Bron: L. de Boer, 1903, Amsterdam
Transcriptie: Rick Denkers
Deze versie: spelling
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
Laatste bewerking: 18 februari 2010
Verwant: • Mogen socialisten deelnemen aan een burgerlijke regering? • Sociale hervorming of revolutie • Massastaking, partij en vakbonden |
Een uitvoerig verslag van de twee beruchte nachtvergaderingen te Amsterdam na het eindigen van de reuzenstrijd van de Nederlandse arbeiders
Deze brochure zal ongetwijfeld in handen komen van velen, die niet meedoen aan het opgewekte verenigingsleven. In handen van velen dus, die niet op de hoogte zijn van alles, waarmee men op de hoogte moet zijn, om deze brochure in zijn strekking en betekenis, goed te kunnen begrijpen. En daarom enige woorden tot opheldering.
Op 31 januari van dit jaar, is door de spoorwegarbeiders en transportarbeiders te Amsterdam een schitterende overwinning behaald op het overmoedige patronaat. De jarenlange propaganda voor een meer menswaardig bestaan voor de arbeider; de stelselmatige kritiek op het onmenselijk kapitalistische stelsel; de idee van het socialisme: vrijheid en brood voor alle mensen; dat alles kwam tot uiting en van dat alles werden de vruchten geplukt door die plotselinge spontane machtsproef van die werkers, die door het neerleggen van de arbeid in vereniging, de onmacht van het kapitalisme tegenover een solidaire werkersklasse schitterend deed uitkomen.
De kapitalisten waren woedend. Waar zou het heen met hun lui en vadsig leven ten koste van de arbeider, als dat zo doorging? Dan zou het weldra uit zijn met de loondiefstal. Dan zouden zij weldra ook de handen uit de mouwen moeten steken om te kunnen leven. Dan zou welhaast een arbeider de ereplaats innemen in de maatschappij en niet meer met smaad en verachting bejegend kunnen worden door mensen met geld. En in hun organen, als kerk en pers, kwam die woede tot uiting. De priesterschap toog er op uit, om zijn misdadige invloed aan te wenden ter bescherming van de God Mammon. De pers braakte gal en gift uit over de arbeiders en hun leiders en riep luid de hulp in van de Staat, om door wetten, door uitzonderingswetten, een herhaling van het voorgevallene te voorkomen.
Als een getrouwe dienaar van de machthebbende klasse, van de geldlui, deed de Staat zijn plicht en de allerchristelijkste minister DR. ABRAM KUIJPER, kwam aandragen met een stelletje wetten, zo Russisch en reactionair, dat een deel van de kapitalistische pers, nl. de liberale bladen, er enigszins door tot bezinning kwam en luid zijn afkeuring erover uitsprak. Dat was zelfs bladen als Het Handelsblad te bar!
Maar ook de arbeiders zaten niet stil. Ziende wat men tegen hen van plan was te ondernemen; wetende dat het er op gemunt was om hun ellende te bestendigen, kwamen ze samen om te overleggen, wat er moest en kon worden gedaan.
Het was de 26ste februari, een gedenkwaardige dag, waarop alle georganiseerde arbeiders (uitgezonderd de zgn. christelijke) hun afgevaardigden zonden naar Amsterdam en op die vergadering werd besloten om een Comité van Verweer te stichten dat een actie op touw zou zetten tegen de christelijke dwangwetten.
Dat comité was gevestigd in Amsterdam en over het gehele land, werden in alle steden van enige betekenis plaatselijke comités, gevormd, die in overleg en samenwerking met het landelijke comité, alles deden om de publieke opinie te bewerken, om de vrijheidsgeest van het Nederlandse volk wakker te schudden, om het volk tegen de misdadige toeleg van de Regering in het harnas te jagen.
Tal van vergaderingen werden belegd en duizenden en duizenden stroomden er heen om te protesteren. Manifesten en geschriften, waarin de toeleg van de kapitalisten werd ontmaskerd en blootgelegd, werden bij honderdduizenden verspreid en het protest klonk steeds heviger.
De Regering wankelde. Zij zag, in welk een wespennest zij haar hand had gestoken en kon nu niet meer terug. De liberalen zouden tegen de wetten stemmen en de houding van de arbeiders werd steeds dreigender. Zij trok de wetten in en kwam met andere voor de dag.
Wat een schoon voorbeeld arbeiders, dat een regering niets anders is dan de windvaan op het kasteel van de economische verhoudingen. Buiten de regering om wordt de houding van de regering bepaald.
Die nieuwe wetsvoorstellen waren in schijn wat minder draconisch. In werkelijkheid waren ze even goed producten van de grofste klasse-zelfzucht als de eerste. Maar het kapitalistische hart van de liberalen was zo benauwd geworden op 31 januari, dat deze hun liberaliteit verloochenden en hun brandkast gingen beschermen ten koste van hun beginselen.
Een prachtig bewijs, dat klassebelangen ook bij de liberalen zwaarder wegen dan beginselen van vrijheid en rechtvaardigheid en een zekere aanwijzing, dat de liberaliteit niets anders is dan de vlag om een kapitalistische lading te dekken.
De arbeiders zagen zeer terecht in, dat zij hun agitatie niet behoefden te wijzigen. En die agitatie was groot en indrukwekkend. Nog nooit was er zoveel broederschap en eendracht geweest in de Nederlandse arbeidersbeweging. Anarchisten, vakverenigingsmannen en sociaaldemocraten waren verenigd in het landelijke comité en ook in de plaatselijke comités. Als vrienden trok men samen op tegen de gemeenschappelijke vijand.
Helaas! wie had kunnen vermoeden, dat er onder die bondgenoten verraders zouden schuilen? Zeker, er waren mannen bij die ik lang niet vertrouwde. Wie een Troelstra, een Vliegen en een Schaper kent, wie ze heeft gadegeslagen in de arbeidersbeweging, hij vertrouwt ze nooit. Maar deze beweging, deze grootse poging van het geknechte volk, om die te verraden en dat op planmatige wijze, daartoe achtte ik ze niet in staat, dat geloofde ik niet.
De uitkomst heeft bewezen, dat de echte politiekers onder de sociaaldemocraten voor niets terugdeinzen, als hun politieke belangen dat meebrengen. Want ze hebben deze beweging verraden. Niet uit geldelijk belang, maar uit politieke berekening. Dat wordt onomstotelijk aangetoond in deze brochure en om dat aan te tonen, daarom en daarom alleen, wordt deze brochure uitgegeven.
Te lang reeds wordt het arbeidende volk bedrogen. Er moet zonder aanziens des persoons worden gehandeld. En al zullen de organisaties er onder lijden, dat is geen bezwaar om het na te laten. Wanneer een lichaam plotseling inzinkt doordat de ziektestoffen, die reeds lang daarin waren opgehoopt, zich doen gelden, dan is dat een ernstige, maar niettemin heilzame crisis. Zo ook moet uit het verenigingslichaam van het proletariaat verdwijnen, al wat ziek en rot is.
’t Is niet genoeg dat iemand het verradersteken op ’t voorhoofd wordt gedrukt. Men moet het verraad aantonen. En het wordt aangetoond in deze brochure.
Doet er uw voordeel mee, gij ongelukkige werkers, die u moet en zult ontworstelen aan regeringstirannie en kapitalistische uitzuigerij. Tot goed begrip nog een uiteenzetting van de samenstelling van het Landelijke Comité van Verweer. Het bestond uit 7 personen.
Voor de georganiseerde Spoorwegarbeiders zaten er in: J. OUDEGEEST en A. v. d. BERO.
Voor de Transportarbeiders: A. C. WESSELS en P. H. MEIJER.
Voor het NAS: G. v. ERKEL.
Voor de Vrije Socialisten en anarchisten: G. RIJNDERS.
Voor de sociaaldemocraten: W. H. VLIEGEN.
De bestuursfuncties waren als volgt verdeeld: J. OUDEGEEST, Voorzitter. W. H. VLIEGEN, Secretaris. G. v. ERKEL, Penningmeester.
Aangezien Oudegeest een van de voormannen is van de SDAP waren dus de belangrijkste functies in handen van de sociaaldemocraten. In de nacht van 5 april werd de algemene werkstaking geproclameerd voor de spoorweg- en transportarbeiders. Al dadelijk bleek, dat de organisatie daarvan allergebrekkigst was, wat grote verwarring stichtte. Een staaltje tot voorbeeld:
In Leeuwarden was vergeten (?) de staking te proclameren. In Groningen staakte men flink. Maar toen de treinen van Leeuwarden liepen werden de Groningers moedeloos en gingen voor een deel aan ’t werk. De volgende dag wilden velen in Leeuwarden staken, doch doordat er toen veel meer treinen van Groningen kwamen, wekte dat daar ontmoediging. Van een deugdelijke organisatie (een eerste vereiste bij een dergelijke staking) was geen spoor te ontdekken.
Woensdagnacht werd daarom de werkstaking ook voor alle andere vakken afgekondigd, waardoor donderdag reeds duizenden arbeiders op straat stonden en hun aantal zich ieder uur uitbreidde. Maar reeds donderdagnacht werd de gehele staking, voor alle arbeiders, opgeheven.
Grote woede en verslagenheid door het hele land. En eigenaardig, bijna overal dacht men aan verraad van de sociaaldemocraten. Van alle kanten toog men naar Amsterdam, het brandpunt van de strijd. En daar werd het Comité van Verweer ter verantwoording geroepen.
En wat daarbij is verhandeld, dat vindt ge hier in deze brochure te lezen.
DEVENTER, mei 1903. H. KOLTHEK JR.
Voor wie later de geschiedenis van de Nederlandse Arbeidersbeweging beschrijft, zullen er voor dit tijdvak weinig belangrijker feiten zijn, dan de gebeurtenissen tussen 31 januari en 12 april 1903.
Om verschillende redenen:
Vooreerst is in die periode een reusachtige krachtproef geleverd door het georganiseerde proletariaat van een land, dat door politieke en religieuze inzichten wanhopig verdeeld is en dat volgens verklaring van wetenschappelijke theoretici door zijn weinige industriële ontwikkeling en als gevolg van zijne geschiedenis, voorlopig tot geen grote dingen in staat is. (Men leest bijvoorbeeld de voorrede van het boek van Mevr. Roland Holst, getiteld: Kapitaal en Arbeid in Nederland, en ge krijgt een heel aardige voorstelling van de welgemeende onzin, waarmee theoretici uit de bourgeoiswereld het volk willen voorlichten en opheffen.)
Een krachtuiting, zo geweldig, zo veelomvattend, dat men moeilijk een wederga ervan zal kunnen vinden in de arbeidersbeweging van welk land ook. Men schept van zekere zijde bv. altijd zo op over Duitsland, maar in dat land moet nog altijd getoond worden, wat door de Nederlandse arbeiders getoond is. Doch niet alléén die krachtuiting zal het zijn, die de geschiedschrijver bezig houdt. Hij zal er ook in vinden een grote, zeer grote bijdrage, over de strijd tussen sociaaldemocraten en anarchisten. Hij zal er, bij nauwkeurige en onbevooroordeelde studie uit constateren:
dat de economische actie slechts zolang door de sociaaldemocraten wordt aanvaard en verdedigd, als die dienstbaar kan worden gemaakt aan politieke bedoelingen;
dat de sociaaldemocraten geen enkel middel ontzien, om de economische actie, zo die afbreuk doet aan hun politieke doeleinden, te verlammen;
dat de schone beweging van 6 tot 11 april 1903, door hen is verraden om beide bovengenoemde redenen.
Om niet verkeerd te worden verstaan, zeg ik hier uitdrukkelijk, dat ik met sociaaldemocraten bedoel, de kopstukken uit de partij en geenszins de eenvoudige, eerlijke mensen, die te goeder trouw zich bij die partij aansloten. Niet ieder, die een diploma van de SDAP in de zak draagt, is een schurk. Ik heb in de dagen van voorbereiding en in de dagen van actieve strijd samengewerkt met sociaaldemocraten, die verre verheven staan boven de smet, die ik, omwille van de waarheid, gedwongen ben te werpen op hun leiders; die hebben gedaan wat ze konden om met het middel van de algemene werkstaking, dat zozeer door hun kopstukken wordt verfoeit en gehaat, het proletariaat een zege te doen behalen.
Voor de bestudering van bovengenoemd tijdperk is echter volstrekt onmisbaar, een nauwkeurig en naar waarheid geschreven verslag van de twee berucht geworden nachtelijke vergaderingen, die na afloop van de strijd plaats hadden te Amsterdam in de nachten van zaterdag 11 en zondag 12 april in ’t gebouw van de ANDB.
Daar waren bijeen de hoofdbesturen van bijna alle landelijke vakbonden, afgevaardigden van vele plaatselijke comités van verweer en een groot aantal propagandisten en agitatoren van beide richtingen, die door het landelijk Comité van Verweer waren uitgezonden als vertrouwensmannen naar belangrijke punten in de strijd.
Voor die vergaderingen moest het landelijk Comité van Verweer zich verantwoorden.
Nooit zal ik de indruk vergeten, die deze vergaderingen op mij maakten en ofschoon ik een 12-tal jaren in de arbeidersbeweging ben en veel heb meegemaakt op het gebied van vergaderen, verklaar ik, nooit tevoren zulke vergaderingen te hebben bijgewoond. En ik haast mij er aan toe te voegen: Ik hoop in ’t vervolg van het bijwonen van zulke bijeenkomsten verschoond te blijven.
En niet alleen op mij hebben deze vergaderingen een overweldigende indruk gemaakt, maar op ieder, ook op hen, die reeds een 20-tal jaren of nog langer hebben meegedaan. Een flauw begrip ervan geeft de verzuchting van de voorzitter Oudegeest: “Ik zit liever 4 jaren in de gevangenis, dan in twee vergaderingen als deze. Deze vergaderingen zijn erger dan de gevangenis, ze zijn de hel”. Ook de verklaring van Mr. Troelstra: “vergaderingen als deze zijn erger dan de dwangwetten van Dr. Kuyper”, doen de oningewijde vermoeden, dat het er in een woord verschrikkelijk toe ging.
Wat het verschrikkelijke ervan was?
Het was de woede, waarmee het overgrote deel van de aanwezigen was vervuld jegens het Comité van Verweer, de machteloze woede over een nederlaag, die hoogstwaarschijnlijk niet zou zijn geleden, als er geen verraad was gepleegd. De gezichten van de meesten, als hun gehele verschijning, tekende afgematheid en uitputting: de dagen van strijd waren voor hen dagen van werken geweest, van werken, nacht en dag. De stemmen waren schor en hees van het onophoudelijk spreken en agiteren. En zo menig spreker stortte tranen van woede en smart. Een siddering voer herhaaldelijk door de zaal. Soms waren de hartstochten zó ontketend, dat die massa geleek op een kokende zee, op een branding. En in die branding zouden sommige comitéleden verzwolgen zijn geworden, als er geen beschermers waren opgetreden.
Ik heb gesidderd, meermalen. Als daar stoelen werden opgevangen die naar leden van het comité werden geslingerd, als de massa oprees en brulde, dan klopte mij het hart in de keel. Ik had revolvers gezien en op die ogenblikken vreesde ik een knal te horen.
Lezer, ik behoor tot de kalme naturen. Niet spoedig begeeft mij mijn nuchterheid en laat ik mij door hartstocht overweldigen. En gedurende die twee vergaderingen, waarvan de een 8 uur en de andere 11 uur duurde, heb ik slechts eenmaal mijn kalmte verloren. Het was, toen de geïncarneerde Judas, Mr. Troelstra, met een ijskoud cynisme, een brok geslepenheid, een sarrend pleidooi hield ten gunste van de ellendige ploert Vliegen, en met een onbegrijpelijke brutaliteit de nuchtere feiten ontkende en toeschreef aan opzettelijke lasterzucht.
Toen was het, alsof een elektrische schok door de vergadering ging. Een zó grote verwarring ontstond, zó dreigend werd de aanblik van die massa, dat Troelstra van het woord afzag. Alleen aan het kalmerende woord van Domela Nieuwenhuis, die de vergadering verzocht, uit liefde voor hem, Troelstra te laten uitspreken, had deze het te danken dat hij kon voortgaan. Maar het was een angstige stilte die er toen heerste. Men luisterde niet naar hem, maar deed zich geweld aan om geen uiting te geven aan wat daar omging in het gemoed.
En al die tijd zat ik rustig mijn aantekeningen te maken, uitvoerig en precies. Slechts tweemaal heb ik een kort woord gesproken. Als bij ingeving gevoelde ik, dat een uitvoerig verslag van die bijeenkomsten van grote waarde zou zijn. Niet omdat ik wist wat er was voorgevallen en behandeld zou worden. Ik kwam om 7 uur ’s avonds van Rotterdam, zonder geroepen te zijn. Maar ik gevoelde zoals duizenden in het land dat het niet in orde was, dat er iets verschrikkelijks gebeurd moest zijn. En met een kameraad vertrok ik per fiets. In Den Haag gekomen konden we niet verder. Te uitgeput waren we, om de gehele weg te fietsen en daarom gingen we van Den Haag naar Amsterdam met de trein.
En de uitwerking van mijn aantekeningen bied ik u hier ter lezing aan. Ik was er nog aan bezig, toen ik van Domela Nieuwenhuis de volgende briefkaart ontving:
Amsterdam, 22 april 1903.
Waarde vriend,
Hoe zit dat nu? Ik had gehoopt, dat gij een uitvoerig verslag had gemaakt van die twee beruchte nachtvergaderingen en daar zie ik niets in uw blad. Dat was een teleurstelling! Feitelijk hebben we nu helemaal geen verslag, want Het Volksdagblad liet ons in de steek door alleen indrukken en geen verslag te geven[1] en het verslag in Het Volk is als altijd oneerlijk en partijdig. Dat is beslist jammer. Een goed verslag zou elkeen overtuigd hebben. Nu heb ik nog hoop op u voor het aanstaand nummer, daar gij toch veel notities hebt genomen.
Vriendschappelijk gegroet door
F. D. N.
Ik ben het volkomen eens met Nieuwenhuis, dat een goed verslag ieder overtuigt. En dan in deze zin, dat de sociaaldemocraten verraad hebben gepleegd aan deze mooie beweging. Maar ieder zal mij toestemmen, dat dit verslag geen plaats kon vinden in mijn blad, in geen enkel blad. Daarvoor is het te groot. En om een goed verslag te zijn, moest het zo groot zijn als het nu is.
En daarom bied ik het de Nederlandse arbeiders in deze brochure aan. Ik ben overtuigd, dat het hun veel zal ophelderen, dat zij er uit zullen leren inzien, dat de woede van de vergaderden rechtmatig was, dat er op een afschuwelijke wijze is geknoeid, dat hun grootse poging om zich tegen christelijke tirannie en onderdrukking te verzetten, door de sociaaldemocraten is verraden.
En als dat het geval is, dan zal deze nederlaag een gewenste en noodzakelijke zuivering tengevolge hebben en zullen de tranen van de slachtoffers, door hun verraad gevallen, een vruchtbare dauw zijn op het veld van de bewustwording van diegenen, die nog maar al te weinig vriend van vijand kunnen onderscheiden en zich door beloften, schijnschone woorden en wetenschappelijke fraseologie laten bedonderen.
Dan is het waar wat Domela Nieuwenhuis heeft gezegd, dat de gevallen slachtoffers te vergelijken zijn bij de stukgeslagen eieren waarvan men een omelet bakt.
De schrijver.
De vergaderingen zijn belegd, om het Comité van Verweer in de gelegenheid te stellen zich te verantwoorden voor de georganiseerde Nederlandse arbeiders, door wie het was gekozen. Ook zou op deze vergaderingen blijken, in hoeverre de beschuldiging, dat de sociaaldemocraten verraad hadden gepleegd, op feiten berustte.
Er bestond bij een groot deel van de Amsterdamse arbeiders grote vrees, dat sommige leden van het comité zich door de vlucht aan een verantwoording zouden onttrekken, welke vrees tot uiting kwam door het optreden van de opperlieden. Deze namen zaterdagmorgen 11 april, toen het comité een vergadering hield in het gebouw van het NAS, de drie leden W. H. Vliegen, J. Oudegeest en A. van den Berg, gevangen en eerst nadat zij hadden gezworen en door ’t ondertekenen van een stuk hadden beloofd om op de vergadering aanwezig te zijn, werden ze weer vrijgelaten.
Tegen half elf opent de voorzitter van het comité, J. Oudegeest, de vergadering met het voorlezen van de presentielijst, waaruit blijkt, dat bijna alle landelijke bonden vertegenwoordigd zijn, alsmede vele plaatselijke comités van verweer. Ook zijn vele door het comité uitgezonden vertrouwensmannen aanwezig.
De verantwoording over het plotselinge opheffen van de staking heeft het comité samengevat in onderstaand schrijven, dat door de secretaris, W. H. Vliegen, wordt voorgelezen, met de mededeling, dat dit schrijven door alle comitéleden is goedgekeurd.
Door verschillende arbeidersorganisaties aangezocht in het publiek te verklaren, welke de redenen zijn, die de doorslag hebben gegeven bij het nemen van zijn besluit tot opheffing van de algemene werkstaking, meent daaromtrent de volgende hoofdredenen te moeten publiceren:
Het meer dan zwak staan van de spoorwegstaking. Om met een spoorwegstaking die invloed uit te oefenen, die nodig was, moest in de grote centra het verkeer kunnen worden stopgezet, zoal niet geheel en al, dan toch voor het overgrote deel. Daarmee nu was het op donderdagavond 9 april aldus gesteld: te Leeuwarden, Almelo, Zutphen, Deventer, Resteren, Apeldoorn, Geldermalsen, Nijmegen, Leiden, Gouda, Delft, Schiedam en in de gehele drie provincies Zeeland, Noord-Brabant en Limburg staakte niemand of bijna niemand, behalve te Maastricht, van welke plaats wij echter later vernamen, dat dit nog maar alleen het geval was, omdat men de stakers niet meer had willen aannemen. Zwak stond het te Amsterdam, Zwolle, Arnhem, Winterswijk, Hengelo, Enschede, Groningen, Zaandam, terwijl Oudegeest naar Rotterdam vertrokken was, juist omdat het daar zo hachelijk stond. Goede berichten waren op dat ogenblik alleen uit Den Haag, Amersfoort en Utrecht. Het comité had reeds besloten een hoofdbestuursvergadering uit te schrijven op vrijdagavond, ten einde daar voor te stellen de staking op te heffen, toen er bericht kwam uit Utrecht, dat daar de zaak voor de volgende morgen hopeloos stond. Het comité meende, met het oog op de schromelijke gevolgen, die het omvallen van Utrecht, dat tot dat ogenblik een prachtig voorbeeld gegeven had, noodzakelijk de volgende dag hebben moest, niet langer te mogen wachten, doch de staking nog deze nacht op te moeten heffen. Een bijkomend bewijs van grote zwakte van de staking was, dat de hoofdbesturen van de spoorwegorganisaties een brief hadden geschreven aan de directies, waarin o.a. gevraagd werd, of bij werkhervatting allen weer aan het werk konden gaan, welke vraag, met de andere vragen, de directie weigerde te beantwoorden. Dit is het hoofdmotief voor het besluit tot opheffing van de staking.
Het zwak staan van bijna alle andere stakingen. Behalve onder de havenarbeiders, was de werkstaking te Amsterdam alleen algemeen in de bouwvakken, in de metaal- en de diamantindustrie. De bakkersstaking stond zo slecht, dat het hoofdbestuur aan het comité reeds verlof was komen vragen om de staking op te heffen. De typografenstaking was totaal mislukt, alle dagbladen verschenen alsof er niets aan de hand was. Zo was het in deze beide vakken te Amsterdam, buiten Amsterdam was, op een enkele uitzondering na, in deze beide vakken van staken geen spoor. De staking van de gemeentewerklieden, op welke grote verwachtingen werden gevestigd, had, behalve de gasfabrieken en reinigingsdienst,[2] heel gebrekkig ingezet. De andere stakingen oefenden weinig of geen invloed uit.
De Tweede Kamer had de wet reeds aangenomen; de Eerste Kamer was tegen vrijdagmiddag 3 uur bijeen geroepen. Men moest er op voorbereid zijn, dat de wet nog vrijdagavond in werking kon treden. Ingewonnen juridisch advies had het comité als de onmiddellijke gevolgen van die invoering voorgesteld dat:
Alle spoorwegarbeiders, die georganiseerd weigeren aan het werk te komen, indien zij daartoe geroepen werden, strafbaar zouden zijn met ten hoogste twee jaren gevangenisstraf.
Alle leiders van de spoorwegstaking en dus niet alleen het Comité van Verweer, maar ook alle leden van plaatselijke comités; verder niet alleen de hoofdbestuurders, maar ook de afdelingsbestuurders van de spoorwegorganisaties, strafbaar zouden zijn met ten hoogste 4 jaren gevangenisstraf.
Sprekers in vergaderingen en schrijvers in de pers, die de spoorwegarbeiders tot staking aanspoorden, zouden strafbaar zijn aan opruiing tot een strafbaar feit, waarop ten hoogste 5 jaar staat. Het aantal strafbare personen zou minstens 2 a 300 bedragen. En met het oog op de grote moeite die men overal had om de spoorwegarbeiders staande te houden, zou het aantal strafbare gevallen ontelbaar zijn geweest. Terwijl te verwachten was, dat de justitie in deze omstandigheden met de grootst mogelijke hardheid deze wet zou toepassen. Ware dit alles misschien nog te aanvaarden geweest, indien de spoorwegstaking rotsvast had gestaan, in de medegedeelde omstandigheden ware het pure krankzinnigheid geweest. Toen het Comité beraadslaagde, was het naar aller mening niet meer dan een uur of 15, 16 voor de afkondiging van de wet. Het was dus de uiterste tijd om de betrokken personen te waarschuwen. Ingeval de staking had doorgegaan, hadden de besturen toch gewaarschuwd moeten worden geen daden van leiderschap meer te verrichten, waardoor dan de staking toch in zeer korte tijd totaal verlopen zou geweest zijn.
Een bijkomstige reden voor het enigszins haastige optreden van het comité is, dat voor vrijdag verschillende nieuwe stakingen werden verwacht, die in de bestaande omstandigheden volslagen nutteloos meerdere slachtoffers moesten maken. Werd het besluit tot opheffing van de staking nog in de nacht vóór vrijdag genomen, dan kon dat voorkomen worden.
Dit zijn de hoofdredenen, die het Comité van Verweer tot zijn besluit hebben gebracht. Over deze redenen zijn alle leden van het comité het eens. Domela Nieuwenhuis verlangt van elk van de comitéleden afzonderlijk een verklaring, of ze ’t met dat schrijven eens zijn. Hij vraagt pertinent te antwoorden: ja of neen.
De beantwoording loopt niet glad van stapel. Meijer zegt, dat hij bij ’t opmaken en voorlezen van ’t stuk niet tegenwoordig is geweest, Wessels, Van Erkel en Rijnders twijfelen aan de betrouwbaarheid van de berichten omtrent de stand van vele stakingen en daarop is het schrijven helemaal gebaseerd. (Het schrijven is dus niet van kracht in de zin als Vliegen het voorstelde.)
Nieuwenhuis stelt daarop voor, dat alleen diegenen aan de discussie deelnemen, die indertijd het comité hebben benoemd. Bonnet (penningmeester NAS) protesteert daartegen, omdat het in hoofdzaak op de betrouwbaarheid van de berichten aankomt en dit kan het best geconstateerd worden door de personen, die uit verschillende plaatsen aanwezig zijn. Wink vraagt in ieder geval, dat de propagandisten, als vertrouwensmannen, wel mogen meespreken.
(Besloten wordt dat ieder het woord zal mogen voeren, die zich daarvoor opgeeft. Verder wordt besloten, dat Het Volksdagblad, De Vrije Socialist en Het Volk zullen worden toegelaten tot het opnemen van een verslag.)
De gemeentewerklieden van Amsterdam verklaren, dat het een leugen is, dat hun staking slecht stond of was ingezet, zoals door Vliegen was voorgelezen. Zij vragen, wie dat bericht gezonden heeft aan ’t comité en wie het van de comitéleden heeft ontvangen.
Het blijkt dat niemand het heeft gebracht en dat niemand het heeft ontvangen. (Scherpe verwijten worden Vliegen daaromtrent naar het hoofd geslingerd.)
De typografen van Amsterdam verklaren het voor gelogen, dat hun staking slecht stond, zoals ook door Vliegen was voorgelezen. Hun staking is op een verkeerde wijze geproclameerd en toch staakten op de eigen morgen reeds 26 drukkerijen en ’s middags nog 8. Bij niet-opheffing zou vrijdag zeer zeker hun staking bijna algemeen zijn geweest.
Opperlieden van Amsterdam feliciteren de vergadering er mee, dat de comitéleden allen aanwezig zijn. Daar hebben zij voor gezorgd, door Oudegeest, Vliegen en Van den Berg eenvoudig gevangen te nemen op het bureau van het NAS. Onder heftige bewoordingen beschuldigen zij het comité van schurkenstreken, waardoor een oorverdovend lawaai en groot tumult ontstaat. (Verschillende personen trachten op het comité aan te dringen, doch worden tegengehouden door anderen.)
Domela Nieuwenhuis raadt de vergadering aan om kalm te wezen. Er is buiten veel politievertoon en hij is er van overtuigd, dat men zich niet zal ontzien om deze te hulp te roepen om de vergadering te ontbinden.
J. van Zutphen (hoofdbestuurder van de diamantbewerkers) protesteert tegen deze verdachtmaking.
Een lid van het plaatselijk comité van Amsterdam constateert, dat zij bijna geen inlichtingen hebben ontvangen van het landelijk comité. De bouwvakarbeiders, die niet te houden waren, moesten met alle geweld worden tegengehouden, zelfs nog toen één uur later de proclamatie van de algemene werkstaking verscheen. Alles ging, zoals ’t niet moest gaan.
De opheffing van de strijd kwam al even onverantwoordelijk tot stand. Onder tranen, en sidderend van woede, wijst hij op de talrijke slachtoffers, die zullen vallen door het onverantwoordelijk gedrag van het comité.
Van Oogen (dokwerkers van Amsterdam) betreurt de wijze waarop de algemene werkstaking tot stand kwam. Hij heeft dat direct gezegd. Vrees voor de gevangenis heeft bij de comitéleden voorgezeten, toen ze de staking ophieven. Dat is laf en verraderlijk, omdat men van tevoren gezegd had, lak aan de gevangenis te hebben. De opheffing is op onverantwoordelijke wijze geschied. De hoofdbesturen hadden moeten worden geraadpleegd. Hij gelooft, ondanks alles, niet aan opzettelijk verraad, maar aan niet tactisch optreden. Het comité draagt de verantwoordelijkheid voor de gevolgen. Hij meent echter, dat alles nog niet is verloren, als de arbeiders maar pal staan en houdt een gevoelvol pleidooi voor voortzetting van de strijd namens de Amsterdamse havenarbeiders en verzoekt alle bonden, om hen zo krachtig mogelijk te steunen.
Huisman (plaatselijk comité Zaandam) protesteert er tegen, dat Vliegen het voorstelde, alsof uit een aanvraag van hen om geld zou zijn gebleken, dat de strijd van het geld afhing. In het schrijven staat geen woord, dat zo’n conclusie wettigt. De opheffing van de staking werd bij hen gemotiveerd met de bewering, dat aan de Rietlanden in Amsterdam 400 stakers waren aan ’t werk gegaan. Een onderzoek toonde aan, dat daarvan niets waar was, want toen hij in Amsterdam kwam, verklaarde Van den Berg, dat slechts 2 personen het werk hadden hervat.
Domela Nieuwenhuis krijgt daarna het woord. Hij wil onderscheid maken tussen het maken van fouten en het plegen van verraad. Dat er fouten zijn begaan, is natuurlijk, want wie werkt, maakt fouten. Hij wil echter enige vragen stellen omtrent de fouten:
Heeft het comité, na de proclamatie van de staking, altijd permanent zitting gehad in het gebouw van de ANDB? Hij wist van verschillende zijden, dat meermalen niemand of slechts één lid aanwezig was.
Het komt mij vreemd voor, dat de voorzitter Oudegeest bijna voortdurend afwezig was. Dat had niet mogen gebeuren. (Oudegeest interrumpeert dat hij, behalve donderdag en donderdagnacht, altijd aanwezig is geweest.)
Daar Oudegeest altijd tegen de staking was, is hem in overweging gegeven, om zich als voorzitter terug te trekken. Op zijn verklaring, dat hij toch met hart en ziel voor de zaak zou werken, heeft ieder zich er bij neergelegd, dat hij voorzitter bleef. Maar ik ben er van overtuigd, dat hij dat niet heeft gedaan, doch integendeel stemming heeft gemaakt tegen de staking, zoals zal blijken.
Tot mijn verbazing werd Vliegen benoemd tot de gewichtige post van secretaris. Dat had nooit mogen gebeuren, omdat al degenen, die langen tijd in de beweging zijn, weten, dat Vliegen een onbetrouwbaar persoon is, die meermalen de zaak van de arbeiders heeft verraden.
Hij vraagt aan Rijnders, of Vliegen kort voor ’t uitbreken van de strijd heeft voorgesteld, dat men het comité maar moest ontbinden, omdat er van een algemene werkstaking niets zou kunnen komen.
Waarom heeft het comité de hoofdbesturen niet geraadpleegd over ’t opheffen van de staking? Dat was plicht geweest.
Met welk recht heeft het hoofdbestuur van de spoorwegvereniging een schrijven gericht aan de directies, buiten het comité om? Dat was, indien het moest, werk voor het comité. Dat schrijven bracht de grootste ontmoediging te weeg in het land.
Is het waar, dat Oudegeest en Kuneken op Woensdagmiddag 3 uur een telegram hebben verzonden aan de Weesperpoort, gericht aan de spoorwegdirecties?
Ik heb gemerkt, dat sociaaldemocraten op verschillende plaatsen ontmoediging hebben verwekt zonder noodzaak. Niet overal. Maar in Rotterdam weigerden Spiekman en Helsdingen om de algemene werkstaking te proclameren, toen het landelijk comité dat verzocht. De kopie van een manifest, dat daarvoor later zou worden gedrukt, werd toevallig verloren.
Dit is niet vreemd. De SDAP is een partij, die in beginsel staat tegenover de algemene werkstaking. Een grote fout is het daarom, dat de georganiseerde arbeiders met hen zijn scheep gegaan in deze beweging. Van te voren is bepaald, dat de staking zou worden voortgezet, tot de dag nadat de wetten waren aangenomen. Er is ook voorgesteld geworden om eerst te staken, wanneer de wetten goed en wel waren aangenomen. Nu geeft het comité te kennen, dat de staking is opgeheven, mede omdat de wetten waren aangenomen.
Het sociaaldemocratisch kamerlid Melchers stelde de mislukking daarom ook zo voor in Den Haag, dat de arbeiders nu maar moeten zorgen, dat ze meer mannetjes in de kamer krijgen in 1905. Door de sociaaldemocraten is de beweging dienstbaar gemaakt aan hun politieke belangen. In scherpe bewoordingen laakt hij in het bijzonder de houding van Troelstra in Het Volk en constateert dat Vliegen en Oudegeest aan het verraad dapper hebben meegedaan. Hij stelt een motie voor, om na de discussies aan te nemen, waarin wordt uitgesproken, dat de sociaaldemocraten deze schone strijd hebben verraden, welke motie met daverend applaus wordt ontvangen. De strijd op ’t ogenblik voortzetten, kan niet, is onmogelijk, omdat wij verraden zijn, in de rug zijn aangevallen. Hij stelt daarom voor, om een manifest uit te geven, waarin de ware reden van niet-voortzetting uitvoerig wordt toegelicht, en waarin de voorgelezen motie voorkomt.
Van Emmenes constateert, dat de ontmoedigende berichten omtrent de gemeentewerklieden uit de duim zijn gezogen, wat wel met meerdere berichten het geval zal zijn. Van de 1400 gaswerkers werkten er slechts 90, wat van geen betekenis is. Het vuil hoopte zich overal op in de straten, door de staking van de reinigingsmedewerkers.
Hij vraagt aan Troelstra en alle sociaaldemocraten, of het niet hun doel is geweest, om direct de staking op te heffen, wanneer de wetten waren aangenomen. Allen hebben dat trouwens reeds erkend en dat was verraad aan het genomen besluit. Vliegen was tijdens de staking nergens te vinden, behalve op donderdag, toen de zaak begraven moest worden. In Utrecht stond tot op het laatste ogenblik de zaak goed en toch kwamen donderdagnacht fietsers vandaar met slechte berichten. Doch ze waren niet door het comité van Utrecht gezonden.
De SDAP heeft met loden schoenen de strijd aanvaard en kon er niet met hart en ziel voor werken. Dit had men moeten begrijpen. Wanneer men mij bv. vroeg, of ik propageren wilde voor het brengen van de sociaaldemocratie naar de Tweede Kamer, zou ik antwoorden: “Ik verhuis net zo lief naar Lapland.” Men kan niet met hart en ziel werken voor iets, waar men in beginsel tegen is. In Amsterdam stond de strijd goed. Juist waren de petroleumarbeiders van plan te staken, toen de staking werd opgeheven. Hij noemt het een fout, dat de hoofdleiding is toevertrouwd aan de sociaaldemocraten en voor deze onverantwoordelijk om de leiding te aanvaarden. De andere comitéleden zijn er ingevlogen, wat echter aan de onverantwoordelijkheid niets verandert.
Plaatselijk Comité Utrecht. Er waren bij ons 35 leden van ’t Comité van Verweer, waarvan er slechts 2 staakten. De sociaaldemocraat Van der Goes, die als vertrouwensman voor Utrecht was aangewezen, liet de zaak slabakken, bemoeide zich nergens mee, dan om de lui een paar maal ontmoedigend toe te spreken. De sociaaldemocraat Reindorp weigerde beslist om ons te helpen en pas na herhaald aandringen ging hij een keer spreken op een vergadering van metaalbewerkers. Tempelaars, een sociaaldemocraat en hoofdbestuurslid van de spoorjongens, heeft geknield voor zijn superieuren om de mannetjes weer aan te nemen en deze aangeraden om aan ’t werk te gaan, vóór de staking was opgeheven. Met leugens trachtte hij ze daartoe te bewegen, o.a. door te vertellen, dat Polak er van door was gegaan met f 70.000.
Plaatselijk Comité Sneek. De berichten kwamen bij ons aan het adres van iemand, die in ’t geheel niet in ’t Comité zat. Toch was 3 maal ons adres opgegeven. De stakingsproclamatie werd helemaal niet ontvangen. Een schromelijke verwarring was er in alles, ook te Leeuwarden. Ondanks alles, liep het nog betrekkelijk goed van stapel en lag dinsdagmorgen het tramverkeer in Friesland stil.
Door totaal gebrek aan organisatie ging alles echter verloren. Westra (vertrouwensman, die naar Maastricht was gezonden). Hij is sociaaldemocraat en acht het nodig om te spreken, omdat hij niet verantwoordelijk wil worden gesteld voor daden, door anderen van zijn partijgenoten bedreven. Hij ontving in Maastricht totaal geen berichten, ook niet dat de staking was opgeheven. Toen hij vrijdagavond toevallig telefonische verbinding vroeg met het comité, hoorde hij er van. Op geen enkel schrijven is door hem antwoord ontvangen.
Hij is geweest in Dordrecht, Venlo en Maastricht, maar nergens was een spoor van goede organisatie te ontdekken. Hij is verschrikkelijk teleurgesteld. Honderd huisgezinnen zijn aan de honger prijsgegeven in Maastricht. Hij verdedigt zijn beginsel en schuift de verantwoordelijkheid op wie ze moet dragen. Sloot (hoofdbestuurder spoorwegvereniging). Deze beaamt, wat Nieuwenhuis en van Emmenes hebben gezegd. Als hoofdbestuurder is hij niet geraadpleegd over de brief aan de directies. Reeds op maandag sprak Oudegeest zijn wanhoop uit. Oudegeest is lang niet altijd op post geweest. Toen hij moest spreken in het Paleis voor Volksvlijt, ging hij wandelen met Mevr. Roland Holst. De machinist Bouwman in Utrecht wist reeds donderdag, dat de staking zou worden opgeheven.
Roosje Vos (Apeldoorn.) Zij had in Apeldoorn weinig succes. Er staakten 43 van de 140 spoormannen en daarbij was geen enkele machinist. Dat aantal verminderde later nog tot 17. In Deventer en Zutphen staakte niemand van de spoorwegmannen, ook niet de vrije socialisten, Meinhardt en Veenstra, op wie de anderen het oog hadden gericht. Toen de algemene werkstaking geproclameerd was, kon ik slechts 28 personen tot staken bewegen, wat ik niet aandurfde. Zij keurt de handelwijze van het Comité af, doch wil niet enkele personen verantwoordelijk stellen. De zwakte van de Nederlandse arbeidersbeweging is oorzaak van het mislukken van de strijd.
Wink (vertrouwensman voor Winterswijk). Hij heeft gestreden in een achterhoek, waar niet gekuipt is. Hij brengt hulde aan de sociaaldemocraten die hem ter zijde stonden. Hij mistte alle voeling met het comité. Het beëindigen vindt hij onverantwoordelijk en hij vraagt, of er bij het inwinnen van juridisch advies ook op is gerekend, dat het personeel van de Hollandse Spoorwegmaatschappij ontslagen was en dus geen stakers waren. Was het opheffen van de staking in ’t algemeen noodzakelijk? vraagt hij.
Meinhardt (ANDB) Hij onderschrijft wat Van Oogen heeft gezegd, namelijk dat er geen opzettelijk verraad is gepleegd. En ook dat de proclamatie van de staking niet deugde. In de Rietlanden stond het goed, maar er werkten meer dan 2 man. Oudegeest is van maandagmorgen tot dinsdagnacht voortdurend op zijn post geweest. Hij protesteert tegen de blaam, geworpen op de SDAP. Hij heeft als sociaaldemocraat gedaan wat hij kon en zijn beginsel is hem even lief als ieder ander, Wij hebben onze krachten overschat. Ammerlaan heeft indertijd opgekamd over Zutphen, maar ik wist van mijn vader, die helaas onderkruiper is geweest, dat het niet waar was en dat het in Zutphen heel slecht was gesteld met de geest onder de spoorjongens.
Jacobsen.[3] Hij noemt de opheffing van de strijd misdadig, Hij is geen partijman en protesteert tegen partijbeschuldiging. Na 2 dagen staken vroeg men aan de Weesperpoort reeds om geld. Aan de Rietlanden stond het best tot het laatste ogenblik. Anarchisten en sociaaldemocraten deden daar hun best.
Vertrouwensman ’s-Hertogenbosch. Er is een afschuwelijke komedie gespeeld en verraad gepleegd. De sociaaldemocraat Rottinge en de spoorman Wolf hebben in Den Bosch de zaak verwoest. In Tilburg was als vertrouwensman de sociaaldemocraat De Miranda, doch die vertrok, omdat hij was geroepen door de ANDB. Dat gebeurde dinsdag reeds doch hij keerde niet terug. De beweging in Tilburg stond anders goed en toch is er, zonder voorkennis van de betrokkenen, naar Utrecht geseind, dat in Tilburg de zaak verloren was. De sociaaldemocraat Tempelaars uit Utrecht belegde clubvergaderingetjes buiten het plaatselijk comité om en trad als verrader op.
Ammerlaan. Deze protesteert tegen de beschuldiging, dat alle comitéleden schurken zijn. Dat er bedriegers en bedrogenen zijn, is mogelijk, maar Van Erkel is geen schurk. Meinhardt en Veenstra hebben in Zutphen de boel bedrogen, en zijn beide vrije socialisten. Daardoor mislukte ook in Winterswijk en Apeldoorn de zaak. De sociaaldemocraten , die hem terzijde stonden, hebben hun best gedaan. Toch gelooft hij ook, dat er verraad is gepleegd. De organisatie was aller treurigst. De handelsreiziger, die de biljetten overbracht waarin de staking werd geproclameerd, was van alles op de hoogte, ook van mijn taak. Hij beschuldigt Troelstra als hoofdaanvoerder van het verraad, door zijn schrijven in Het Volk.
Koster (hoofdbestuur van de spoorwegvereniging). Hij heeft Oudegeest gadegeslagen en constateert, dat die zijn plicht heeft gedaan. Hij verklaart het verraad uit onbetrouwbare rapportrijders, die op lichtzinnige wijze zijn aangeworven. Op één avond worden er op een vergadering in het Paleis 60 aangenomen, die niemand kende. Hij beschuldigt o. a. ook een zekere Hovy. (Verschillende personen uit de vergadering protesteren daar tegen.)
Baak (vertrouwensman). Hij klaagt over gebrek aan organisatie en wist niet, waaraan zich te houden en tot wie zich te wenden.
Kloosterman (vertrouwensman voor Hoek van Holland). De zaak stond er daar goed voor, doch de sociaaldemocraat Dijkmans werkte mij hard tegen en beriep er zich op, dat ik het wachtwoord niet kende en geen legitimatiebewijs van het hoofdbestuur[4] had. Hoewel Dijkmans spoorwegman is, staakte hij niet, omdat hij spionnendiensten wilde verrichten op het station. Op meerdere wijze heeft hij verraad gepleegd. Ook Melchers heeft mij tegengewerkt in Den Haag.
Goubits (verslaggever voor De Vrije Socialist). Hij vertelt, dat er een geheime vergadering is gehouden door Vliegen, Van Zutphen en anderen, achter de rug van het comité. Hij heeft Meijer, Wessels en Van Erkel direct ingelicht, wat deze allen erkennen. Vliegen heeft moedeloosheid gewekt op de vergaderingen en propaganda gemaakt voor de SDAP door de arbeiders aan te raden, om in 1905 bij de stembus hun slag te slaan. Hij constateert, dat Het Handelsblad reeds ’s nachts om 12 uur was ingelicht omtrent de opheffing. Op een gegeven ogenblik was de sociaaldemocraat Soep, die sinds jaren als een onbetrouwbaar persoon bekend staat, alleen aanwezig op het bureau van ’t Comité van Verweer, terwijl alle stukken en bescheiden open en bloot op tafel lagen. Hij zegt dat Troelstra de zaak reeds van te voren heeft benadeeld in Het Volk.
Opperlieden Amsterdam (De Vroede.) Hij vraagt, waarom alle stakingen werden opgeheven. Ook hij is overtuigd van verraad. De staking in de bouwvakken van Amsterdam stond er voorbeeldig voor.
Bootwerkers Amsterdam (Roessing.) Hij verklaart, dat hij zich had doodgeschoten, als hij op zijn geweten had wat het landelijk comité er op heeft. Honderden huisgezinnen zijn door hen ongelukkig gemaakt.
Kolthek (vertrouwensman voor Roosendaal). Ik werd door het landelijk comité gezonden naar Roosendaal, aan het adres van een zekere Balkenstijn. Toen ik daar aankwam, bleek mij, dat ik was aan een verkeerd adres. Reeds enige maanden was Balkenstijn geen secretaris meer. Ik moest toen wezen bij een zekere Oudens. Toen ik die naam hoorde, kreeg ik een onaangename gewaarwording, doch kon mij niet direct herinneren, vanwaar ik die naam kende. Later kwam het mij te binnen, dat het één van de lui is, die de oude spoorwegvereniging “Steeds Voorwaarts” in de grond hebben geboord.
Hij heeft in Roosendaal ook zijn best gedaan, om de zaak in ’t honderd te jagen en dat is hem maar al te goed gelukt. Ik had ’s zondagsnachts een goed bezochte vergadering en er heerste een uitstekende geest. Toen echter Balkestijn, de gewezen secretaris en Oudens, de tegenwoordige secretaris, verklaarden dat ze in geen geval zouden staken, liep alles mis.
Toch waren er nog een 15-tal personen, die beloofden te zullen staken. Het was onderwijl half drie geworden en wij trokken samen de stad in om de manifesten te verspreiden en spraken af om bij ’t station samen te komen. Toen wij samen waren, verdeelde ik die 15 personen in drie posten, die ieder een toegang tot het station zouden bezetten, teneinde de lui die aan ’t werk wilden, daarvan terug te houden. Oudens raadde echter de lui aan, om maar naar huis te gaan, daar van staken toch geen sprake kon zijn. Hij trok de posten, die ik uitzette, weer in en zo stond ik om 5 uur ’s morgens alleen aan ’t station. Dat is de sociaaldemocraat Oudens, die brochures schrijft voor ’t spoorwegpersoneel, zoals: Brutaal spoorvolk.
De volgende avond had ik nogmaals een vergadering, maar daar was de opkomst veel slechter. We gingen toen de spoorjongens bezoeken in huis om te vernemen hoe ze er over dachten. De uitslag was aller treurigst. Onder de geestdriftigen, die mij in alles terzijde stonden, behoorde de conducteur Labree, die later is geschorst en ontslagen. Ik had maandagmiddag bericht gekregen van Rotterdam en Den Haag, door twee studenten van de polytechnische school. Deze hadden de opdracht om naar Antwerpen te gaan en vandaar huisbezoekers te halen van Roosendaal. Deze kwamen dinsdagmorgen. Ik gaf dezen de opdracht om zich te vervoegen bij de geschorste conducteur Labree en verder huisbezoek af te leggen bij de spoorwegarbeiders, waarbij ik ze vooral er op wees om die schorsing te gebruiken als middel om solidariteit op te wekken.
Ikzelf vertrok naar Rotterdam om manifesten te laten drukken die ik in Roosendaal niet gedrukt kon krijgen en mij persoonlijk op de hoogte te stellen van de stand van de zaken in het gehele land. Toen ik in Rotterdam kwam, verzocht het Comité van Verweer mij, om te blijven, aangezien zij grote behoefte aan een spreker hadden. Zij zouden een paar flinke spoorjongens naar Roosendaal zenden, die daar misschien meer invloed hadden dan ik.
En zo geschiedde. Twee spoorjongens vertrokken nog des avonds naar Roosendaal, met de door mij opgestelde manifesten en ik bleef verder in Rotterdam. Daar stond de strijd uitstekend, behalve aan het station Delftse Poort. De beide andere stations, Maas en Feijenoord, lagen zo goed als stil. De bootwerkers staakten voorbeeldig. De haven lag zo goed als stil. De bouwvakarbeiders breidden hun staking ieder uur uit en tal van andere categorieën als bierbrouwers, sigarenmakers, enz. staakten, of stonden op het punt het te doen.
Donderdag kwam Oudegeest, om Delftse Poort zo mogelijk stil te leggen. Aan het station Feijenoord wilden 20 machinisten gaan rijden, doch werden door hem daarvan teruggehouden. Later gingen 3 aan ’t werk.
Donderdagnacht hadden wij in Rotterdam een vergadering met Oudegeest. Hij maakte toen op ons allen de indruk, zowel op de sociaaldemocraten als op de anarchisten, die dat ook tegen elkaar zegden, dat hij totaal moedeloos was en meer wist dan wat hij zei. Persoonlijk kreeg ik toen reeds de indruk, dat de strijd verloren was.
Oudegeest beloofde toen, nadat in ruwe trekken een nieuw plan van organisatie was opgemaakt, om vrijdagmorgen om half zes aan de Delftse Poort te zijn, ten einde het personeel daar te bewegen om te staken. Dat zou zeer zeker gelukt zijn, want die mannen stonden reeds een paar dagen in tweestrijd wat te zullen doen. Ze kwamen af en toe op het stakingsbureau en als ze dan onderhanden werden genomen, dan schreiden ze als kinderen.
Maar toch berichtte Oudegeest donderdagavond reeds naar Amsterdam, dat Rotterdam er hachelijk voorstond. Daartoe had hij niet het recht. Bij de spoorweg hing alles af van de Delftse Poort en overigens stond Rotterdam uitstekend.
In plaats van om half zes, kwam Oudegeest om half zeven aan de Delftse Poort. Toen waren de machinisten al weer in de loods. Hij vertrok toen met stille trom, zonder iets te zeggen aan het Comité van Verweer of aan het bestuur van ’t spoorwegpersoneel. En in plaats van naar Amsterdam, waar hij moest zijn, ging hij naar Den Haag.
Het bericht van de opheffing van de staking deed ook in Rotterdam denken aan verraad, ofschoon ik daar met de sociaaldemocraten en met Samson broederlijk en eensgezind heb samengewerkt. Allen deden hun best. Het is ook niet waar, dat Spiekman en Helsdingen zich er tegen verzetten, dat de algemene werkstaking werd geproclameerd. Om tactische redenen is gehandeld, zo gebeurd is, ook met goedvinden van Samson. De kopie van een manifest, dat voor de proclamatie moest dienen, is ook niet verloren, maar dat werd ons eerst wel gerapporteerd.
Mevr. Roland Holst. Zij verklaart, dat Kolthek haar taak heeft vergemakkelijkt, door te verklaren, dat in Rotterdam, de tweede stad van het land, allen als broeders hebben gestreden. Oudegeest is ten onrechte van lauwheid beschuldigd. Dat de zaak is mislukt, komt omdat wij allen te optimistisch waren. Zij voelt de verantwoordelijkheid van te hebben meegedaan zwaar. Wij allen hebben ons overschat, zowel sociaaldemocraten als anarchisten.
De bourgeoisie heeft alles in ’t werk gesteld. De geest was na 31 januari veel verzwakt. Oudegeest heeft op tijd gewaarschuwd en kan daar trots op zijn. In deze dagen zijn meerderen lauw geweest en gelukkig hoor ik van Kolthek, Wink en ook van Nieuwenhuis, dat op meerdere plaatsen is getoond, dat anarchisten en sociaaldemocraten broederlijk hebben gestreden met moed en volharding. Troelstra zal zich zelf verdedigen. Ik heb zijn gedrag direct afgekeurd en doe dat nog. En nu zal men een motie tegen ons aannemen maar ik zou iedere arbeider willen vragen, of hun strijd is verloren door ons. (Zij vraagt onder tranen aan Van den Berg, of hij gelooft dat de strijd is verloren door de houding van de sociaaldemocraten, waarop deze antwoordt, dat de lakse spoorjongens de oorzaak zijn.)
(Hevig tumult in de vergadering. Wederom dringen sommigen met gebalde vuisten naar voren, doch worden tegengehouden. Men roept uit de vergadering, dat zij niet van verraad wordt verdacht.)
Zij laakt ook het optreden van het comité, doch wil met zachtheid oordelen. Zij meent dat gedaan is, wat gedaan kon worden. En nu moet gered worden wat te redden is. En daarvoor moeten we samenwerken, opdat de bourgeoisie ondervinden, dat wij wel geslagen, maar niet vernietigd zijn. Overal moeten comités van steun verrijzen, zoals in Groningen direct is geschied.
Schildersbond. Lelieveld. In Den Haag stond de zaak zeer schoon. En van alle plaatsen ontvingen we aanhoudend bemoedigende berichten. Tot donderdagavond stond alles uitstekend. Vrijdagmorgen kwam de sociaaldemocraat Soep met de verpletterende tijding. Hij bracht die echter niet bij ’t Comité van Verweer doch bij Holtrop, de voorzitter van de spoorjongens en bij Middelburg, die geen van beiden tot het comité behoorden. Volgens Soep was de aanneming van de wetten de oorzaak van de opheffing van de staking en op de vergadering zei hij, dat de arbeiders nu toch wel zouden hebben ingezien, dat de algemene werkstaking een utopie is en dat ze de politieke actie moeten voeren. Oudegeest zelf heeft ook de geest ontmoedigd. Hij noemt de leiding van de zaak onvoldoende en de afloop onverantwoordelijk.
(Westra stelt voor om de debatten te sluiten.)
Het wordt verworpen.
J. van Zutphen (ANDB) verklaart, dat die geheime vergadering, waarvan Goubits sprak, is gehouden, naar aanleiding van het bericht, dat Kuneken en Van der Linde, twee hoofdbestuurders van de spoorwegorganisatie, ontslagen waren. Zij vonden het beter, dat bericht onder zich te houden. Hij protesteert tegen de beschuldiging aan het adres van de sociaaldemocraten. Hij heeft met gevaar voor eigen leven gestreden, wat anderen kunnen constateren. Wij zijn verraden door de onbewuste massa, die ons in de steek liet. Hij verhaalt de geschiedenis. Op de eerste algemene hoofdbestuursvergadering was de geest slecht, op de tweede beter, op de derde is met algemene stemmen tot de staking besloten.
Nieuwenhuis heeft niet tijdig gewaarschuwd tegen Vliegen en dat neem ik hem kwalijk, want hij wist dat Vliegen secretaris was. Als Nieuwenhuis niet had geweigerd om in het comité zitting te nemen, zou Vliegen geen secretaris zijn geworden, maar dan was hij dat geworden. Het comité was niet altijd aanwezig, maar de omstandigheden hebben dat veroorzaakt. Ofschoon verzekerd was, dat de verbinding tussen plaatsen en personen geregeld was, bleek dat niet waar te zijn. Hij schrijft de mislukking toe aan gebrek aan organisatie. Er werd veel te veel van het comité gevergd. Ze moesten te vaak spreken en als ze bij elkaar waren, kwamen de hoofdbesturen en besturen hun kostbare tijd in beslag nemen met allerlei nietigheden. Het was een ware janboel. Er was gebrek aan discipline. Nu de zaak verkeerd loopt, komen de achterdochtigen naar voren. Hij doet daaraan niet mee, maar dringt aan op kalmte en eenheid. Hij stelt verdaging van de vergadering voor.
Nieuwenhuis krijgt nog even het woord. Hij betoogt, dat de vrije socialisten na breedvoerige bespreking, besloten, zich niet tegen het secretaris-zijn van Vliegen te verzetten. Zij schikten zich daar in, om geen aanleiding te geven tot verdeeldheid. Hij zegt dat Van Zutphen evengoed had kunnen waarschuwen tegen Vliegen, omdat hij met diens smeerlapperijen evengoed bekend is als hij, want Van Zutphen is een van de oude garde. Doch de eerlijke van Zutphen van vroeger, is ondergegaan in de Van Zutphen van de ANDB.
(Onder een hevig tumult wordt de vergadering verdaagd tot ’s avonds 6 uur.)
Het aantal aanwezigen is belangrijk groter dan de vorige nacht. Echter zijn het geen afgevaardigden, doch belangstellenden. En dan belangstellenden in de zin, dat het bijna uitsluitend sociaaldemocraten zijn, die blijkbaar zijn opgetrommeld om op mogelijke dingen voorbereid te zijn. Ze deden in hoofdzaak dienst, om op redevoeringen van sociaaldemocraten te applaudisseren en anarchisten en al diegenen, die het comité of sociaaldemocraten beschuldigden, uit te fluiten. De vergadering was al geopend toen ik binnenkwam en Ten Boekhorst, hoofdbestuurder van de Bakkersgezellen, had het woord. Hoe lang hij reeds gesproken had, weet ik niet. Zodra ik binnenkwam en gezeten was, ben ik begonnen met aantekeningen maken en als dus het gesprokene van Ten Boekhorst onvolledig is, dan komt dat door genoemde omstandigheid.
Ten Boekhorst. Hij vraagt, op welke overwegingen, het landelijk comité de algemene werkstaking heeft geproclameerd. En verder, hoe het komt dat na zo enkele uren van bestaan, de algemene werkstaking weer werd opgeheven. Hij vindt, dat het inwinnen van juridisch advies verdacht is. In een strijd als deze, stoort men zich niet aan juridische adviezen. De beëindiging van de strijd noemt hij een schandstuk. Hij vraagt ook opheldering omtrent het feit, dat de bourgeoisbladen zo vroeg en zo goed waren ingelicht. Bij hem bestaat twijfel, of er moet worden gesproken van verraad of van het maken van grove fouten. En dan in ieder geval vat hij het verraad op in die zin, dat deze strijd is ondergeschikt gemaakt aan politieke doeleinden. Als dat is gebeurd, is het een schande. Ook ik houd er een politieke overtuiging op na, maar de vakbeweging gaat bij mij boven alles.
Elferink (hoofdbestuurder metaalbewerkers). Tot de strijd, zo nodig ook tot de algemene werkstaking, is op de laatste hoofdbestuursvergadering met algemene stemmen en enthousiasme besloten. Het is jammer, dat de politieke partijen in deze hebben mee gedaan. Alleen Oudegeest was er tegen, doch alle andere hoofdbestuursleden van de spoorjongens waren er voor en zij verklaarden dat de geest bij de spoorjongens goed was. Hoe ’t mogelijk is, dat er zoveel anders is uitgekomen, weet ik niet, maar er is veel, dat onklaar is.
In Haarlem, waar ik de strijd meegemaakt heb, stond onze zaak goed, uitstekend. Van de 1400 arbeiders uit de werkplaatsen van de spoorweg, staakten er 1100 de arbeid, op deze was zo goed als niet gerekend. Ook het machinepersoneel staakte goed en in de bouwvakken stond de zaak mooi. Haarlem stond werkelijk uitstekend. Woensdag ontvingen we een brief van Oudegeest waarin doorgehaald was; onze strijd is gewonnen, en vervangen door: onze strijd staat sterk. Met het oog op de kalmte van Oudegeest, werkte dit bericht zeer bemoedigend op ons. Is Oudegeest op reis gegaan op last van ’t comité of op zijn eigen houtje? Heeft Oudegeest geseind dat Rotterdam verloren was?
Grootveld (Vrije Socialisten.) Hij vraagt of het vervangende comité, dat bij eventuele gevangenneming van het eerste in functie zou treden, van alles ingelicht was, of onbeslagen ten ijs zou komen. Vliegen heeft in verbinding gestaan met de jezuïeten en daarom heb ik voorgesteld hem er uit te trappen. Dat de mislukking zou worden geweten aan gebrek aan discipline, dat wisten wij reeds vooraf, dat is sociaaldemocratische logica en daar schijnt het om begonnen te zijn. Als het comité niet altijd aanwezig kon zijn, had het vervangende er moeten zijn.
Keuning (Plaatselijk Comité Amsterdam.) Deze prijst de werkzaamheid van het landelijk en plaatselijk comité. Hij laakt het in van Erkel, dat deze, volgens zijn eigen verklaring, in het bestuur van ’t landelijk comité plaats nam, om Oudegeest en Vliegen op de vingers te kijken. Nu verschuilen van Erkel, Reinders en Meijer zich achter kleinigheden, om de verantwoordelijkheid van zich af te wentelen. Hij vermoedt, dat er van tevoren reeds wantrouwen is gezaaid, zowel in, als buiten het comité.
(Hij weidt breed uit over de zwakte en de stand van de arbeidersbeweging, maar de vergadering wil dat van hem niet aanhoren, omdat hij daarover niet kan oordelen, daar hij precies komt kijken in de beweging.)
Ter Laare (dokwerkers). Hij constateert, dat de strijd niet had verloren behoeven te worden. Maar nu is de plotselinge opheffing oorzaak van grote moedeloosheid en verwarring. Wessels en Meijer zijn geen verraders. De organisatie van de spoorwegstaking was allerongelukkigst. Was dat niet het geval geweest, dan zou de strijd gewonnen zijn geworden, want in Amsterdam, Den Haag, Haarlem, Utrecht, Rotterdam en Arnhem, alsook in de voornaamste plaatsen van het land, stond de zaak er schoon voor. Er ligt een geheimzinnige sluier over de zaak, die niet gemakkelijk zal worden opgelicht. Ik zal dit aantonen.
Een onderkruiper aan de Rietlanden, een conducteur, zei donderdags, tegen een infanterieofficier, dat de volgende dag een deel van het spoorwegverkeer zou worden stopgezet, omdat men niet meer kon en durfde rijden. Dat werd gehoord door een van de onzen, en ik heb dat gerapporteerd aan het comité, maar het rapport is niet overgekomen. Dat is geheimzinnig. Maar er is meer. Onze posten zijn tot donderdag altijd ongemoeid gelaten. Maar donderdagsnachts, ofschoon er niets ongewoons voorviel, zijn ze als op bevel, stelselmatig uit elkaar geramd en niet tegelijk, maar één voor één. Op het laatste ogenblik schreef Wessels ons, dat we van onze plannen, waardoor de volgende morgen het gehele verkeer op Amsterdam, zowel te land als te water, zou hebben stilgelegen, moesten afzien.
Het Volksdagblad weigerde om de bulletins te drukken, waarin de staking werd opgeheven verklaard, omdat men daar wel vermoedde, dat het geen zuivere koffie was. De transportarbeiders moeten op ’t ogenblik de strijd voortzetten, anders zijn ze ongelukkig en is hun organisatie kapot. Hij wekt krachtig op, om hen te steunen.
Troelstra. Er wordt hier een proces gevoerd, maar niet op een deugdelijke wijze. De aanklacht is niet deugdelijk, de ten laste gelegde feiten zijn niet door afdoende bewijzen gestaafd. Domela Nieuwenhuis is opgetreden als rechter van instructie en ook als Openbaar Ministerie. Bij de klasse-justitie worden tenminste de verdachten eerst in de gelegenheid gesteld om zich te verdedigen, voor en aleer het vonnis over hen wordt geveld. Domela Nieuwenhuis heeft die verdediging niet eens afgewacht, maar reeds bij voorbaat zijn schuldig uitgesproken en het vonnis al voorgelezen.
Domela Nieuwenhuis heeft hier de houding aangenomen van een demagoog, die werkt op de slechtste hartstochten van de mens. (Groot tumult; de woorden schurk, ploert, dief, verrader, enz. klinken van verschillende zijden door de zaal.)
Het comité heeft fouten gemaakt, onverantwoordelijk gehandeld. Nu wordt er naar zondebokken gezocht om daaraan alles te wijten. Dat is niet verstandig, maar toch zeer begrijpelijk. Alles wat ten laste gelegd is, is echter niet waar. Het medegedeelde omtrent Rotterdam is door Kolthek afdoende weerlegd. De geheime vergadering van Vliegen met anderen blijkt niets te betekenen. Er is nog geen bewijs van verraad geleverd en dat moet gebeuren. De vergadering van gisterenavond bestond voor ’t merendeel uit verbolgen tegenstanders en daarmee moet rekening worden gehouden.
Er moet een nauwkeurig en omslachtig onderzoek worden ingesteld naar wat er is voorgevallen en daartoe moeten van alle plaatsen schriftelijke rapporten worden opgevraagd. Ook omtrent de gegeven en ontvangen inlichtingen. Daaruit kan dan een conclusie worden getrokken. Vergeet niet, dat deze vergadering een geschiedenis heeft, die dateert vanaf de tijd, dat de sociaaldemocraten en anarchisten elkaar bestrijden. Laat ons voorzichtig zijn in ons oordeel. Verraad is het afschuwelijkste wat denkbaar is en als het is gepleegd, moeten de schuldigen op de strengste wijze worden gestraft; de lynchwet is dan niet te streng. (Ook niet voor jou! klinkt het uit de vergadering.) Hij stelt daarom voor, om een commissie te benoemen, wat weer onrust in de vergadering brengt. Hij wil voortgaan, maar de vergadering loopt te hoop en eist dat hij verder zwijgt. Hevig tumult.
Domela Nieuwenhuis brengt de vergadering tot rust en verzoekt om Troelstra te laten uitspreken, daar hij gelooft, dat het er op aangelegd wordt om de boel in de war te sturen.
Troelstra gaat voort.
Domela Nieuwenhuis heeft de SDAP gebrandmerkt als een partij, die verraad moest plegen, omdat ze in beginsel tegenstander is van de algemene werkstaking. Dat is niet waar. In verschillende landen is dat reeds getoond. Maar om tactische redenen waren we er hier tegenstanders van.[5] De gebeurtenissen van 31 januari hebben ons misleid. Maar omdat wij steeds met de arbeiders willen strijden, hebben wij ons ook nu niet teruggetrokken. Ik heb echter voorgesteld, om de proclamatie van de spoorwegstaking, over te laten aan het hoofdbestuur. En tot mijn spijt vond dat geen genade in de ogen van de meerderheid. En nu wordt het voorgesteld, alsof wij er belang bij hebben dat de zaak is mislukt. Dat is niet waar, het zou in ons belang zijn geweest, dat de zaak gelukt was. En daarom moet men met deugdelijker bewijzen komen om het verraad te constateren en ons als verraders te brandmerken.
Het is waar, wij hebben ons op sleeptouw laten nemen door de anarchisten. Zij hebben jaren lang al propaganda gemaakt voor de algemene werkstaking. Dat ik vooruit waarschuwde, heeft men mij kwalijk genomen. Dat ik daarmee goed deed, zie ik thans nog duidelijker dan toen. De ware reden van D. N.’s optreden wordt door deze verzwegen en dat is, dat de arbeiders nu inzien, dat ze andere middelen nodig hebben dan de algemene werkstaking.
En nu wil men de vakbeweging in het harnas jagen tegen de SDAP. Dat is gevaarlijk van de vakbeweging zelf. Men noemt ons politiekers, omdat men doordrongen is van een zekere emotie. (Onrust in de vergadering.) Maar als ge u tegen ons verzet, zal er een strijd losbarsten in uw gelederen, die verschrikkelijk zal zijn. Wij hebben ons verdedigd tegen de anarchisten toen [we] met 12 man waren, wij kunnen het nu beter.
Weest eendrachtig en de aangenomen wetten zullen u niet hinderen.
Sinds geruime tijd heb ik de strijd tegen de anarchisten opgegeven en wel met het doel, om elkaar weer te vinden. En er is ook door de omstandigheden en gebeurtenissen veel onklaars opgehelderd. Maar de motie van D. N. zal, als ze wordt aangenomen, alles weer vernietigen. Ik heb mij geschaamd over de vergadering van gisteren, waarvan de verslagen zullen verschijnen in de pers. Allerlei oude koeien werden weer uit de sloot gehaald, ofschoon ze niets met deze zaak hebben te maken. Ik heb het volste vertrouwen in Vliegen en dat is met mijn hele partij het geval. (Grote onrust in de vergadering.)
Ik waarschuw u daarom voor de motie van Domela Nieuwenhuis. Vergeet niet, dat op ’t ogenblik de hele wereld naar ons kijkt en dat we steun nodig hebben voor de talrijke slachtoffers. Mijn partijgenoten in het buitenland zullen die motie niet onbeantwoord laten. De staking kon de aanneming van de wetten niet verhinderen en daarom heb ik woensdag reeds geadviseerd om er mee op te houden.
Maar de wijze waarop het comité de zaak heeft beëindigd is een schande, zoals ook het proclameren van de algemene werkstaking een schande is. Men wist immers, dat deze toch niet langer kon duren dan twee dagen en dus moest mislukken, daar zo’n beweging niet in twee dagen kan slagen. Laat ons nu niet schelden, doch een wedijver aangaan, wie het meest doet voor de slachtoffers.
Hij ontraadt nog eens krachtig de aanneming van de motie van Domela Nieuwenhuis.
(De voorzitter deelt mede, dat het comité geen enkele motie aanvaardt, vóór een onderzoek is ingesteld.)
Een stem uit de vergadering: je hebt niets te aanvaarden. Wij zullen besluiten nemen.
Wessels van het Comité van Verweer.
Wessels. Ik had betere argumenten verwacht voor de zware beschuldiging naar ons hoofd geslingerd. Ik zal u zeggen wat er is voorgevallen, doch verklaar vóór alles, dat ik geen enkele fout zal accepteren, vóór betere bewijzen zijn geleverd. Er heerste hier bij ons een verschrikkelijke wanorde. Dat is niet onze schuld. Men bracht bijna alle berichten bij het hoofdbestuur van de spoorwegvereniging, dat boven zitting hield en niet bij ons. (Aha!) Ook kwamen er geheime berichten in, die aan het comité niet mochten worden medegedeeld. Er kwam bv. iemand met een brief voor Oudegeest, die ik niet machtig kon worden. Met geweld moesten we onze berichten van het hoofdbestuur van de spoorwegvereniging krijgen. Van onderlinge afspraak en besluiten was haast geen sprake, maar bovendien werd er geen gevolg aan gegeven.
Wij besloten o.a. om (op zekere avond) geen vergadering te beleggen in het Paleis voor Volksvlijt en maakten er dus geen reclame voor. Buiten ons om huurde de penningmeester van ’t hoofdbestuur toch het Paleis en schreef een vergadering uit. Het gevolg was natuurlijk een mislukking, daar die vergadering niet was voorbereid. Dergelijke dingen verwekten wantrouwen en argwaan tegen het hoofdbestuur van de spoorwegvereniging. De verbinding tussen de verschillende plaatsen en propagandisten was hoogst gebrekkig.
Dat is echter de schuld van het hoofdbestuur.
Op verschillende plaatsen als Leeuwarden, Sneek, Hoek van Holland, Alkmaar, Den Helder, Maastricht, enz., is vergeten de staking te proclameren. Ook dat is de schuld van ’t hoofdbestuur. De opheffing van de staking is in hoofdzaak gebaseerd op het mislukken van de spoorwegstaking. Ook het vragen om steun op sommige plaatsen was bewijs van zwakte. De persoon, die het bericht van Zaandam bracht, vertelde, dat zonder steun de zaak zou mislukken. In de brief stond het niet, wat ook blijkt bij het voorlezen. Het bericht dat Utrecht zou omvallen, deed de maat overlopen. De beweging in Amsterdam stond goed, doch die kon niet het gebrek op verschillende plaatsen in het land goedmaken. Ik heb wel de verantwoordelijkheid gevoeld. De aanneming van de wetten deed het doel van de strijd te niet, omdat de algemene vakbeweging slechts weinig door de wetten wordt belemmerd.
De omstandigheden wettigen de plotselinge opheffing. Ofschoon besloten was een manifest te drukken, kon Vliegen, toen Het Volksdagblad dat weigerde, niet anders handelen dan bulletins laten drukken. Men achtte de gevangenis toch niet licht. Niet voor ons hebben we gevreesd, maar voor de arbeiders die bij de spoorwegen staakten. En omdat wij meenden dat de strijd toch verloren was, hielden we op.
Ik geloof niet aan verraad. Wel erken ik, dat er veel verkeerd is gedaan. Als bijvoorbeeld Oudegeest te Rotterdam handelde, zoals is gezegd, dan is dat afkeurenswaardig. Het schrijven van de brief buiten ons om, is een schandstuk. De zinsnede: “Of bij directe hervatting van de arbeid allen weer zouden worden aangenomen”, noem ik een gemene streek, en Vliegen noemde dat ook een gemene streek. Ik geloof dat die brief de hoofdzaak is van de mislukking van de strijd.
Het wandelen van Oudegeest met Mevr. Roland Holst is verkeerd opgevat. Ik moest iets met hem bespreken en daar het hier te druk was gingen we een eindje omlopen en toevallig was ook Mevr. Roland Holst er bij. Ik heb werkelijk wantrouwen tegen Vliegen en heb openlijk gezegd, dat er geknoeid is. Maar omdat ik geen bewijzen had, heb ik mijn woorden moeten intrekken. Van 2 hoofdbestuurders van de spoorwegvereniging ontving ik des daags vóór de staking bericht, dat ze ’t bevel van ’t landelijk comité niet wilden opvolgen. Dat is een bewijs, dat Oudegeest hen niet voldoende had ingelicht. Op krachtig aandringen deden ze het eindelijk toch, maar zij waren geen warme strijders, konden het niet zijn. Ik kan niet geloven aan opzettelijk verraad, ondanks het verleden van Vliegen. En bovendien, er moet vergeving zijn, geen haat. Laat ons beseffen, dat we nu staan tegenover een oppermachtige vijand. De voorwaarden, thans gesteld aan de havenarbeiders, leveren daarvan het bewijs. Laat ons redden wat er te redden is.
Oudegeest. Ik zal de vragen van Domela Nieuwenhuis zoveel mogelijk eerst beantwoorden. Het comité is zoveel mogelijk aanwezig geweest. Ik zelf was van zondagavond 10 uur tot woensdagnacht 1 uur voortdurend aanwezig, behalve 6 uren slapen en 3 uren eten. Onze hoofdbestuurder Sloot was echter bijna altijd afwezig. (Sloot: dat is niet waar!)
Hoewel ik er tegen was, ontken ik, dat ik stemming heb gemaakt tegen de staking. Ik ken de spoorjongens en daarom was ik er tegen. Ze zijn kort georganiseerd, hebben geregelde verdiensten en zijn gerekruteerd uit de kazerne en van het platteland. Een spoorwegstaking moet tot gevolg hebben, dat geen enkele trein rijdt. Dat ik fouten gemaakt heb, ontken ik niet, maar ik ben overtuigd dat ik mijn best heb gedaan. Ik heb ’s maandagavond hier nog vergaderd met de spoorjongens en moest toen de vrouwen aanvuren om de mannen de deur uit te jagen om te posten. De spoorjongens waren op verschillende plaatsen te lui om te posten. Ik heb dinsdagavond niet ontmoedigend gesproken, zoals mij ten laste wordt gelegd. Met deze nieuwe dienstregeling hadden de maatschappijen het wel een jaar kunnen uithouden. Toen ik dinsdagavond met de auto naar Rotterdam wilde, was Van Emmenes er mee naar Apeldoorn.
De machinisten hebben slecht gestaakt. (Er klinken verschillende protesten uit de vergadering.) In Rotterdam heb ik mijn best gedaan. Ik kwam niet tijdig aan de Delftse Poort, omdat de Koningsbrug open was en ik moest wachten. Een spoorwegstaking verreist veel meer organisatie dan wij hadden en daarom waarschuwde ik. En nu de zaak verlopen is, noemt men mij een kneedbaar man. Nu de spoorwegorganisatie, waaraan ik 7 jaren heb gewerkt, is vernietigd, nu krijg ik de schuld. Maar de Nederlandse vakbeweging, die ons op dit gevaarlijke pad dreef, draagt de schuld en dat vergeef ik die vakbeweging nooit. Ik heb gedaan wat ik kon. De politie heeft mij in Rotterdam bij de Delftse Poort weggejaagd en toen ben ik naar Den Haag gegaan, waar ik las, dat de staking was opgeheven. Ik heb toen nog voor de spoorjongens gesproken en ben daarop naar Amsterdam gegaan in gezelschap van de sociaaldemocratische kamerleden.
Er wordt beweerd, dat die brief aan de directie een bewijs is van zwakte. Dat is volkomen juist. Maar daarom ook moest de staking eindigen. Dat is geen verraad. De brief is eerst voorgelegd aan het comité, maar dat wilde er niet van weten, omdat de looneis iets was, waarmee het zich niet bemoeide. Die bewuste zin stond echter in deze voorgelegde brief niet maar is er later tussengevoegd. Ik weet daar echter niets van, daar ik vóór mijn vertrek naar Rotterdam een paar vellen blanco papier getekend heb, die men er voor kon gebruiken.
De brief is getelegrafeerd aan de Weesperpoort en dat is het telegram, waarnaar Domela Nieuwenhuis vraagt. Als het niet lukken van een staking misschien het verraad is, dan is Domela Nieuwenhuis ook een verrader, want hij kon de spoorjongens in Hilversum niet tot staking krijgen. Ik vreesde niet voor de gevangenis. Ik zit liever 4 jaren in de gevangenis dan in twee van deze vergaderingen. Als Kolthek beweert dat ik in Rotterdam op allen de indruk maakte van totaal moedeloos te zijn en meer te weten dan ik zei, dan vergistte men zich daar. Over opheffing van de staking was tussen ons, als comitéleden, nog geen woord gewisseld. De plotselinge opheffing is gewettigd, omdat het te veel tijd vereist, om de hoofdbesturen bij elkaar te krijgen. Hij brengt nu het voorgevallene te Utrecht ter sprake. (Over en weer ontstaat een gesprek waaruit blijkt dat daar is gehandeld buiten het plaatselijk Comité van Verweer om en tegen diens zin en dat daardoor valse en onware berichten in Amsterdam kwamen.) De organisatie van rapportrijders was goed, maar de omstandigheden joegen de boel in de war.
Het hoofdbestuur van de spoorwegvereniging wankelde om te staken, maar de lichtzinnige inlichtingen, door sommige hoofdbestuurders verstrekt, deden eindelijk het besluit vallen. De overige vakken zouden de spoorjongens helpen en dat is op zó lichtzinnige wijze geschied, dat ze zichzelf hebben vermoord. Typografen en Bakkers konden de lui niet houden, zeiden ze, en de stakingen verliepen direct. (Protest van de typo’s.) Bakkersstaking is trouwens altijd onzin, want de arbeiders hebben het eerst behoefte aan brood.
Gij, hoofdbestuurders, bent verantwoordelijk van de talrijke slachtoffers. (Onrust in de vergadering.) Wie één bewijs van gepleegd verraad levert, mag mij ophangen.
De Nederlandse Vakbeweging heeft zichzelf overschat.
Hij beroept zich op Kolthek omtrent samenwerking tussen sociaaldemocraten en anarchisten en wil het voorstellen, alsof Samson de proclamatie van de algemene werkstaking wilde beletten. (Een gesprek over en weer neemt dat misverstand weg.)
De brief, die ik op woensdag naar Haarlem zond, bevatte waarheid. Woensdag stond onze strijd goed. Na die tijd zijn de slechte berichten gekomen. (Hier is Oudegeest druk aan ’t knoeien, want even tevoren zei hij, dat die brief aan de directies woensdag is verzonden, omdat de strijd zwak stond. Kolthek)
De proclamatie van de spoorwegstaking, is onvoldoende geweest, doch dat is door Wessels en mij geschied. Ik heb geen enkele geheime vergadering meegemaakt. Wat Vliegen heeft gedaan weet ik niet. Dit is het, wat ik had te zeggen. En nu brengen men voor de beschuldigingen bewijzen bij.
Van Erkel.
Hij protesteert tegen het gevangen nemen van de drie comitéleden. Hij onderschrijft wat Wessels heeft gezegd. De verantwoordelijkheid van de opheffing neemt hij op zich. Vliegen is secretaris geworden, omdat Domela Nieuwenhuis er niet bij was. Die had er bij moeten zijn, omdat deze strijd zijn strijd is, en dan was hij secretaris geworden van het Comité van Verweer. De zwakte van de organisaties is oorzaak van de nederlaag. Als er, een mislukte beweging is, zoekt men zondebokken. Laat ons liever de fouten opzoeken en op een volgende keer vermijden. De verwarring is groot geweest, doch ieder handelde in de overtuiging dat hij goed deed. Voor mij is er geen sprake van verraad, zolang, geen bewijzen worden geleverd. De brief aan de directie zou het enige genoemd kunnen worden. Hij dringt aan op samenwerking met het oog op de slachtoffers.
Rijnders. Het gaat niet op, om zich achter de gevallen slachtoffers te verbergen en daarom over de dingen de mantel van de liefde te spreiden. Tot mijn spijt doet ook Van Erkel dat. We moeten de zaak onder de ogen zien en als er verraders zijn, moeten ze worden ontmaskerd. En geen enkele overweging zal mij daarvan terughouden, want dan zijn die slachtoffers juist daar, als het gevolg van verraad.
Het comité is de hele strijd gebrekkig aanwezig geweest. Meermalen was er één, meermalen was er niemand. Ook Oudegeest was er niet, zoals hij zegt. Hij was wel in dit gebouw misschien, maar niet op de plaats waar het Comité van Verweer moest zijn. Van maandagavond tot donderdagmiddag heb ik Vliegen bijvoorbeeld niet hier gezien. In die tijd sprak hij Oudegeest slechts éénmaal. Die hield trouwens in ’t geheel geen voeling met het comité, althans niet met mij. Die brief is niet aan de directie gezonden uit zwakte, zoals Oudegeest zegt, maar de zaak is er zwak door geworden. Immers, Oudegeest schreef zelf naar Haarlem, dat woensdag de strijd sterk stond. Nadat die brief in de pers was verschenen, kwamen de berichten van verzwakking stelselmatig in. En Wessels zei dan telkens: “Daar heb je gvd weer een gevolg van die brief.”
Met het voorgelezen schrijven van Vliegen ben ik het niet eens, want ik weet niet of de boel zwak stond, dan wel of we met de berichten belazerd zijn. Om te spreken van verraad moet men bewijzen hebben en die zijn er nog niet veel. Die brief is iets, maar er moet meer zijn. Vrees voor de gevangenis bestond bij mij niet, zoals de vrije socialisten wel weten. Ik heb hen aangeraden, nog daags te voren, om een plaatsvervanger te benoemen, daar ik wel ingepikt zou worden. Omtrent het bericht naar Zaandam, dat 400 stakers in de Rietlanden zouden omvallen, is mij niets bekend. Vliegen heeft werkelijk gezegd, kort voor dat de strijd uitbrak, dat de algemene werkstaking onzin was en het comité maar moest worden ontbonden. Hij kan er niet met hart en ziel voor hebben gewerkt, evenmin als Oudegeest. Daaromtrent ben ik het volkomen met Van Emmenes eens.
Het was een janboel in het comité. Op vergaderingen stond men met de vuisten voor elkaar, omdat men elkaar wantrouwde. Vliegen en Oudegeest werden verdacht niet zuiver op de graat te zijn. Door de sociaaldemocraten is werkelijk stemming gemaakt tegen de algemene werkstaking. Oudegeest en Vliegen vooral, hebben weinig activiteit aan de dag gelegd. Toch wil ik niet spreken van verraad, voor meer en betere bewijzen zijn geleverd.
De opheffing is niet volgens besluit geschied. Er was besloten een manifest uit te geven. Bovendien, en dat wist het comité, was het niet mijn bedoeling, om de gehele staking op te heffen. Doordat het opgestelde manifest niet door Vliegen is uitgegeven, ontstond grote verwarring en een geheel verkeerde indruk, Van het nemen van juridisch advies is mij niets anders bekend, dan dat men mij later vertelde dat men ’t genomen had. Mevr. Roland Holst vertelt hier, dat ze het comité heeft terzijde gestaan. Ik weet daar waarlijk niets van en de opdrachten, haar gegeven, zijn mij tot heden onbekend gebleven.
Er is meer besloten en overlegd met het hoofdbestuur van de Spoorwegvereniging dan met ons, althans met mij. Ik kreeg de indruk, dat ik er voor spek en bonen bij zat. Als ik wat wilde weten, moest ik eerst op onderzoek uit. Nadat de bewuste brief aan de directies zijn treurig werk had verricht, kwamen de berichten van verzwakking binnen. Onder de indruk daarvan en het raadselachtig en zenuwachtig aandringen van Vliegen namen we het besluit tot opheffing. Ik verzette mij halsstarrig en reeds was Vliegen bezig met het schrijven van het manifest, toen ik nog niet mijn toestemming had gegeven. Op het allerlaatste gaf ik eerst mijn toestemming, om te schrijven dat met algemene stemmen was besloten.
Ik heb Vliegen nooit vertrouwd, omdat men mij van verschillende zijden, ook van sociaaldemocratische, had medegedeeld dat hij onbetrouwbaar was. Ik kan het verraad niet ontkennen, doch ook niet constateren. Ik hink op twee gedachten. Oudegeest, die adviseerde tot niet-staken is niet door de uitslag in ’t gelijk gesteld. Bij de motivering van zijn advies om niet te staken, beriep hij zich op verschillende plaatsen, die zwak zouden staan. En die stonden in de strijd juist goed. Anderen, die volgens Oudegeest goed waren, waren zwak, zoals Amsterdam aan ’t Centraal Station.
Troelstra is oorzaak dat de sociaaldemocraten door de anarchisten op sleeptouw zijn genomen. Hij heeft het eerst voorgesteld, om de wetten te beantwoorden met een algemene werkstaking. Later is hij in zijn schulp gekropen op een laffe en verraderlijke wijze.
Van den Berg. Volgens Rijnders zou het verraad in hoofdzaak zijn te zoeken in de brief, die woensdagmiddag aan de directies is gezonden. Maar tegen de naam verraad protesteert Rijnders. Welnu, die brief is met goede bedoelingen verzonden en geenszins met het doel om de zaak te verraden.
De volgende brief wordt voorgelezen;
Het hoofdbestuur van de Alg. Ned. Vereniging van Spoor- en Tramwegpersoneel, heeft de eer u mee te delen, dat in de hedennacht gehouden vergadering van het hoofdbestuur met algemene stemmen besloten is, het ondervolgende van U. H. E. G.[6] te verzoeken, nl. of U. H. E. G. genegen zou zijn:
Uit te vaardigen het vervatte in het Kon. Besluit van 7 april 1903, ter nadere aanvulling van het ARD, ook al zou nader beslist worden dat het Kon. Besl. niet zou steunen op art. 27 van de Spoorwegwet, waarover reeds twijfel gerezen is;
In het reglement, dat door bestuurders van Spoorwegmaatschappijen aan de goedkeuring van de Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid is te onderwerpen, zoveel mogelijk tegemoet te komen aan de in dato zoveel 12 tot 13 maart aan U. H. E. G. gerichte verzoeken;
Bij directe hervatting van de arbeid door het Spoorwegpersoneel, al het gestaakt hebbende Spoorwegpersoneel in dienst te stellen;
Dat geen rancunemaatregelen tegen gestaakt hebbend personeel mogen genomen worden;
Op een nader verzoek, door onze organisatie te doen, tot herstel in functie van enige personen, ontslagen of gestraft in de periode van 1 febr. tot en met de 5 april jl. gunstig te beslissen, indien nieuwe feiten werden aangetoond of omstandigheden werden aangevoerd, die tot verschoning van de gepleegde feiten aanleiding zouden geven;
De datum 1 mei 1903 genoemd ad. 5 sub. c. van gemelde aanvulling van het ARD voor uwe Maatschappij op 1 april 1903 te stellen;
En schriftelijke bevestiging van het bovenstaande te geven.”
Omtrent de opheffing dit: aanvankelijk was besloten, om een algemene hoofdbestuursvergadering te beleggen en die over de stand van zaken te laten oordelen en beslissen. Maar toen, nadat daartoe was besloten, nog zulke ongunstige berichten uit Utrecht kwamen, besloten wij tot directe opheffing. Ik ben altijd op mijn post geweest.
(Rijnders interrumpeert en zegt: Je was wel in ’t gebouw, maar niet bij ’t Comité van Verweer).
Oudegeest heeft onze hoofdbestuurder Sloot beschuldigd, dat die bijna niet aanwezig is geweest. Welnu, die kon hier niet zijn, want hij is twee dagen voor propaganda uit de stad geweest en heeft een halve dag gevangen gezeten. De mislukking van de strijd is aan niets anders te wijten, dan aan overschatting van onze krachten en ook voor een groot deel aan de laksheid van de spoorjongens. Het bericht dat naar Zaandam is gezonden, dat 400 man aan de Rietlanden aan ’t werk waren gegaan, is onjuist. Het is onjuist afgezonden door Wessels, of verkeerd door Zaandam begrepen. Ik vind het hard, om hier voor schurk en verrader te worden uitgemaakt, zolang men daarvoor geen betere bewijzen bijbrengt.
W. H. Vliegen. De beschuldigingen aan mijn adres behoef ik niet beantwoorden, na wat door mijn medecomitéleden, die mij wantrouwden en op de vingers keken, is gezegd geworden. Zij durven mij niet van verraad beschuldigen. Eigenlijk heeft men mij dus niet beschuldigd, doch uitgescholden. En vóór ik daarop inga, zal ik afwachten tot men mij bepaalde feiten ten laste legt. Wie mij één daad kan noemen van enige betekenis, die ik op mijn eigen houtje heb gedaan, mag mij in staat van beschuldiging stellen.
Er zijn hier ook een massa kleinigheden genoemd, o.a. hoelang de comitéleden hier geweest zijn. Dat is mij te kleinzielig om er ernstig op in te gaan, want dan zouden we misschien wel moeten uitrekenen, hoeveel uren ieder hier is geweest. Ik volsta met te zeggen, dat ik hier zoveel mogelijk ben geweest.
Op de vraag, of ik voorgesteld heb om het comité te ontbinden, antwoord ik: Ik heb dat niet voorgesteld zonder meer. Zie hier de toedracht: onze berichten en gegevens waren onvoldoende en daarom werd een hoofdbestuursvergadering belegd. En ik gaf mijn voornemen te kennen, om op die hoofdbestuursvergadering een voorstel in die zin te doen. Ik ben mij ook niet bewust, dat ik ook maar op een vergadering op ontmoedigende wijze heb gesproken.
Westra klaagt over het niet beantwoorden van brieven. Ik heb er mij over verwonderd, dat daarover niet meer klaagden. Ik denk bv. aan Kolthek, die mij zo’n belangrijke brief zond en dringend om antwoord vroeg. Maar het was mij niet mogelijk om zodanige brieven te beantwoorden, omdat het postgeheim niet veilig werd geacht en er ook geen tijd voor was.
Een enkel woord nog over mijn in-verbinding-staan met de jezuïeten. Toen ik nog in Rotterdam woonde, werd ik door een lid van onze afdeling Delft beschuldigd, dat ik aan een pastoor te Maastricht een brief zou hebben geschreven, waarin ik aanbood om mijn socialisme te laten varen, indien men mij een postje bezorgde. Die brief was hem in handen gekomen. De afdeling Delft heeft zich met de zaak bemoeid en wilde mijn schrift vergelijken met dat van die brief, wat echter door die persoon werd geweigerd. Daarop werd hij voor de keuze gesteld, om zijn laster openlijk in te trekken, of te worden geroyeerd. Hij heeft toen bedankt en ik heb sedertdien nooit meer van de zaak gehoord. In de opheffing van de staking heb ik geen bijzondere rol vervuld, zoals Rijnders mij ten laste legt. En het verzet van Rijnders was ook niet zo hardnekkig als hij thans zegt.
(Rijnders interrumpeert en vraagt op de man af: Heb ik mij tot het laatste verzet, ja of neen? Vliegen antwoordt: Ja!)
Het Volksdagblad weigerde om het manifest omtrent de opheffing te drukken en daardoor kwam het, dat ik naar De Telegraaf ging, waardoor dat blad het eerst met het bericht kwam. De opheffing werd door ons noodzakelijk geacht en we hebben de zware verantwoordelijkheid zeer wel gevoeld. Wij, sociaaldemocraten, hebben met loden schoenen dezen strijd aanvaard, dat is zo, maar toch heb ik mijn best gedaan. Als secretaris heb ik mijn plicht naar mijn beste weten vervuld. En daarom ben ik gisterennacht gemarteld geworden. Waar mijn medecomitéleden echter hebben gesproken zoals zij hebben gedaan, daar hoop ik, dat men de beschuldiging van verraad aan mijn adres zal intrekken of bewijzen.
Rijnders heeft gezegd, dat hij zal onderzoeken. Welnu, hij zal tevergeefs zoeken naar verraad, want het is niet gepleegd.
(Hiermede is de verantwoording van het comité ten einde.)
Domela Nieuwenhuis: Ik wil beginnen, met de beschuldiging die Troelstra richtte aan mijn adres, als zou ik een demagoog zijn, die werkt op de slechtste hartstochten van de mensen, van mij af te schudden. Een demagoog kenmerkt zich altijd hierdoor, dat hij tracht een zekere positie te veroveren, een baantje machtig te worden. Welnu, dat kan van mij niet gezegd worden. Maar het is eigenaardig, dat juist een baantjesjager mij ervan beschuldigt, zeker om te voorkomen, dat hem dat verwijt naar de oren zal worden geslingerd.
De voorzitter Oudegeest heeft deze vergadering gesard en beledigd in zijn rede en ik kan volkomen begrijpen, dat velen moeite hadden om zich te bedwingen. Men kon zo merken, dat hij gewoon is om vergaderingen te presideren, die alles goed vinden wat hij zegt. Mijn beschuldiging van verraad is geenszins weerlegd, integendeel ben ik door alles wat ik hier heb gehoord, in mijn mening versterkt. Maar ik heb nog nooit iemand ontzien, zelfs mijn beste vriend niet, en daarom wil ik dat hier ook niet doen. En dan moet ik zeggen, dat de verklaring van Rijnders mij heeft teleurgesteld. Deze heeft mij verzekerd, dat we verraden werden door de sociaaldemocraten en thans neemt hij een gereserveerde houding aan. (Men zie het artikel van Rijnders in De Vrije Socialist van woensd. 22 april jl. Kolthek.)
De hoofdzaak is door het comité onbesproken gelaten en men putte zich uit in kleinigheden. Zo beweert Oudegeest wel, dat “hij hier wel aanwezig was”, maar vast staat, dat hij niet was bij het Comité van Verweer en daar behoorde hij te wezen. Wanneer Oudegeest beweert dat bij een algemene werkstaking geen enkele trein mag lopen, dan heeft hij zeker een heel vreemde voorstelling van de zaak.
Die brief aan de directies moest de indruk geven van zwakte, ook al stond de zaak goed, zoals ook werkelijk het geval was. Die brief heeft ongetwijfeld verzwakking veroorzaakt en dat is de hoofdzaak. Het verzenden van het telegram is erkend geworden, want die brief is over getelegrafeerd.
Die brief is om een en ander een belangrijke kwestie en niet te verdedigen, als zijnde tegen ’t belang van de strijd. Buitendien, hij mocht niet geschreven worden buiten het Comité van Verweer om. Nu tracht Oudegeest wel de verantwoordelijkheid van zich af te schuiven, door te vertellen dat hij van die tussengevoegde woorden niets afweet, maar dat is dan toch al te mal. Alleen het tekenen van blanco vellen papier in zulke kritieke dagen, is een onverantwoordelijke daad. Zo kan men zijn eigen doodvonnis wel ondertekenen!
Ik ben het dan om verschillende redenen volkomen eens met Het Volksdagblad, dat spreekt van een reusachtig verraad. (Spreker leest daaruit enige zinnen voor.)
Dat Oudegeest, die adviseerde om niet te staken, door de uitslag in ’t gelijk is gesteld, is volkomen begrijpelijk, als men weet dat hij eerst de zaak in de war stuurt en de mensen ontmoedigt. De redenering van Wessels is zeer onlogisch. Deze begon met te zeggen, dat hij geen enkele fout accepteerde en direct noemde hij een hele massa fouten en gebreken op. Het verraad schuilt verder in hoofdzaak in valse berichten. En dat van vele plaatsen valse berichten zijn verstrekt, zal toch niemand ontkennen. En nu is het alweer eigenaardig, dat het allemaal sociaaldemocraten zijn, die de valse berichten verstrekten. Moet men daaruit niet afleiden, dat er stemming gemaakt is?
Als Wessels betoogt dat er vergeving moet zijn voor gepleegde misdrijven in ’t verleden, redeneert hij gevaarlijk. Wie eenmaal verraad heeft gepleegd, vertrouw ik nooit meer; zo iemand plaats ik althans niet op een vertrouwenspost. Voortzetting van de strijd, waarop enkelen aandringen, acht ik op ’t ogenblik misdadig. Onze nederlaag is op zich zelf niet zo erg, als zij maar was een gevolg van zwakte. Maar nu zij is het gevolg van verraad, nu is het verschrikkelijk. De voorstelling, als zou onze vakbeweging nog zo zwak zijn en onze invloed zo gering, is onjuist. Het is mij gebleken, dat we sterker waren dan ik vermoedde.
Mevr. Roland Holst heeft gezegd, dat het haar spijt, dat ze heeft meegedaan. Dat is te begrijpen. Want zij beklaagt zich nu, dat de regering en de spoorwegdirecties zo vele wapenen tegen ons hebben gebruikt. Dat is een bewijs, dat zij de zaak niet goed heeft ingezien. Of dacht zij soms, dat onze tegenpartij, voor wie zoveel op het spel stond, een enkel wapen ongebruikt zou laten, dat zij met de handen in de zak zou zitten? Zij beroept er zich ook op, dat de geest zoveel was veranderd, maar dan zeg ik: Dat komt door het verraad van de artikelen in Het Volk, waartegen zij zelf opkwam. In haar brochure over de eerste spoorwegstaking erkent zij, dat de SDAP tot dusverre weinig invloed had op de arbeiders. En daarom moest deze beweging dienstbaar worden gemaakt, om die invloed te vergroten.
Dat artikel van Troelstra, getiteld Wat nu? was daarom op zichzelf ook verraad, al is de invloed van Het Volk op de arbeiders ook gering, zodat men daaraan geen te grote waarde moet toekennen, maar het werkte ontmoedigend.
Mevr. Roland Holst verwondert zich over de haat, die er bestaat tussen anarchisten en sociaaldemocraten. Dat komt omdat zij nog jong is in de beweging. (Mevr. Roland Holst interrumpeert: 6 jaren.) Maar als ze alles had meegemaakt of onbevooroordeeld onderzocht, dan zou ze zich daarover niet verwonderen. Wat wij daaromtrent beweren, noemen de sociaaldemocraten allemaal eenvoudig laster. Dat is de gemakkelijkste manier om er af te komen. Maar begrijpelijk is het, dat Troelstra hier aanraadt, om toch die oude koeien niet uit de sloot te halen. Want die oude koeien zouden zeker zeer vele de ogen openen.
Mijn beschuldiging van verraad aan de SDAP treft niet de eerlijke arbeiders, die lid zijn. Westra behoeft zich dat dus helemaal niet aan te trekken. Maar een eerlijk arbeider, die alles heeft onderzocht, zal wel sociaaldemocraat kunnen zijn, doch geen lid van de SDAP zolang die onder leiderschap staat van mannen, zo onbetrouwbaar als Troelstra, Vliegen, Schaper, enz.
Ik zou zelfs kunnen betogen, dat Het Volk voortgaat om verraad te plegen. Het publiceren van al onze geheimen toch, geeft onze tegenpartij een kijk op onze tactiek en bij een volgende gelegenheid kent ze die dus. Wanneer iemand, die ik niet ken, iets belooft, vertrouw ik daarop. Dat is mij al meermalen duur komen te staan, maar ik meen dat dit de enig mogelijke weg is. Ik kende Oudegeest niet persoonlijk en daarom heb ik mij, nadat hij had beloofd om met hart en ziel voor de zaak te werken, er ook niet tegen verzet, dat hij voorzitter van het comité bleef.
Het benoemen van een commissie van onderzoek, zoals door Troelstra is voorgesteld, ontraad ik ten sterkste. Dat is de gewone manier, om een ernstige zaak te begraven. Onze vakmannen, die hier zijn en de uitvoerige besprekingen horen, zijn zeer wel in staat om over de kwestie te oordelen. De platonische liefde van Troelstra voor de algemene werkstaking is belachelijk. Als de soc. dem. er dan niet tegen zijn, waarom doen ze dan op 1 mei niet met ons mee en waarom maken ze dan de beweging daarvoor bespottelijk, zoals in het bekende kladdertje inkt van Van Bruggen, redacteur van Het Volk. Direct na 31 januari waren de sociaaldemocraten voorstanders van de algemene werkstaking, nu zijn ze weer tegenstanders. Het is allemaal opportunisme.
Eigenlijk moesten de sociaaldemocraten Dr. Kuyper dankbaar zijn voor deze wetten. Hij heeft daardoor de economische actie een duw achteruit willen geven en dat moet de sociaaldemocraten aangenaam zijn, want in oprechtheid kunnen zij geen voorstanders zijn van een sterke economische actie. Zolang zij deze kunnen dienstbaar maken aan de politiek, is zij welkom. En daarom vroegen de sociaaldemocratische Kamerleden ook aan het Comité van Verweer, of zij volmacht konden krijgen, om in de Tweede Kamer namens het comité te spreken. Dat werd hun geweigerd, maar men had het graag gewild, om daardoor aan de spits van de beweging te staan.
Om geen enkele overweging mag op ’t ogenblik de eenheid bewaard blijven. Dat is te lang reeds gebeurd. De verraders zullen ontmaskerd worden en zolang ik kan spreken en schrijven, zal ik daaraan werken, omdat het moet gebeuren.
(Hij voegt aan zijn motie een zinsnede toe, betreffende het steunen van de slachtoffers.)[7]
Wollring. (Plaatselijk Comité Amsterdam.) Ik behoorde gisterenavond tot diegenen, die verontwaardigd waren over de handelswijze van het landelijk comité. Nu ik alles heb gehoord, vooral nu ik de leden van het Comité heb gehoord, heb ik een heel ander inzicht in de zaak gekregen. Als voorzitter van het plaatselijk comité was ik lang niet te spreken over de geheimzinnigheid van het landelijk comité. Wij konden haast geen berichten krijgen en evenmin voeling met elkaar houden, niettegenstaande dat we in elkaars onmiddellijke nabijheid waren.
Maar nu zie ik in, dat het landelijk comité daarin goed handelde. Hun verdediging heeft mij bevredigd en het spijt mij daarom, dat Domela Nieuwenhuis, die intellectueel zo ver boven mij is verheven, op de ingeslagen weg blijft voortgaan. Ik voorzie, dat zodoende het wantrouwen blijft bestaan en voortwoekeren.
(Hij herhaalt nog eens het medegedeelde omtrent Spiekman en Helsdingen in Rotterdam. Hierdoor ontstaat een gesprek over en weer tussen Kolthek en de persoon die de onjuiste mededeling uit Rotterdam heeft meegebracht. Deze blijft volhouden dat Spiekman en Helsdingen weigerden om het bevel van de algemene werkstaking uit te voeren, terwijl Kolthek het tegenspreekt en nog nader mededeelt, dat Spiekman niets had uit te voeren, omdat hij niet zat in het plaatselijk Comité van Verweer te Rotterdam.)
De vergadering wordt rumoerig omdat Wollring tot nietszeggende zaken afdaalt. Na enige tijd keert de rust enigszins weer en vervolgt Wollring. Hij kan zich echter niet verstaanbaar maken. Hij hekelt de herrie en de blijkbare lust daartoe bij velen en betoogt dat alleen de hoofdbesturen hadden moeten worden toegelaten. Krachtig dringt hij aan op een comité voor steun en hij waarschuwt er voor, om de arbeiders niet tegen elkaar op te hitsen.
Dr. Frederik van Eeden dient een motie in, om een commissie van onderzoek te benoemen, statistieken omtrent deze strijd te verzamelen en een comité voor steun van de slachtoffers te verkiezen. Nadat het eerste gedeelte er is afgedaan, wordt de motie bij acclamatie aangenomen. In het steuncomité worden gekozen: A. W. Ammerlaan, Dr. F. van Eeden en Tj. Westra.
Kolthek. Ik ben naar hier gekomen, niet met de overtuiging dat er verraad zou zijn gepleegd. Na alles wat ik hier heb gehoord, geloof ik het wel. Ik ben dus door wat hier is gesproken tot een conclusie gekomen, juist tegenovergesteld aan die van Wollring, die van zijn verontwaardiging genezen is. En nu versta ik onder verraad: Dat deze beweging door de kopstukken uit de SDAP is ondergeschikt gemaakt aan politieke bedoelingen.
In tegenstelling met Domela Nieuwenhuis, ken ik grote waarde toe aan het artikel van Troelstra in Het Volk. Niet omdat de invloed van dat blad zo groot is, dat weten we allemaal wel beter. Maar de bourgeois pers, de grote en de provinciale blaadjes, hebben dat artikel uitgebuit, evenals de ingezonden stukken van Mevr. Roland Holst, Dr. Gorter en Anton Pannekoek. Zo kwam de herrie onder de ogen van duizenden arbeiders. De lui wisten niet, waaraan zich te houden. Dat anarchisten en sociaaldemocraten ruzie hebben, is niets ongewoons, daaraan zijn de Nederlandse arbeiders gewoon. Maar nu hadden de sociaaldemocraten onder elkaar ook nog ruzie en wel de voornaamste leiders. Dat bracht ontmoediging en weifeling bij honderden. Al is dus dat artikel van Troelstra geen rechtstreeks verraad, het kan niet worden ontkend, dat daardoor de beweging zeer veel schade heeft ondervonden.
Nu schreeuwt men vanuit de hoek waar de parlementaire zitten en van achter de bestuurstafel voortdurend om bewijzen van het verraad. Maar het is juist het eigenaardige van verraad, dat het bijna nooit precies is aan te wijzen. Daaraan danken de verraders het dan ook gewoonlijk, dat ze met hun onzalig spel kunnen doorgaan. Men krijgt bijna altijd een hele massa kleine aanwijzingen, die ieder op zichzelf veel te denken geven, zodat men per slot van rekening wordt gedwongen, om het verraad te constateren en aan te nemen.
Zo ook hier.
Vooreerst staat het vast, dat de sociaaldemocraten de strijd wilden beëindigen, zodra de wetten waren aangenomen. Dat was in strijd met de algemene bedoelingen en is van tevoren niet door hen gezegd. Dan was de organisatie van de spoorwegstaking slecht, wat in verband met wat later door ’t hoofdbestuur is gedaan, zeker te denken geeft.
In verband met een en ander moet ik nu ook iets mededelen, wat ik gisteren heb verzwegen. Ik kan dat echter niet in ’t openbaar doen, daar het een slachtoffer zou eisen voor de justitie en ik wil zelfs geen verrader in handen van de justitie spelen. Aan een mogelijke commissie zal ik dus de zaak in details mededelen en volsta hier met te constateren, dat in Roosendaal door een sociaaldemocraat is getracht mij voor lange tijd in de gevangenis te brengen.
Wat de berichten aangaat: Ik herhaal, dat Oudegeest niet het recht had, om donderdagavond naar Amsterdam te seinen, dat Rotterdam er hachelijk voor stond. Daarvoor had hij eerst moeten beproeven, wat er bij de Delftse Poort kon gedaan worden. En dan nog kon niet worden beweerd, dat Rotterdam er hachelijk voor stond. Waar de slechte berichten van donderdag oorzaak waren van de opheffing van de staking, daar heeft dat bericht daartoe zeker niet weinig bijgedragen, daar Rotterdam de tweede stad van het land is. Ik geloof dus, na alles wat ik hier heb gehoord, wel degelijk aan verraad, al betwijfel ik, dat de tastbare bewijzen ooit zullen worden geleverd.
Van Emmenes. Het is door Troelstra gezegd, dat hier een proces wordt gevoerd. Welnu, hij is opgetreden als advocaat, maar heeft zijn klant niet kunnen schoonwassen. Tenslotte heeft hij dan ook de clementie van de heren rechters ingeroepen. Volgens hem is Domela Nieuwenhuis opgetreden als Officier van Justitie. Ik zou oordelen dat die was opgetreden als openbaar aanklager, maar ik weet van die zaken niet zo veel af.
De sociaaldemocraten treden hier op als een jongen, die eerst het lampenglas kapot heeft gegooid, daarna de brander heeft vernield en dan klagend uitroept, dat de lamp niet wil branden. Zij toch hebben van tevoren moedeloosheid gezaaid, toen de strijd was aangevangen hebben ze die verraden en nu vertellen ze hier dat de beweging te zwak was voor zo’n strijd.
Vast staat, zoals ook reeds is opgemerkt, dat de sociaaldemocratische kopstukken de strijd wilden beëindigen, als de wetten waren aangenomen. Dat is verraad, want als men dat vooruit had gezegd, zouden negen van de tien vrije socialisten en vakverenigingsmannen er voor hebben bedankt om te staken.
De brief aan de directies is eveneens verraad, wat o.a. blijkt uit een brief, die de sociaaldemocraat en hoofdbestuurder van de spoorwegvereniging, Kuneken, schreef aan zijn partijgenoot Tempelaars te Utrecht en waarin staat, dat woensdagavond op de hoofdbestuursvergadering is besloten, om de strijd, te beëindigen en dat het sein weldra zal volgen. Ik heb hier die brief en zal hem even voorlezen:
Utrecht, april 1903.
Waarde Tempelaar,
Het is hedenavond in het hoofdbestuur besloten dat er met de directie in overleg zal getreden worden om de zaak te beëindigen. Nog een korte tijd volhouden. Het bericht zal spoedig komen.
Gegroet,
(w. g.) KUNEKEN
(Deze brief, hoewel geen datum aanduidende, is ’s woensdags, dus twee dagen vóór de opheffing van de staking, in Utrecht aangekomen.)
Vergadering! Is dat verraad, ja of neen? (Een donderend: ja klinkt door de zaal. Hier en daar een stem: neen.)
Het omvallen van Utrecht, zo hebben we horen vertellen door het comité, heeft de doorslag gegeven om de staking op te heffen. Maar men begrijpen dit goed: Tempelaars in Utrecht is niet omgevallen, neen, men heeft hem onderstboven getrapt en toen hij daar lag heeft men zich er op beroepen dat Tempelaars en Utrecht ook waren omgevallen.
En thans een andere vraag aan het Comité van Verweer: Wie heeft het eerst het voorstel gedaan om de staking op te heffen? (Het antwoord: is Vliegen.)
(De vergadering is erg rumoerig. De grootste helft staat op de stoelen en van Emmenes kan zich moeilijk verstaanbaar maken. Wat ik er van versta komt hierop neer, dat hij in kernachtige beeldspraak de sociaaldemocraten bestookt. Eindelijk keert de rust terug.)
Verschillende uitingen van sociaaldemocraten, zoals van Soep in Den Haag en ook hier in dit gebouw, wijzen er onweersprekelijk op, dat het de sociaaldemocraten er om te doen was, om aan te tonen dat de economische actie niet deugdelijk was, doch dat de politiek er bij moest.
Plaatselijk Comité van Verweer Utrecht. Het is in Utrecht de sociaaldemocraat Tempelaars geweest, die de boel heeft verraden en tegengewerkt. En die daad is te onverantwoordelijker, omdat hij dinsdagavond zijn best heeft gedaan om de staking uit te breiden. In hoofdzaak door zijn optreden, zijn er thans zovele slachtoffers. Want de staking onder de metaalbewerkers gelukte uitstekend, de leuze: Allen voor een en een voor allen, waaronder Tempelaars optrad, mistte zijn doel niet.
Op een afschuwelijke wijze is er achter ons om geknoeid en gekonkeld. De sociaaldemocratische studenten brachten maar raak berichten van Utrecht naar Amsterdam, zonder deze van ons te hebben ontvangen. Vrijdagmorgen kreeg ik van één van hun nog deze brief, ondertekend door Van den Berg. Zij hadden deze brief donderdagavond of nacht meegenomen van Amsterdam. Hij leest de brief voor, die vol tastbare onwaarheden staat omtrent de stand van de beweging.
(Van den Berg roept: Laat zien die brief! Laat zien of ik hem ondertekend heb. Men reikt hem de brief over, hij ziet hem in en sidderend van woede springt hij op de tafel en roept: Die handtekening is vals! die handtekening is vals!!)
De hele vergadering loopt te hoop. Het blijkt dat de handtekening vals is.
Domela Nieuwenhuis gaat op een stoel staan en zegt: Wij moeten er ons nu bij neerleggen, dat een commissie van onderzoek wordt benoemd.
Alzo wordt besloten.
In die commissie zullen, zo wordt bepaald, enkel vakverenigingsmannen worden gekozen en de vergadering wijst een elftal personen aan.
Hierna werd de vergadering gesloten.
Ziehier lezer een onpartijdig en zo uitgebreid mogelijk verslag.
Wie na nauwkeurige lezing daarvan nog twijfelt of onze beweging is verraden, is nooit te overtuigen. Het komt er nu nog maar op aan, de draden te vinden van het verraad en het centraal punt ervan op te sporen. Ik weet niet of het zal gelukken, twijfel er sterk aan. Want niet alle correspondenties zal de commissie van onderzoek bemachtigen. Er kwam donderdagavond iemand van Den Haag in Rotterdam, om een brief van Troelstra aan Oudegeest te brengen. Oudegeest lag te slapen en daar wij in de nacht toch een samenkomst zouden hebben met Oudegeest, gaven wij de persoon in overweging, om ons de brief te geven, daar hij dan weer kon vertrekken. Maar er was geen denken aan; noch aan het Comité van Verweer te Rotterdam, noch aan een van de propagandisten of vertrouwensmannen mocht de brief worden afgegeven. En toch behoefde hij niet op antwoord te wachten. Hij moest hem persoonlijk afgeven aan Oudegeest en heeft tot dat doel gewacht, zo lang als nodig was.
Een wonderlijke geheimzinnigheid. En in verband met al het andere is het zeer zeker heel geschikt om wantrouwen op te wekken, om aan knoeierij te denken.
Nog meer.
Oudegeest kwam per auto in Rotterdam. Ofschoon hij beweert, niets van de opheffing van de strijd af te weten en er dus op moest rekenen dat hij met datzelfde vervoermiddel zo spoedig mogelijk terug moest, stuurde hij de chauffeur met de auto weer terug. Die moest toen een brief aan Troelstra, die in Den Haag was, meenemen.
Ik heb Oudegeest op de laatste nachtvergadering persoonlijk gevraagd, of die brieven aan de commissie van onderzoek overhandigd zouden worden. Hij heeft toen gezegd: ja, maar of het gebeurt weet ik niet. En evenmin weet ik, of het dezelfde brieven zullen zijn, die overhandigd zullen worden. Als die brieven iets geheimzinnigs bevatten, dan krijgt de commissie van onderzoek ze bepaald niet in de vingers.
Het zal een hele toer zijn om de weg te vinden in al die geheimzinnigheden. Zal het bv. gelukken om de juiste verklaring te vinden van de feiten, meegedeeld door de dokwerker Ter Laare in de tweede nacht? En toch zou het van groot belang zijn.
De commissie brengt anders wel tijd zoek. Ze is bezig vanaf 14 april en heden 8 juni, dus bijna twee maanden later, heeft ze nog niets van zich laten horen.
En wie is zo naïef, om te geloven, dat die geheime vergadering van Vliegen, van Zutphen e.a., waarvan Goubits melding deed, is belegd voor het doel, dat J. van Zutphen noemde? Wie gelooft, dat het ontslag van twee mensen door die veteranen in de arbeidersbeweging als iets zo verschrikkelijks werd beschouwd?
Maar wat er ook uitlekt of verborgen blijft, voor mij staat het vast: onze mooie beweging is verraden geworden door de kopstukken van de SDAP.
Een vraag heb ik, voor de kopie naar de drukkerij ging, ernstig overwogen en dat is deze: waren wij allen, die daar bijeen waren, wel lichamelijk en geestelijk in staat, om de feiten met de nodige kalmte en bezadigdheid te beoordelen en te overwegen?
Het kan niet worden ontkend, dat van ons allen zeer veel, te veel was gevergd in de dagen van strijd. Van slapen was weinig sprake; eten en drinken ging heel ongeregeld; daarbij altijd in de weer en vol spanning. Normaal waren we dus niet, noch lichamelijk, noch geestelijk. Daarbij kwam nog dat allen, zowel sociaaldemocraten als anarchisten en vakverenigingsman, verkeerde onder de indruk van de nederlaag en zeer zeker waren de meesten het er over eens, dat die nederlaag en in geen geval zo had behoeven te zijn. Die wilde vlucht was in geen geval nodig geweest.
Met het oog op één en ander heb ik een ogenblik geaarzeld, om aan mijn plan van uitgave uitvoering te geven. Doch ook slechts een ogenblik. Want de feiten bleven toch dezelfde en alleen de indruk, die iets op ons maakt, is afhankelijk van onze lichamelijke en geestelijke toestand, als van zovele andere omstandigheden. Vandaar het verschijnsel, dat sommigen met geweld moesten worden tegengehouden, om te voorkomen dat ze enkele comitéleden te lijf gingen, een neiging, die de tweede nacht zich in veel mindere mate openbaarde dan in de eerste.
En alleen met de feiten, hetzij dan kleine of grote, en hun onderling verband, hetzij direct of indirect, hebben we rekening te houden. En deze bied ik dan ook de lezers in ernstige overweging aan, in de overtuiging dat ik een goed werk doe.
Ik heb nooit iemand gehaat, omdat hij een andere overtuiging huldigde dan die de mijne was. Ik vroeg slechts of hij het eerlijk meende. Laat ieder dat tot richtsnoer nemen. De sociaaldemocratie is een beginsel, dat recht van bestaan heeft en waarvoor zich niemand behoeft te schamen. Maar wanneer men dat beginsel misbruikt om een ander beginsel, in deze dat van de anarchisten, te belagen en verdacht te maken, dan dienen de snode bedrijvers van die wandaad onmeedogend aan de kaak te worden gesteld.
Dat is hier gebeurd. In de eerste plaats door Troelstra en verder door al degenen, die het er op hebben aangelegd, om de strijd te doen eindigen, als de wetten waren aangenomen. Want wie een klein beetje inzicht had, zal niet hebben verwacht, dat in de omstandigheden waarin de regering verkeerde, gesteund als ze werd door de liberale partij, deze de wetten zou intrekken door de staking. Was de staking vroeger uitgebroken, toen ook de liberalen in oppositie waren tegen het eerste stelletje dwangwetten, dan zou die kans misschien hebben bestaan.
Maar nu had de regering door onze strijd voor de toepassing van de wet moeten worden geplaatst; de staking had moeten voortduren tot de dag nadat de wetten in het Staatsblad waren verschenen. En daarin zou voor haar het gevaar en wellicht het fiasco hebben gelegen. Want er behoort moed toe en verantwoordelijkheidsgevoel, om een ordelijke beweging als deze, waaraan tienduizenden deelnemen, te onthoofden, om daarvan de leiders gevangen te zetten.
De sociaaldemocraten hebben de regering voor dat fiasco bewaard, trouwe vrienden als ze zijn van het gezag. Immers het was Troelstra, die 2 april jl. in de Tweede Kamer verklaarde, dat er ten opzichte van de gezagskwestie geen verschil bestond tussen de sociaaldemocraten en de liberalen.
Het proletariaat van Nederland en ook dat van andere landen, doe zijn voordeel met deze ontmaskering.
De schrijver.
Bij het corrigeren van de proeven viel het me op, dat er meermalen in het verslag werd melding gemaakt van het schrijven van Troelstra in Het Volk, op grond waarvan velen hem beschuldigden van verraad.
Voor de oningewijde lezer, die van die schrijverij niets afweet, is het moeilijk om daarover te oordelen. En ofschoon het eigenlijk buiten het bestek van dit boekje ligt, besloot ik toch, om ook op dat punt het nodige licht te laten schijnen, opdat ook zij, die buiten de beweging staan, kunnen beoordelen, in hoeverre Troelstra’s houding op dat punt correct is te noemen.
Dit is dus speciaal voor degenen, die buiten de arbeidersbeweging staan en die er slechts kort aan deelnemen. Voor hen, die jaren meedoen, heeft deze kwestie geen betekenis, want zij kennen Troelstra voldoende als volkomen onbetrouwbaar en zijn houding in deze zaak verandert daaraan niets.
Voornamelijk wordt hem kwalijk genomen een artikel in Het Volk van dinsdag 17 maart, dus in het blad dat maandagavond 16 maart verscheen. En wel om verschillende redenen. In de eerste plaats om de inhoud zelf, waarover ieder kan oordelen, omdat het hier in z’n geheel volgt. Maar ook, en dat is voor mij het voornaamste, om het ogenblik waarop en de omstandigheden waaronder het verscheen.
Men moet namelijk weten, dat zondag 15 maart een algemene vergadering van hoofdbestuurders werd gehouden in het gebouw van de ANDB om de toestand te bespreken. Dat was de tweede vergadering van dien aard. Op de eerste vergadering werd, op voorstel van Troelstra, een motie aangenomen, dat de wetsvoorstellen, zo ze werden ingediend, zouden worden beantwoord met een algemene werkstaking.
En op de tweede vergadering werd besloten, om die motie te handhaven. Volgens Reens, die alle vergaderingen heeft meegemaakt en die kwestie heel uitvoerig in Het Volksdagblad heeft behandeld, is dat gebeurd op voorstel van Troelstra zelf. Dit wordt door Troelstra en Vliegen ontkend, maar door vele anderen bevestigd, waaronder Domela Nieuwenhuis en Fred. van Eeden.
Reens heeft Troelstra een openbaar debat aangeboden over dat punt, waarop Troelstra niet heeft geantwoord. Later heeft Reens nog voorgesteld om een onpartijdige commissie te benoemen, die daaromtrent uitspraak zou doen. Troelstra heeft geweigerd die commissie te aanvaarden. Voor mij, en zeker voor ieder, is dit voldoende bewijs, dat die motie wel degelijk op voorstel van Troelstra is gehandhaafd.
Maar afgezien daarvan, zeker is het, dat Troelstra op die vergadering geen woord heeft gesproken tegen dat besluit. En de volgende dag verscheen van zijn hand het beruchte artikel, dat hier volgt:
Op de uitkijk
Amsterdam, 16 maart 1903.
Wat nu? Zodra de behandeling van de interpellaties achter de rug was, lag de vraag voor de hand, wat de strijdende arbeidersorganisaties thans te doen staat.
Wij hadden en hebben daarover onze zeer bepaalde mening, maar meenden, over de verdere actie het stilzwijgen te moeten bewaren, totdat de vergadering van hoofdbesturen had plaats gehad, die door het Comité van Verweer op gisteren was bijeengeroepen.
Immers in deze beweging is de SDAP slechts een van de bondgenoten; het zijn vakbonden, grotendeels niet onder sociaaldemocratische invloed staande, die de doorslag geven bij te nemen besluiten en reeds om die reden zou een voorbarige uiting onzer mening de eenheid van de beweging hebben kunnen verzwakken.
De vergadering van gisteren was de plaats van het wisselen van gedachten omtrent de te volgen weg; de hoofden van een strijdend leger houden geen krijgsraad in het openbaar om die reden hebben wij de beantwoording van de vraag “wat nu?” tot heden uitgesteld. Onze eerste indruk van de gehouden vergadering is, dat de houding van de regering en van de regeringsmeerderheid bij de interpellaties de verbittering en de geest van verzet bij de arbeiders heeft versterkt.
Had dr. Kuyper aan Troelstra’s verzoek voldaan, het spook van een nieuwe werkstaking zou volkomen zijn verdwenen. Thans is de toestand van dien aard, dat wij indien de regering nog niet bijtijds de bakens verzet een menigte kleinere of grotere werkstakingen voorzien, die ten slotte, als de beruchte strafbepalingen toch in de Kamer komen, in een grote werkstaking, voornamelijk in de transportbedrijven, zullen uitlopen.
Wat is toch de kwestie?
Het idee van de arbeiders was oorspronkelijk: binnen een veertien dagen zullen de dwangwetten in openbare behandeling komen; wij zullen dus over korte tijd ons protest tegen die wetten moeten samenvatten in een algemene werkstaking.
Om alle krachten op die ene daad samen te trekken, hebben de vakverenigingen de afgelopen paar weken verschillende partiële stakingen tegengehouden. Het uitstel behoefde toch, meende men, niet lang te zijn; men kon deze stakingen tot de spoedig te verwachten algemene staking opschorten.
In die tussentijd zijn de nieuwe strafbepalingen bekend geworden en deze zijn van dien aard, dat zij niet alleen de spoorweg-, maar alle arbeiders dwingen, zo spoedig mogelijk de verschillende loonbewegingen, die met kans op succes in hun vak mogelijk zijn, te doen uitbreken.
Wat was toch het geval?
Thans nog hebben de arbeiders hun volle stakingsrecht; over enige weken zal hun dit, als de regering haar zin krijgt, voor een deel zijn ontnomen, daar dan de nieuwe wet de politie allerlei recht geeft, hen in hun vrijheid van beweging bij posten enz. te hinderen. Ten opzichte van een van de voornaamste eisen voor ’t welslagen van een werkstaking: het weren van onderkruipers, worden de arbeiders in de praktijk feitelijk lamgeslagen, hoe ook de bepaling omtrent de bescherming van de vrijheid van arbeid moge worden gewijzigd.
Het gevaar van een dergelijke bepaling toch ligt niet alleen in de vonnissen, die eruit zullen voortvloeien, maar nog meer in de gelegenheid, die zij de politie aanbieden, om zich in de strijd tussen arbeider en patroon te mengen en zelfs allerlei arrestaties te doen, die de kracht van de arbeiders breken, ook al mocht de gearresteerde later worden vrijgelaten.
Nu dat voor de deur staat, zijn de arbeiders verplicht, hun gewone loonbewegingen niet uit te stellen tot een algemene werkstaking, die in het gegeven geval enige weken, tot na Pasen, zou moeten duren; naar dwingt men hen, nu hen de boeien nog niet zijn aangelegd, zoveel mogelijk thans, nog vóór de totstandkoming van de nieuwe wetten, hun slag te slaan.
De spoorwegorganisaties hebben dan ook niet op de voorgestelde enquête gewacht, om hun eisen aan de directies te stellen. Zeer juist; want nu het besluit tot het houden van die enquête gepaard zal gaan met een besluit, waarbij hun ’t wapen om hun eisen door te voeren, hun stakingsrecht, wordt ontnomen, moeten zij zorgen, dat de onderhandelingen met de directies reeds van tevoren beëindigd zijn. Een ultimatum aan de directies kan thans niet uitblijven en dat ultimatum kan ook niet op een te lange termijn worden gesteld. Het is thans kort dag, omdat de regering haar strafbepalingen handhaaft.
Had zij voldaan aan Troelstra’s verzoek, om eerst na de verschijning van ’t enquêterapport een besluit te nemen omtrent het al of niet voorstellen van nieuwe strafbepalingen, dan zouden de spoorwegorganisaties niet zoveel haast behoeven te maken en had de enquête het middel kunnen zijn, om tot een definitieve schikking met de directies te komen. Maar daar die enquête gepaard gaat met een ontneming van alle macht aan de spoorwegorganisaties, moeten deze reeds voor de enquête hun slag slaan. Geen halfheid, zelfs niet de gewone inschikkelijkheid past hier. De regering plaatst deze arbeiders in een uitzonderingstoestand; is binnen enkele weken niet een aannemelijke regeling met de directies tot stand gekomen, dan is een staking onvermijdelijk. De organisaties kunnen met die staking ook niets verliezen, zolang het te verwachten is, dat zij toch door de regering zullen worden lamgeslagen.
Zo legt de Regering, indien zij niet binnen enkele dagen doet, wat in ’t belang des volks van haar mag geëist worden, de grond voor een nieuwe spoorwegstaking, die het ganse transportbedrijf te Amsterdam zal mee slepen.
Dat is dan wél een staking, door de politieke domheden van de regering veroorzaakt; maar geen politieke staking, daar zij louter voldoening aan vakeisen op het oog heeft. Zoals wij de toestand dus inzien, zijn de vakverenigingen verplicht, de eerstvolgende weken een verhoogde werkzaamheid te ontwikkelen, niet voor een politiek doel, maar voor hun economische eisen. Mocht deze verhoogde actie langs natuurlijke weg, wegens de pressie waaronder de spoorwegarbeiders staan om voor de aanneming van de dwangwetten hun positie te regelen, tot een meer algemene werkstaking leiden, dan hebben wij het feit als een gevolg van de halsstarrigheid en domheid van de regering te aanvaarden.
Maar wij zijn van mening, dat een politieke werkstaking, wier doel op de afstemming óf intrekking van de ingediende wetten is gericht, geen aanbeveling verdient.
Het Comité van Verweer heeft indertijd, toen de regering blijkbaar van plan was, de arbeiders in een vloek en een zucht de strop om de hals te doen, volmacht gekregen om, als de spoor- en transportarbeiders gingen staken, een algemene staking tot wering van de wetten uit te schrijven.
Getrouw aan het standpunt, door Troelstra in de Kamer en ook reeds vroeger in het Het Volk ingenomen, kan een dergelijke politieke werkstaking gerechtvaardigd zijn, wanneer de gewone middelen van agitatie en overreding ontbreken.[8]
Deze ontbreken thans niet, daar de actie van de georganiseerde arbeiders in en buiten de Kamer reeds dit succes heeft gehad, dat de heren blijkbaar geen kans meer zien, de wetten vóór Pasen in behandeling te nemen. Dat zal dus wel ongeveer tegen 1 mei gebeuren. Maar dan hebben wij ook alle gelegenheid, om door een meer geregelde, zakelijke, grondige bespreking van de ingediende wetten, hun aanneming te voorkomen. Het comité heeft trouwens daartoe ook de nodige opdracht ontvangen.
Bovendien is de oorspronkelijke motie,[9] waarin van een werkstaking tegen de wetten sprake is, uitdrukkelijk door de vergadering gehandhaafd. Het comité heeft dus de bevoegdheid tot het uitschrijven van een politieke werkstaking behouden. Wij achten dit besluit goed, daar het comité niet verhinderd mag worden om, als eenmaal de spoorwegen transportarbeiders staken, de ganse arbeiderswereld tot een daad van solidariteit op te roepen.
Een andere vraag is echter, of de spoorweg- en transportarbeiders wél zullen doen, een staking uit te schrijven, die tegen de ingediende wetten is gericht. Op die vraag moeten wij ontkennend antwoorden.[10] Zij worden wel door deze dreigende wetten gedwongen, een ultimatum aan hun directies te stellen en bij niet-voldoening nog voor de aanneming van die wetten tot staking over te gaan; maar dat is dan een gewone staking, een economische strijd, en geen politieke actie met de vakbeweging als wapen.
Niet alleen wettigen de omstandigheden niet meer een dergelijke politieke werkstaking, daar ons thans ruimte is gelaten voor een gewone agitatie; maar bovendien vrezen wij, naar hetgeen wij vernamen, dat men de meeste kans heeft, de wetten in hun scherpste vorm door de Kamer te doen aannemen, wanneer men deze stelt onder de pressie van een politieke werkstaking.
Het argument voor zulk een werkstaking, namelijk dat zij geen middel van pressie doch slechts een opgedrongen protest is kan thans niet gelden; zij zou thans werkelijk niets dan een soort dwangmiddel zijn. En het is een feit, dat de bourgeoisie in haar verschillende vormen zich terecht nog sterk gevoelt, nog voldoende vertrouwt op haar politie, justitie en militie, om zich niet te laten dwingen. Wil men de wetten zo scherp mogelijk hebben, dan gebruikt men dwangmiddelen; wil men ze weren of ze zo weinig gevaarlijk mogelijk maken, dan vervormt men de bestaande agitatie in een meer zakelijke, grondige behandeling van de wetten door en in de vakverenigingen, dan toont men met voorbeelden de praktijk hun overbodigheid, slechtheid en onbehoorlijkheid aan; dan maakt men het de Kamer moreel[11] onmogelijk, de vakbeweging de dreigende slag toe te brengen.
Zij die zo zenuwachtig roepen om een daad; zij die, hoe afkerig anders van politiek in de vakbeweging, thans met alle geweld een politieke werkstaking op touw willen zetten, zij zullen door deze raad niet worden bevredigd.
Toch zullen zij niet kunnen zeggen, dat wij een algemene werkstaking vrezen of tegenwerken; wij wekken juist op, thans te gaan werkstaken, waar daarmee iets te behalen is; wij sporen juist met name de spoorwegarbeiders aan, misschien voor het laatst hun stakingsrecht tegen hun directies te gebruiken.
Het verschil ligt slechts hierin, dat wij de vakbeweging in de bestaande omstandigheden willen doen blijven op haar eigen terrein: de strijd voor vakbelangen, het aan de ontwikkeling van de daaruit voortvloeiende feiten zelve overlatende, in hoeverre daaruit voor de regering een zijdelingse drang kan voortvloeien, om toch eindelijk eens het verlossende woord te spreken, dat hier de lucht zal zuiveren. Terwijl er blijkbaar, men denken aan het artikel van Wink in Het Volksdagblad, minder politiek-gezinde elementen in de beweging zijn, die thans de beweging tot een grote politieke actie, een strijd met de politieke macht van de bourgeoisie in haar geheel, willen aanvaarden.
Mocht de beweging eenmaal tot zulk een avontuur overgaan, wat wij met het oog op de nuchtere zin en het verantwoordelijkheidsgevoel van de vakverenigingsmannen, die in het comité zitten, niet verwachten, dan zou de SDAP dit als een gevolg van ’t onvoldoend inzicht in onze arbeidersbeweging moeten aanvaarden en in geen geval als spelbreker mogen optreden.[12]
Maar onze taak is het, nu het nog tijd is, voor een dergelijke overschatting van krachten te waarschuwen en de stakingsbeweging, die wij meer dan ooit noodzakelijk en actueel achten, in de goede banen te leiden, opdat zij bevorderlijk blijft aan de lotsverbetering van de arbeiders, de versterking van de organisatie en, zij die dan ook zijdelings, een afwerende invloed uitoefenen op de wetten, die door een directe strijd van de vakbeweging om het gezag in de staat (zoals de bourgeoisie een politieke werkstaking opvat) slechts des te meer kans op aanneming en verscherping zullen krijgen.
Een storm van verontwaardiging stak op, toen dat artikel verscheen. En zelfs Troelstra’s eigen partijgenoten waren voor een deel woedend. Mevr. Roland Holst nam het onder handen in Het Volk van 24 maart, en ook zij legt de nadruk op het tijdstip en de omstandigheden. Zij schrijft:
“Maar eer verder te gaan moet ik eerst verklaren, niet goed te begrijpen, waarom een dergelijk voorstel tot tactiekverandering in ons blad voorkomt, de dag nadat de tweede bijeenkomst van de hoofdbesturen van bonden en verenigingen werd gehouden. Gesteld een dergelijk voorstel is op die bijeenkomst gedaan en verworpen: dan bestaat er geen reden er later op terug te komen. Gesteld, het is daar niet gedaan: dan komt het mij voor geen aanbeveling te verdienen, dat een van de bondgenoten, in eigen kring voor een gewijzigde tactiek gaat propaganda maken.”
Troelstra, die haar uitvoerig beantwoordt in hetzelfde nummer, is wel zo wijs, om op dat punt niet in te gaan. Hij zwijgt daarover. In Het Volk van 26 maart komt een kort ingezonden stukje voor van Troelstra’s partijgenoot Dr. Anton Pannekoek over hetzelfde artikel. Het luid als volgt:
Wat nu?
Geachte Redactie!
Vele partijgenoten hebben met verbazing en verontwaardiging het hoofdartikel in het blad van maandagavond gelezen, en zij zullen gaarne een nadere toelichting en rechtvaardiging van uw houding zien. Uw persoonlijke mening over het al of niet wenselijke van een transportstaking bij een eventuele openbare behandeling van de dwangwetten, hebt gij zondag ll. op de algemene vergadering van het Comité van Verweer met de hoofdbesturen te berde kunnen brengen. Nu het comité, blijkens zijn bekendmaking, op de ingeslagen weg voortgaat, kan uw daaraan tegenovergesteld advies slechts strekken, om wankeling te brengen in de vastbeslotenheid van de arbeiders, om de leiding van het comité met vertrouwen te volgen; daarom is het een verbreken van de pas verkregen eenheid, een vergrijp tegen de andere verenigingen, een benadeling van de arbeidersbewegingen een oneer van de partij. Bovendien kan uw zwakke en weifelende houding, die niet in overeenstemming is met de kracht van de protestbeweging tegen de wetten, enkel dienen, om de bezittende klasse en de regering, juist nu zij tengevolge van de protestbeweging wat begint te aarzelen, te bemoedigen op haar heilloze weg voort te gaan.
Leiden 19 maart. Ant. Pannekoek.
De enige inlichting die Troelstra daarop geeft, luidt:
“Bovenstaand vonnis, uit de pen van een wetenschappelijk man gevloeid, achten wij in zijn grenzeloze oppervlakkigheid alleen verklaarbaar, als wij aannemen, dat de schrijver niets weet van feiten die ons bekend zijn en die het o.a. tot een misdaad zouden maken, verder in de sleur mee te gaan op een anarchistisch avontuur.”
Troelstra gaf aan dus dingen te weten, die bepaald verschrikkelijk waren. Maar hij loog, de smeerlap. Er is hem herhaaldelijk gevraagd om ze te noemen en schrijver dezes heeft er hem nog om gevraagd op de nachtvergaderingen, maar Troelstra zweeg en zwijgt nog.
Neen, hij heeft gesproken. En wel op het congres van zijn partij, dat gedurende de pinksterdagen te Enschede is gehouden. Ik citeer Troelstra’s gezegde uit het verslag van dat congres uit Het Volk, zodat de sociaaldemocraten daar geen aanmerking op kunnen maken.
“Dat ik op de hoofdbestuursvergadering niet sprak, was omdat ik mij hield aan het besluit van het partijbestuur, in afwachting dat de uitbreiding van het Comité van Verweer zou worden aangenomen. Ten slotte bleek echter, dat men wilde een anarchistisch avontuur (op voorstel van Troelstra, schr.). in deze zin, dat men staken wilde na aanneming van de wetten. Na dat mislukte voorstel zijn wij uit elkaar gegaan; ik kwam voor me zelf tot de conclusie, dat het mijn plicht was, een woord van waarschuwing te doen horen. Het was niet duidelijk gestileerd. Ik lag ziek te bed, en er stond iemand te wachten om het mee te nemen naar Amsterdam. Had ik het nog nagezien, ik zou het duidelijker en voorzichtiger hebben gezegd, maar ik wilde als eerlijk man (niet lachen! schr.). vooral mijn partijgenoten waarschuwen, om met behoud van de solidariteit toch niet met elke algemene werkstaking mee te lopen.”
Dus, de man was ziek en met de producten van zijn zieke en overspannen geest, stookte hij twist en tweedracht in de arbeidersbeweging. Maar Mevr. Roland Holst, Br. Herman Gorter, M. Mendels en meer anderen verklaarden na Troelstra’s verdediging, dat ze daardoor niet waren bevredigd. Wij laten met opzet weg, wat anarchisten schreven en zeiden over Troelstra’s verraderlijk optreden. Dat de eenheid was verbroken, ligt voor de hand. In een grote openbare vergadering in Amsterdam, waar Troelstra en Van Erkel spraken, kwam het al tot heftige debatten op woensdag 25 maart. Nu zou een en ander nog niet zo erg zijn geweest, want Het Volk wordt bitter weinig door de arbeiders gelezen. Maar andere bladen namen gretig uit dat blad over, zowel wat Troelstra schreef als wat Mevr. Roland Holst en Anton Pannekoek er tegen antwoorden. In de hele pers ging het rond en zodoende kwam het onder aller ogen en verwekte onstandvastigheid en moedeloosheid.
En Troelstra ging voort twist te stoken. In Het Volk van zaterdag 21 maart schreef hij een artikel: Reactie kweekt Anarchie, dat er geheel op ingericht was om de anarchisten in ’t harnas te jagen, wat o.a. blijken kan uit het volgende:
“Is het hun (de regering) doel, dat de leiding van de bestaande arbeidersbeweging in anarchistische handen zal komen, dan kan daarvoor geen andere reden bestaan, dan dat zij zeer goed weten, dat de beweging onder die leiding ten tweede male zou verongelukken, terwijl de geschiedenis, ook in ons land, leerde, dat zij onder sociaaldemocratische leiding steeds vooruitgaat.”
De toeleg is duidelijk: De staking zou komen, dat was niet meer te verhinderen. Troelstra had er zelf zo hard mogelijk op aangedrongen. Maar de werkstaking moest ook mislukken, want anders konden de baantjesgasten als Troelstra c. s. wel ophoepelen. En daarom begon hij, met reeds vóór het uitbreken van de strijd het twistvuur aan te stoken en moedeloosheid en wantrouwen in de strijd te zaaien.
Om een en ander ben ik het daarom volkomen eens met de acte van beschuldiging, die door de redactie van Het Volksdagblad tegen Troelstra is opgemaakt en gepubliceerd en als volgt luidt:
“Troelstra heeft, om politieke munt te slaan uit de beweging en hopende zich er ten voordele van zijne partij meester van te maken, tot de algemene werkstaking aangestookt.
Hij heeft, toen hij niet voldoende invloed kon krijgen op de gang van zaken, op onverantwoordelijke wijze stemming gemaakt tegen de staking, niettegenstaande hij daardoor de staking niet kon voorkomen, doch slechts kon doen mislukken, hetgeen hij wist, of althans had moeten weten. Hij heeft dat alles gedaan in het belang van zijn partij en van zichzelf, zonder er zich om te bekommeren, dat hij de arbeiders en de vakbeweging daarmee ernstig zou schaden.”
_______________
[1] In het nummer van Het Volk van donderdag 16 april slaat Troelstra hieruit op handige advocatenwijze munt. Hij schrijft:
Het Volksdagblad dat van deze vergaderingen begrijpelijker wijs liever een beredeneerd overzicht, dan een onpartijdig verslag heeft gegeven (zelfs de schriftelijke verklaring van het comité durft het niet opnemen) had reeds alarm geblazen.” ...
Welnu, ik heb die verklaring wel opgenomen, ofschoon ze niet de minste waarde heeft zoals de lezer zal blijken.
Maar hoe Het Volk zo iets durft te schrijven, is onverklaarbaar. Men vergelijke dit verslag met dat in Het Volk van woensdag 15 april, en het leugenachtige, verdraaide en onvolledige van zijn eigen verslag springt ieder in het oog. De schrijver.
[2] De woorden: behalve de gasfabrieken en reinigingsdienst, zijn er ingelast, nadat was aangetoond, dat die stakingen, de belangrijkste uit de gemeentebedrijven, er schitterend voorstonden.
In het stuk stond voorin ook nog, dat van verschillende plaatsen, o. a. van Zaandam, aanvragen kwam om geld, waardoor mede zou blijken dat de strijd hopeloos stond. Toen het leugenachtige daarvan was aangetoond, is het er uit verwijderd. (De schr.)
[3] Ik weet niet in welke hoedanigheid deze persoon sprak. (De schr.)
[4] Dit kwam zo. De sociaaldemocraat Hermans werd door het comité naar Hoek van Holland gezonden. Hij wilde liever in Rotterdam blijven en vroeg of hij zijn partijgenoot Helsdingen mocht zenden naar Hoek van Holland. Dat werd hem toegestaan. Hij heeft echter Kloosterman er heen gezonden, die hij onderweg ontmoette. (De schr.)
[5] Zie aanhangsel.
[6] U. H. E. G. = Uw Hoog Edel Geboren, een ouderwetse formele aanspreektitel voor ‘belangrijke’ mensen
[7] In Het Volk van donderdag 16 april zegt Troelsta omtrent het optreden van Domela Nieuwenhuis in de beide vergaderingen het volgende:
De eerste avond was hij de triomferende duivel, oproepende al wat er slecht en laag was in de zielen van de mensen; haat en wantrouwen zaaiende tegen zijn vijanden, om deze daar straks door de opgezweepte hartstochten te doen verpletteren.
Maar de tweede avond was hij zwak, gebroken; de feiten, door hem genoemd, waren hem grotendeels door eigen geestverwanten uit de hand geslagen; maar wat het ergste was: de vertegenwoordiger van de vrije socialisten in het comité zelf had moeten verklaren, dat hem van verraad van de sociaaldemocraten “nog niets bekend was!”
Aan de lezer het oordeel over het zwak en gebroken zijn van Domela Nieuwenhuis. Omtrent de houding van de vertegenwoordiger van de Vrije Socialisten, verwijs ik nogmaals naar diens artikel in De Vrije Socialist van woensdag 22 april jl. (Kolthek.)
[8] Troelstra wilde dus de bourgeoisie en de regering blijkbaar overreden. Alsof die niet wisten dat ze een schandstuk uitvoerden! Dat komt er van als men gaat parlementjespelen; dan wordt het standpunt van de klassenstrijd verlaten, dan gaat men handjeplak spelen met de vijanden des volks. (De schr.)
[9] Wel te verstaan, de motie, door Troelstra zelf ingediend. (De schr.)
[10] Hier komt de Judas voor ’t licht. Want als dat de mening van Troelstra was, dan had hij die op de vergadering van de hoofdbesturen moeten zeggen en niet daags er na in zijn blad. (De schr.)
[11] Alsof er moraliteit in De Kamer is te vinden voor de arbeidersbeweging, die samengesteld is uit de vertegenwoordigers van de bourgeoisie! Dat kan alleen gezegd worden door een gewoon hervormer die van socialisme en klassenstrijd niets afweet. (De schr.)
[12] Alsof hij, als hoofdleider van die partij, dat door dit artikel niet doet! Men moet al een bijzonder brutaal mens wezen, om dat te ontkennen. En de gevolgen toonden het dan ook duidelijk aan. (De schr.)