenzeer begrijpen wanneer hij temidden van de massa op straat wordt geworpen.
De mannen van de theorie — voor wie de beschaving in de uniformen en eetketels van de soldaten haar hoogste woord heeft gesproken — zullen ongetwijfeld aandringen op het stichten van nationale keukens en het verkrijgbaar stellen van linzensoep. Zij zullen de voordelen opsommen, die door besparing van brandstof en andere waren kunnen worden verkregen en kolossale gaarkeukens oprichten waar iedereen zijn portie bouillon, brood en groenten kan gaan gebruiken.
Wij betwisten die voordelen geenszins. We weten zeer goed hoeveel door de mensheid is bespaard op brandstof en op de arbeid door de afschaffing van de handmolens en van de ovens, waarin ieder vroeger zijn brood bakte. We begrijpen dat er heel wat zou worden bezuinigd door de bouillon voor honderd gezinnen tegelijk te laten trekken in plaats van daarvoor honderd afzonderlijke fornuizen aan te steken. We weten ook dat er honderd verschillende manieren bekend zijn om aardappelen te bereiden, maar dat ze er niet slechter om zouden zijn, wanneer ze in een enkele ketel voor honderd gezinnen tegelijk werden gekookt.
Ook weten we dat de geheimen van de kookkunst voornamelijk bestaan in de bijzondere wijze van kruiden van de spijzen door iedere huisvrouw. Daarom zal het geen beletsel zijn voor de huismoeders elk op haar eigen manier die verdere bereiding toe te passen, nadat voor allen tezamen bv. een hectoliter aardappelen is gekookt. En eindelijk weten we dat van goed vleesextract verschillende soepen kunnen worden bereid naar de verschillende smaak van onderscheidene personen. Wij weten dit alles en toch beweren we dat niemand het recht heeft de huisvrouw te dwingen haar aardappelen gekookt uit de gemeentelijke gaarkeuken te betrekken, als zij er de voorkeur aan geeft ze zelf te koken in haar ketel op haar fornuis. En bovenal willen wij dat ieder zijn maal zal kunnen gebruiken waar hij verkiest, in de kring van zijn familie, met zijn vrienden of zelfs in ‘n restauratie.
Zeker zullen tal van restauraties, waar thans de mensen worden vergiftigd, vervangen worden door grote gaarkeukens. De Parijse vrouw is er reeds aan gewoon haar bouillon te halen bij de slager om daarvan soep gereed te maken naar haar smaak en de Londense huisvrouw weet dat zij haar vlees en zelfs haar lamsbout met aardappelen of rabarber voor enkele stuivers kan laten braden bij de bakker, wat haar tijd en brandstof bespaart. En wanneer de gemeentelijke gaarkeuken — de gemeenschappelijke oven van de toekomst — niet is een plaats van bedrog, vervalsing en vergiftiging, dan zal vanzelf de gewoonte ontstaan om van die inrichting de hoofdbestanddelen van de maaltijd geheel gereed te betrekken, waaraan dan ieder naar zijn smaak nog de laatste hand kan leggen.
Maar een en ander tot wettelijk voorschrift te verheffen en het als een plicht te moeten beschouwen zijn voedsel geheel klaargemaakt in ontvangst te nemen, zou voor de mens van de negentiende eeuw even weerzinwekkend zijn als de klooster- en kazernedenkbeelden: die ziekelijke geboorte van hersenen, bedorven door voortdurende tucht of misvormd door een godsdienstige opvoeding.
Wie zal zijn rechten kunnen laten gelden op de gemeentelijke waren? Dit is zeker de eerste vraag, die men zich stelt. Elke gemeente zal zelf het antwoord geven en wij zijn overtuigd dat die antwoorden zullen worden ingegeven door een gevoel van rechtvaardigheid. Zolang de arbeid niet is geregeld, zolang men in een periode van opwinding verkeert en het niet mogelijk is de luie nietsdoener van de werkeloze te onderscheiden, komen de beschikbare waren toe aan allen zonder onderscheid. Zij die de overwinning van het volk met het wapen in de vuist hebben willen keren of tegen de revolutie hebben samen gespannen zullen uit eigen beweging zich haasten het gebied waar de opstand heerst van hun tegenwoordigheid te verlossen. Maar het komt ons voor dat het volk, dat steeds grootmoedig was en afkerig van weerwraak, het brood zal delen met allen die in zijn midden verkeren, onverschillig of het onteigenaars of onteigenden zijn. Als zij uitgaat van dit beginsel zal de revolutie er niet bij verliezen, en is de arbeid hervat dan zal men de strijders van de vorige dag elkaar zien ontmoeten in dezelfde werkplaats. Een maatschappij waarin de arbeid vrij is, behoeft voor geen leeglopers te vrezen.
“Maar binnen een maand zal er gebrek zijn aan levensmiddelen” roepen de critici (beoordeelaars, bedillers) ons toe. “Des te beter!” luidt ons antwoord, het zou een bewijs zijn dat de proletariër dan voor de eerste maal van zijn leven volop te eten heeft gehad. Wat de middelen betreft om het verbruikte weer aan te vullen — ziedaar een kwestie, die we thans zullen gaan bespreken. Op welke wijze zou een stad die in volle sociale revolutie verkeert, inderdaad voor de voeding van al haar inwoners kunnen zorg dragen?
We zullen een antwoord geven op die vraag; maar het is duidelijk dat de wijze van handelen afhangt van het karakter van de revolutie in de provinciën zowel als in de naburige landen. Wanneer de sociale revolutie over een geheel land of beter nog over geheel Europa uitbrak en men rondom zich het communisme zag toepassen, dan ware de zaak eenvoudig genoeg. Maar wanneer slechts enkele gemeenten in Europa de proef nemen met het communisme, moet men andere middelen aanwenden. De middelen regelen zich naar de toestanden.
Alvorens verder te gaan, is het wenselijk een blik op Europa te werpen en zonder ons zelf profetische gaven toe te kennen, moeten we zien hoe de loop van de revolutie zal zijn, tenminste in hoofdtrekken.
Zeker, het zou hoogst wenselijk zijn dat terzelfder tijd over geheel Europa de opstand uitbrak, dat overal de onteigening werd toegepast, dat men zich overal bewust was van het goed recht van de communistische beginselen. Zulk een omwenteling zou de taak in onze eeuw belangrijk verlichten!
Maar alles wijst er op dat de zaak een geheel ander verloop zal hebben. Dat de revolutie heel Europa in spanning zal brengen, is aan geen twijfel onderhevig. Wanneer een van de grote hoofdsteden van het vasteland, Parijs, Wenen, Brussel of Berlijn, in opstand komt en haar regering omverwerpt, is het nagenoeg zeker dat de drie overige binnen enkele weken dat voorbeeld zullen volgen, Het is ook zeer waarschijnlijk dat op de schiereilanden en zelfs in Londen en Sint-Petersburg de revolutie niet op zich zal laten wachten.
Maar zal zij overal hetzelfde karakter dragen? We hebben reden dit te betwijfelen. Hoogstwaarschijnlijk zullen overal op groter of kleiner schaal onteigeningen plaats hebben en wanneer een van de grote landen van Europa daartoe overgaat zal dit van invloed zijn op alle andere. Maar het eerste optreden van de revolutie zal overal een verschillend plaatselijk karakter dragen en haar ontwikkeling zal niet steeds gelijke tred houden in de verschillende landen. Van 1789 tot 1793, dus vier jaren, moesten de Franse boeren strijden om voorgoed de afkoop van de feodale rechten afgeschaft te krijgen en de bourgeois om het koningschap omver te werpen. Laat ons niet vergeten en er op rekenen, dat de revolutie een zekere tijd nodig heeft voor haar ontwikkeling. We moeten er op bedacht zijn dat zij niet overal in dezelfde pas zal marcheren.
Het is nog twijfelachtig of zij, vooral na haar eerste optreden, in alle Europese landen een zuiver socialistisch karakter zal dragen. Bedenken we dat Duitsland nog staat onder een éénhoofdig keizerlijk bestuur en dat de vooruitstrevende elementen daar dromen van de jacobijnse republiek van 1848 en van de regeling van de arbeid van Louis Blanc, terwijl het Franse volk veeleer de vrije commune wil, indien al niet de communistische commune. Dat Duitsland bij de aanstaande revolutie verder zal gaan dan het vroegere Frankrijk achten we zeer waarschijnlijk. Frankrijk is met de bourgeoisrevolutie van de achttiende eeuw verder gegaan dan Engeland in de zeventiende; tegelijk met de koninklijke macht fnuikte zij de macht van de landadel, die in Engeland nog zeer aanzienlijk is. Maar al zal Duitsland verder gaan en beter handelen dan Frankrijk in 1848 toch zal aan het eerste optreden van de revolutie de stoot worden gegeven door de denkbeelden van 1848, evenals dit in Rusland zal geschieden door die van 1789, tot op zekere hoogte gewijzigd door de verstandelijke ontwikkeling in onze eeuw.
Zonder overigens aan die blik in de toekomst meer waarde te hechten dan hij inderdaad bezit, kunnen wij geen andere conclusie trekken dan deze: “de revolutie zal in de verschillende Europese landen een verschillend karakter dragen; de socialisering van de voortbrengselen zal niet overal dezelfde graad van volkomenheid bereiken.” Volgt nu hieruit dat de vooruitstrevendste volken hun schreden moeten matigen ter wille van de meer achterlijke natiën, zoals wel eens wordt beweerd? Moet er worden gewacht tot alle beschaafde volken rijp zijn geworden voor de communistische revolutie? Geenszins! Maar al wilde men het, het zou niet mogelijk zijn, de geschiedenis wacht niet op de achterblijvers. Bovendien geloven wij niet dat in enig land de revolutie zo algemeen zal zijn als sommige socialisten dromen. Het is zeer waarschijnlijk dat, wanneer een van de vijf of zes grote steden van Frankrijk, Parijs, Lyon, Marseille, Rijssel, Saint Etienne, Bordeaux, de commune uitroept, de andere haar voorbeeld zullen volgen en tal van minder bevolkte steden niet zullen achterblijven. Vermoedelijk zullen ook verscheidene kolenbassins en enige fabrieksdistricten zich vrij maken van hun patroons en zich vormen tot vrije groepen.
Maar de plattelandbewoners vorderen minder snel. Naast de opgestane gemeenten nemen zij een afwachtende houding aan en blijven voortleven onder het individualistisch stelsel. Daar zij echter noch de deurwaarder noch de ontvanger zien verschijnen om de belastingen te innen, zullen de boeren de opstandelingen geen kwaad hart toedragen en de gunstige gelegenheid te baat nemen om de betaling van hun schulden aan de grondbezitters uit te stellen. Maar met de praktische zin, die steeds de boerenopstanden kenmerkte (denken we slechts aan de energieke arbeid van de landbouwers in 1792) zullen zij met te grote ijver de grond bebouwen wanneer die is ontlast van cijnzen en hypotheken.
Overal zal de revolutie zich vertonen. Maar de revolutie onder verschillende gedaanten. Hier zonder samenhang, daar bondgenootschappelijk overal min of meer socialistisch. Nergens gelijkheid!
Keren we terug tot onze in opstand zijnde stad en laat ons zien onder welke omstandigheden zij in haar onderhoud zal moeten voorzien. Waar moeten de nodige waren worden vandaan gehaald, wanneer de gehele natie het communisme nog niet heeft aanvaard?
We nemen tot voorbeeld een grote stad in Frankrijk, de hoofdstad bv. Parijs verbruikt jaarlijks miljoenen centenaars graan, 350.000 ossen en koeien, 200.000 kalveren, 300.000 varkens en meer dan twee miljoen schapen. Dan heeft Parijs nog nodig de bagatel van acht miljoen kilo boter, 172 miljoen eieren en verder alles naar evenredigheid. Het meel komt uit de Verenigde Staten, Rusland, Hongarije, Italië, Egypte, India. Het vee wordt aangevoerd uit Duitsland, Italië, Spanje, zelfs uit Roemenië en Rusland. Kruidenierswaren worden geleverd door alle landen van de wereld.
Laat ons eerst zien hoe men Parijs of een andere grote stad zou kunnen provianderen met de voortbrengselen van Franse bodem, door de landbouwers gaarne voor het verbruik van de hand gedaan.
Voor de voorstanders van gezag biedt de kwestie geen enkele moeilijkheid. Zij zouden beginnen met de verkiezing van een sterk gecentraliseerd bestuur gesteund door alle machtsmiddelen: politie, soldaten, guillotine. Dat bestuur zou een statistiek laten opmaken van de gehele oogst in Frankrijk; het land laten verdelen in een zeker aantal arrondissementen en bevelen dat deze of gene waar in zekere hoeveelheid moet worden vervoerd naar een bepaalde plaats met aanwijzing van de dag en het station van de aflevering, van de ambtenaar met de ontvangst belast, van het magazijn waarin zij moet worden opgeslagen, enz.
Welnu, wij durven de overtuiging uitspreken dat een dergelijke oplossing niet alleen ongewenst zou zijn, maar bovendien nooit in praktijk zou kunnen worden gebracht, ze is louter utopie!
Men kan zijn dromen over een dergelijke loop van de zaken aan het papier toevertrouwen maar ze zijn wezenlijk praktisch onuitvoerbaar. Men houdt geen rekening met de onafhankelijkheidszin van de mensheid! Algemene oppositie zou het gevolg zijn; drie of vier Vendées in plaats van één; oorlog van de dorpen tegen de steden, geheel Frankrijk in opstand tegen de stad die deze maatregel zou willen doorvoeren!
Genoeg van die jacobijnse utopieën! Laat ons zien of niet een andere regeling mogelijk is.
In 1793 liet het platteland de grote steden uithongeren en doodde de revolutie. Toch is bewezen dat de productie van granen in Frankrijk in 1792-1793 niet is verminderd, zelfs bestaat er reden om aan te nemen dat zij is toegenomen. Maar na zich te hebben meester gemaakt van de meeste landgoederen van de heren en de daarop gewonnen oogst te hebben binnengehaald, wilden de dorpsbourgeois hun koren niet verkopen voor assignaten. Zij bewaarden het, zorgvuldig wachtende op verhoging van de prijzen of op baar geld. De strengste maatregelen van de conventie om de opkopers te dwingen tot verkoop van hun graan, hadden even weinig succes als de executies. Toch weet men dat de gevolmachtigde van de conventie tal van opkopers liet guillotineren en het volk hen aan de lantarens opknoopte. Niettemin bleef het koren in de pakhuizen en het volk in de steden leed honger.
Maar wat bood men de landbouwer in ruil voor harde arbeid? Assignaten! Vodjes papier, welker waarde dagelijks verminderde: briefjes die een bedrag van vijfhonderd gulden aanwezen in drukletters, maar zonder werkelijke waarde. Voor een biljet van duizend gulden kon men zelfs geen paar laarzen kopen, en de boer had volstrekt geen lust — wat wonder! — om een jaar van zware arbeid in ruil te geven voor een stukje papier dat hem niet eens in staat stelde een kiel te kopen. En telkenmale wanneer men bij de boer aankomt met een stuk waardeloos papier — men noeme het assignaat of arbeidsbon — zal het dezelfde weg opgaan. De waren blijven waar ze zijn al ging men opnieuw guillotineerden en verdrinken in het groot.
Neen, geen papier maar de artikelen waaraan hij dringend behoefte heeft, bieden men de landbouwer aan. Men geve hem de machine, die hij tot zijn leedwezen niet kan aanschaffen: men voorzie hem van kleding, die beveiligt tegen de ruwheid van het weer en vervangen zijn eindje kaars door een lamp en petroleum. Ook kan hij spade, hark en ploeg gebruiken. In het kort, men stelle hem in staat alles te verkrijgen waaraan hij behoefte heeft en wat hij thans moet ontberen omdat zijn kommervol en afmattend bestaan hem niet vergunt duizenden nuttige voorwerpen wegens hun hoge prijs aan te schaffen.
Laat de stad zich dadelijk toeleggen op de fabricatie van de voorwerpen, die de landbouwer ontbreken in plaats van prullen te leveren tot opschik van de bourgeoisdames. Laat de naaimachine in Parijs werkpakken en zondagsklederen maken voor de buitenlui in plaats van prachtige huwelijksuitzetten. Laat de fabrieken van landbouwwerktuigen spaden en harken vervaardigen in plaats van die artikelen — in ruil voor onze wijn — uit Engeland te betrekken.
Wanneer de stad in plaats van hem een gevolmachtigde met rode of veelkleurige sjerp op het dak te zenden die hem het bevel kenbaar maakt om zijn producten naar een bepaalde plaats te vervoeren, de landbouwer een bezoek laat brengen door vrienden, die hem toevoegen: Breng ons uw producten en neem daarvoor uit onze magazijnen de artikelen die u het liefst hebt: dan zullen de waren van alle zijden toestromen. De boer zal voor zichzelf behouden wat hij nodig heeft maar de rest zal hij zenden aan de arbeiders in de steden, in wie hij, voor de eerste maal in de loop van de geschiedenis, zijn broeders en niet meer zijn uitzuigers zal zien. Waarschijnlijk zal men zeggen dat een totale omkeer in de industrie daarmee gepaard zal gaan. Zonder twijfel, althans voor zekere branches (takken, afdelingen).
Maar duizenden andere kunnen zich in korte tijd zodanig wijzigen dat elke landbouwer gemakkelijk kan worden voorzien van kleren, van een uurwerk, van meubelen, gereedschappen en eenvoudige machines, die thans in de stad zo duur moeten worden betaald. Aan de wevers, kleermakers, schoenmakers, metaalbewerkers, schrijnwerkers en tal van anderen zal het niet zwaar vallen de vervaardiging van weeldeartikelen te verwisselen voor meer nuttige arbeid.
Het is nodig dat men zich rekenschap geeft van de noodzakelijkheid van deze verandering en een en ander beschouwt als een zaak van rechtvaardigheid en van vooruitgang zonder zich te laten verlokken door het geliefkoosde droombeeld van de theoretici; nl. dat de revolutie zich slechts heeft te bepalen tot de inbezitneming van de meerwaarde, en handel en industrie kunnen blijven zoals zij thans zijn!
Daar ligt ons inziens, het zwaartepunt van de kwestie. In ruil voor zijn producten geve de stad de landbouwer geen brokjes papier met mooie opschriften maar voorwerpen van verbruik, waaraan hij behoefte heeft. Geschiedt dit, dan zullen de waren in overvloed toestromen. Geschiedt dit niet, dan zal de hongersnood haar intrede doen in de steden, met haar gehele nasleep van reactie en vernieling.
Alle grote steden betrekken hun graan, hun meel, hun vlees niet slechts uit de provinciën maar ook buitenslands. De vreemdeling zendt Parijs specerijen, vis en comestibles, benevens grote hoeveelheden koren en vlees. Maar in revolutietijd moet men in het geheel niet, of althans zo min mogelijk, op de vreemdeling rekenen. Al betrekt men tegenwoordig graan uit Rusland, rijst uit Italië of uit Indië, Spaanse en Hongaarse wijnen van de West-Europese markten, zo is dit nog geen bewijs van overvloed in de uitvoerende landen; evenmin komen die producten daar in het wild voor zoals de veldsla op onze weiden.
In Rusland o.a. werkt de boer soms zestien uren per dag en lijdt van drie tot zes maanden van het jaar gebrek daar hij zijn graan moet uitvoeren om het geld te bekomen waarmee de landheer en de staat moeten worden betaald. Zodra de oogst binnen is, vertoont zich tegenwoordig de politie in de Russische dorpen om de laatste koe of het laatste paard te verkopen voor achterstallige belastingen en renten aan de landheren, wanneer de boer niet besluit zijn koren te verkopen aan de exporteur.[3] Door die dwangmaatregel is hij genoodzaakt slechts voor negen maanden koren voor zichzelf te behouden en de rest van de hand te doen, wil hij zijn koe niet zien verkopen voor vijftien francs. Om te kunnen leven tot de volgende oogst (drie maanden wanneer het een goed, zes maanden wanneer het een slecht jaar is geweest!) mengt hij berkenschors of meldezaad onder zijn meel, terwijl men in Londen smult van de biscuits, bereid van zijn tarwe.
Maar zodra de revolutie uitbreekt zal de Russische boer het koren houden voor zichzelf en zijn gezin. De Italiaanse en Hongaarse boeren zullen evenzo handelen; hopen we dat ook de Hindoe dat voorbeeld volgt, evenals de arbeiders van de bonanza farms in Amerika, wanneer tenminste die domeinen nog niet zijn verbrokkeld door de crisis. Er valt dus niet meer te rekenen op toevoer van graan en maïs uit het buitenland.
Onze gehele burgerlijke beschaving berust op de exploitatie van de minder ontwikkelde volken en van de landen, die achterlijk zijn op industrieel gebied; een eerste weldaad van de revolutie zou het zijn die beschaving ernstig te bedreigen door aan genoemde volken en landen de gelegenheid te schenken zich vrij te maken. Maar die ontzaglijke weldaad zal tot gevolg hebben een zekere en belangrijke vermindering van de aanvoer in de grote steden van West-Europa.
Moeilijker is het de loop van de gebeurtenissen in het binnenland vooraf na te gaan.
Van één zijde zal de landbouwer zijn voordeel doen met de revolutie door zich minder af te beulen dan thans. In plaats van de veertien tot zestien uren die hij thans arbeidt, zal hij wijselijk slechts de helft van die tijd werken wat tot natuurlijk gevolg moet hebben een vermindering in de productie van de voornaamste artikelen, graan en vlees.
Maar aan de andere kant zal de voortbrenging vermeerderen zodra de landbouwer niet meer gedwongen zal zijn te werken voor het onderhoud van nietsdoeners. Nieuwe terreinen zullen worden ontgonnen; betere machines in werking worden gesteld. “Nooit werd de landbouw krachtiger aangepakt dan in 1792 toen de boer van de landheer de grond terugnam waarnaar hij zo lang hunkerde”, zegt ons Michelet in zijn verhandeling over de Grote Revolutie.
Binnenkort zal iedere landbouwer de cultuur krachtiger ter hand kunnen nemen wanneer de verbeterde machine en de chemische meststoffen onder ieders bereik zullen zijn gebracht.
Maar er bestaat veel kans op een tijdelijke vermindering van de landbouwvoortbrengselen bij het uitbreken van de revolutie, zowel in Frankrijk als overal elders. Het verstandigst is in elk geval, maar te rekenen op verminderde aanvoer, zowel uit binnen- als buitenland.
Hoe nu in die leemte te voorzien? Wel, eenvoudig door zelf de handen uit de mouwen te steken. Zou het niet dwaas zijn zwarigheden te zoeken, waar een eenvoudige oplossing voor de hand ligt?
De grote steden moeten zelf de grond gaan bebouwen, even goed als dit door de provincie geschiedt. We moeten terugkeren tot de alzijdige ontwikkeling van de organen, zoals het in de biologie [4] zou heten. Na door verdeling van de arbeid de organen eenzijdig te hebben ontwikkeld moet men de tegenovergestelde weg inslaan. De natuur eist dit onverbiddelijk.
Maar alle wijsgerigheid ter zijde latende, zal men door de drang van de omstandigheden er vanzelf toe komen. Als Parijs bemerkt dat er nog slechts koren in voorraad is voor acht maanden dan zal Parijs het zelf gaan verbouwen. Grond is er in overvloed. Rondom de grote steden — vooral rondom Parijs — treft men de parken en uitgestrekte grasvelden aan van de heren; miljoenen hectaren, die slechts wachten op de nijvere hand van de landman om te veranderen in vruchtbare vlakten, heel wat geschikter voor de voortbrenging dan de steppen van Zuid-Rusland, die weliswaar met een humuslaag zijn overdekt, maar door de zon worden uitgedroogd.
De nodige werkkrachten? Maar ik vraag: waarmee moeten de twee miljoen Parijzenaars zich bezighouden, wanneer zij de Russische prinsen, de Roemeense boyaren en de Berlijnse bankiersvrouwen niet meer zullen behoeven te kleden en te amuseren? Kunnende beschikken over de beste machinerieën in onze eeuw; over het vernuft en de technische vaardigheid van menig flink werkman; over de diensten van uitvinders, scheikundigen en plantkundigen; kunnende rekenen op de hulp en de raadgevingen van leraren aan de plantentuin en van de warmoeziers van Gennevilliers; voorzien van de beste middelen tot vermeerdering van de machines en tot beproeving van nieuw uitgevonden werktuigen — waarbij het organiserend talent, de opgeruimdheid en de levendigheid van het Parijse volk mee in aanmerking komt — lijdt het geen twijfel of de akkerbouw van de anarchistische commune van Parijs zal van heel wat beter gehalte zijn dan die van de boeren uit de Ardennen.
Spoedig zal men partij gaan trekken van de stoom, de elektriciteit, de zonnewarmte en van de kracht van de wind. Het stoomhouweel en de stoomploeg zullen spoedig de voorbereidende werkzaamheden hebben verricht, en de zacht en vruchtbaar gemaakte grond wacht dan slechts op de oordeelkundige zorgen van de man, en bovenal van de vrouw, om van drie tot vier maal per jaar een overvloed van goed gekweekte planten voort te brengen.
Wanneer zij onder toezicht van mannen van het vak de tuinbouw leren beoefenen, op daartoe gereserveerde terreinen verschillende cultuurmethoden kunnen beproeven: met elkaar kunnen wedijveren in het verkrijgen van de beste oogsten en door die gezonde beweging in de vrije lucht zonder afmattende of overmatige arbeid, de krachten kunnen herkrijgen, die zo menigmaal geheel zijn vergaan in de grote steden, dan zullen mannen, vrouwen en kinderen met blijdschap die arbeid op het vrije veld verrichten, die dan geen dwangarbeid mag heten maar veeleer zal worden begroet als een hoogtijd, als een nieuwe lente voor het mensdom!
Er zijn geen onvruchtbare gronden meer. De aarde is wat de mens van haar maakt! Ziedaar het laatste woord van de moderne landbouwkunde. De aarde geeft wat men van haar verlangt, mits men met verstand daarbij te rade gaat. Een oppervlakte nauwelijks ter grootte van de departementen Seine en Seine et Oise zou voldoende zijn om Parijs te voeden en de verbruikte voorraad tijdens de revolutie weer aan te vullen. Tot samenvoeging van landbouw en industrie — de mens tegelijkertijd landbouwer en industrieel — leidt de communistische commune wanneer zij zonder schroom de weg van de onteigening betreedt. Wordt dit steeds in het oog gehouden dan zal de commune niet ondergaan door hongersnood. Neen, daar schuilt het gevaar niet! In de lauwheid van geest, in de vooroordelen, in de halve maatregelen is het gevaar gelegen.
Het gevaar is daar, waar Danton het zag toen hij Frankrijk toeriep: “Wat er nodig is, is stoutmoedigheid, stoutmoedigheid en nog eens stoutmoedigheid.” Ja vooral de kloekheid van het verstand, die men overal aantreft waar stoutheid van wil wordt gevonden!
_______________
[1] Reorganisatie, nieuwe regeling.
[2] Gedetailleerd, tot in onderdelen uitgewerkt.
[3] Exporteur, iemand die goederen uitvoert naar het buitenland.
[4] Biologie, kennis van het leven van de organische wezens.