Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, 2001, winter, (nr. 79), jg. 45
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?
Deze tekst, de schriftelijke neerslag van een inleiding gedaan op de zomerschool van de SAP op 4 september 2004, bekijkt de gevolgen van de economische evoluties op het gezin en de seksualiteit. De uiteenzetting had niet de ambitie volledig en conclusief te zijn maar om, op basis van enkele interessante ideeën een impuls te geven aan de discussie over hoe progressieven vandaag zouden moeten reageren op de zogenoemde “crisis van het gezin” en de “permissieve” samenleving.
Wat men de globalisering van de wereldeconomie noemt is eigenlijk een veralgemening, een uitbreiding van de markmechanismes. Niet enkel worden alle landen van de wereld verplicht volgens deze principes te werken, ook meer en meer terreinen van het maatschappelijke leven worden onderworpen aan de marktmechanismes. Dit betekent dat men niet uitgaat van de concrete behoeftes van de mensen maar alles gaat baseren op het zogenoemde systeem van vraag en aanbod. Wie koopkracht (geld) heeft, heeft “vraag” of in andere woorden “behoeftes”. Wie dus geen geld heeft, heeft in het marktsysteem geen behoeftes. En wie veel geld heeft, heeft veel behoeftes, ook al heeft hij volgens menselijke maatstaven, geen behoeftes meer die nog te voldoen zijn. De privatisering van de openbare diensten is het meest typische voorbeeld van deze “globalisering”. Deze manier van functioneren creëert verwarring rond wat de behoeftes van de mensen zijn. Verder leidt de uitdrukking van alle menselijke verhoudingen in geld tot het perverteren van die menselijke relaties zelf. Dus ook de intermenselijke relaties die in het gezin plaatsvinden en seksuele verhoudingen en contacten zullen hierdoor geperverteerd worden. Verder stelt men deze marktmechanismen voor als natuurwetten (ook al omdat quasi niemand zich nog tegen hun logica verzet). Wie dus uit de boot valt heeft het aan zichzelf te wijten. Men had zich maar moeten aanpassen aan de vereisten van die “natuur”. En in die “natuur” geldt het recht van de sterkste, een moordende concurrentie tussen individuen en “ieder voor zich”.
Het gezin is een structuur die continu in evolutie is. Tot aan de industrialisering was het gezin in de eerste plaats een productie-eenheid waar men samen instond voor de productie van landbouw of ambachtsproducten.
In het kerngezin zoals we het nu kennen is het economische aspect teruggedrongen ten voordelen van een vrije keuze van de partners in functie van hun liefde voor elkaar. Deze evolutie creëert ook de ruimte voor een grotere tolerantie ten opzichte van koppels van gelijk geslacht. Door het wegvallen van de arbeid in het gezin, een functie die gericht was op de buitenwereld, stijgt het privégehalte van het gezin. Het ontstaan van het kerngezin, als emotioneel beschuttend privé-instituut, valt samen met het verdwijnen van de betrokkenheid met de gemeenschap en met de afbouw van breed vertakte vriendschapsbanden met seksegenoten. De cultuur van persoonlijke banden en wederzijdse verplichtingen wordt teruggedrongen binnen de grenzen van het gezin. Het gezin als instituut is dus geen tegengewicht tegen het “individualisme” zoals christendemocraten trachten te stellen maar is juist een uiting van dat individualisme. Het gezin is niet verplicht aan bijvoorbeeld buren of klasse en heeft geen bredere sociale verantwoordelijkheid maar is enkel bekommerd om het eigenbelang. De vrijgekomen arbeidstijd werd in het gezin geïnvesteerd, niet in de maatschappij.
Dit alles betekent ook dat het gezin ALLE verplichtingen en engagementen opvangt die uit de andere persoonlijke relaties werden verwijderd. Hierdoor neemt het belang van het gezin toe als te bereiken ideaal. Vormt men geen gezin dan heeft men geen beschutting tegen eenzaamheid. Het gezin op basis van het idee van de eeuwigdurende liefde is onderhevig aan hoge verwachtingen en mythes. Wat fout gaat in een gezin wordt toegeschreven aan de individuen die er deel van uitmaken, wat er goed aan is wordt toegeschreven aan het gezin als instituut. De druk zowel op mensen in als buiten een kerngezin om aan de mythes te beantwoorden, is enorm hoog. Daar komt nog bij dat door de besparingen in overheidsbudgetten onder andere de gezondheidszorg en de kinderopvang verslechtert en werkloosheid toeneemt waardoor de zorgdruk op het gezin hoger wordt. Dit komt in conflict met het idee dat een gezin samengesteld is op basis van liefde en vrije keuze. In een context van verdwijnende sociale netwerken, toenemende competitie en het ieder voor zich, lijkt het ook onwaarschijnlijk dat een maatschappij die de sociale verplichtingen in de openbare sfeer ontkent er in zou slagen ze in de privésfeer te behouden. De zogenoemde “crisis van het gezin” maakt dus deel uit van de historische crisis van de maatschappij. (Coontz, 1994) Door de toenemende rol van het gezin als emotionele baken en door de mogelijkheid bewust voor het hebben van kinderen te kunnen kiezen wordt het kind gesacraliseerd. Het kan grenzeloos aanspraak maken op aandacht en consumptie. De consumptie in het gezin wordt ingeschakeld als bewijs van ouderliefde en geen beter verkoopsargument dan het schuldgevoel van ouders. Kinderen slorpen vandaag 40 procent van het gezinsbudget op. Kinderen worden dan ook steeds meer een doelgroep van de markt. (Raes, 1994)
De huidige economische verhoudingen, de manier waarop de kapitalistische productie is georganiseerd leiden tot vervreemding. Alle verhoudingen tussen mensen worden bepaald via het geld. De verhoudingen tussen mensen worden verhoudingen tussen dingen. Ook het gezin wordt een instituut waarin samen geconsumeerd wordt. Gelukkig zijn wordt gelijkgeschakeld met veel consumeren. Er is een verwarring tussen emoties en het consumeren van goederen. Komt er in het gezin een economische wijziging (bv. werkloosheid) dan betekent dat ook een grote schok in de emotionele verhoudingen in het gezin. (Mandel, 1967)
Marktwaarden worden sociale waarden. Er is geen hiërarchie van normen meer, alles is gelijkwaardig, de consument maakt gewoon zijn keuze. “Idealen” worden ontwikkeld vanuit het consumptie-idee; “schoonheidsidealen”, “samenlevingsidealen”, “erotische idealen”. De reclame suggereert dat deze idealen door consumptie binnen handbereik liggen en enkel door consumptie kunnen bereikt worden. [Raes, 1997]
Deze situatie is ook de oorzaak van de overkreditering van zo vele gezinnen.
Het kerngezin is vandaag in crisis. Het kan niet aan de mythische verwachtingen voldoen. De economische en emotionele afhankelijkheid vergroot, door het wegvallen van de sociale ondersteuning en de netwerken, de druk op het idee van solidariteit tegenover de gedachte dat het gezin in functie van het individu moet draaien. De druk om te consumeren en emotioneel welzijn te vervullen door te consumeren, bemoeilijkt een emotionele ontplooiing. Bij velen verhindert de toename van de flexibele werkuren het werkelijke samenleven.
Het kerngezin blijft voor het kapitalisme het centrale instituut voor de opvang, zorg en consumptie. Het aantal alleenwonenden (en alleenstaande moeders) neemt toe. De vraag is of het kapitalisme het kan stellen zonder het kerngezin bestaande uit twee volwassenen (met of zonder kinderen)?
Ook al kan men zich verheugen over het in crisis zijn van het beknellende instituut van het kerngezin toch is deze evolutie (voor betrokkenen) niet steeds een even gunstige evolutie.
Voor een emotionele en sociale ontplooiing van individuen ligt een oplossing eerder in het zoeken naar een hercreëren van sociale netwerken. Om de druk op het kerngezin te verminderen en de ruimte te bieden aan de uitbouw van sociale contacten moeten we ons verzetten tegen de privatisering van alle diensten, openbaar vervoer, post, kinderopvang, ziekenzorg, en tegen de mastodontscholen, de flexibiliteit en moeten we ijveren voor een algemene arbeidsduurvermindering die het zowel voor begoeden als minder begoeden mogelijk maakt te investeren in maatschappelijke en individuele engagementen.
Met de val van de muur kwam er ook een einde aan het idee van de maakbaarheid van de wereld, aan een geloof in de mogelijkheid van collectieve projecten. Men heeft het gevoel dat men zich moet neerleggen bij de fataliteiten van de financiële markten de internationale wereldhandel, dat men zich moet aanpassen in plaats van verzetten om gelukkig te kunnen zijn. Het is een illusie te denken dat de seksualiteitsbeleving hiervan de gevolgen niet draagt en verder op haar elan van de jaren ’70 kan gaan. (Guillebaud, 1998) Vandaag is er een overaanbod van seksuele beelden en van een continue uitnodiging tot seks. Tegelijk heerst er een constante dreiging van de terugkeer van het puritanisme. Wij worden gedwongen te kiezen tussen de “morele orde” of het “alles moet kunnen”. Er moet een antwoord mogelijk zijn tussen moralisme en immoralisme.
Er heeft zich op het vlak van de seksualiteit de laatste tien jaar een omkering van de waarden voorgedaan. Wat de subversiviteit was van gisteren, is een deel van de heersende orde geworden namelijk een peiler van de markteconomie. Vroeger was de onderdrukking van de seksualiteit een verderzetting van de onderwerping van één klasse door een andere of zoals Engels het zei: “het plezier van de liefde is een luxe en een verspilling die last bezorgt aan de industrie.” Of Wilhelm Reich die schreef “de conservatieve seksuele moraal is de gepaste uitdrukking van economische belangen.”
De “vrije consumptie” van seks van vandaag is geen uitdaging van de nieuwe wereldorde maar beantwoordt aan haar eisen en belangen.
Seks wordt vandaag behandeld en verhandelt als een product. Zo worden ook genoegens getarifeerd en verkocht. De logica van vraag en aanbod doordrong alle terreinen van de liefde met porno in tijdschriften, video’s en websites, prostitutie, de gechronometreerde bevrediging van fantasmes, het verkopen van accessoires, het leveren van diensten in sauna’s en bars, het verkopen van seksreizen, tot het verkopen van vrouwen en kinderen.
Vroegere taboes boden op een zekere manier bescherming van het orgasme tegen het risico op recuperatie door de markt. Het nieuwe taboe vandaag is dat iets gratis zou kunnen zijn. Iets dat gratis is kan niet goed (lekker of aangenaam) zijn. Zoals Raoul Vaneigem schrijft in zijn Livre des plaisirs: “de burgerij kent maar één zonde namelijk die van het niet-betalen.”
In de Verenigde Staten werd er in 1996 8 miljard dollar gespendeerd door consumenten in de porno-industrie. Dat is meer dan de inkomsten van Hollywood. Twintig jaar geleden werden die uitgaven nog op 10 miljoen dollar geschat.
In Frankrijk verdiende de seksindustrie met de minitel in 1994 700 miljoen Franse frank. Daarvan ging 250 miljoen naar France-Telecom.
Als mensen zich verzetten tegen deze vermarkting van lichamen en genot worden ze beschuldigd van puritanisme. De slogans van mei ’68 worden publicitaire slogans (“jouissez sans entraves” of “prenez vos désirs pour des réalités”). Handelaars in porno stellen zich vaak voor als goedbedoelende idealisten. Ze zouden een noodzakelijke uitweg bieden aan fantasieën en verlangens en slechts een uitbeelding zijn van al bestaande fantasieën. De inhoud en de vorm van porno wordt echter bepaald door de markt en die sluit zich aan bij de bestaande ideologie en bewustzijnsstructuren. Door porno worden behoeftes niet vervuld maar geëxploiteerd. Verlangens worden niet gestild door schijnbare bevrediging. Die roept enkel om meer waardoor er steeds nieuwe beelden nodig zijn om te kunnen blijven verkopen. (Spaink, 1982) Ook onze verlangens worden nu dus beïnvloed of zelfs bepaald door de commercie.
Als de vrije tijd steeds meer vercommercialiseerd wordt gebeurt dat ook met de seksualiteit. Om te kunnen blijven verkopen moeten er steeds nieuwe behoeftes gecreëerd worden en gaat men opzoek naar nieuwe kicks. “Waarom voortdurend deze opzettelijke en weloverwogen opwekking van bedrieglijke gevoelens van onbevredigdheid? Het kapitalisme zou ophouden te bestaan wanneer mensen zich op volledige en gezonde wijze bevredigd zouden voelen.” (Mandel 1967)
Sommigen werpen op dat ook hier de markt zelfregulerend zal zijn, dat er voor te extreme dingen geen vraag zal zijn en regels dus niet nodig zijn. Dit is een foute logica. Voor extreme zaken zal de prijs gewoon hoger liggen en de winstmarge stijgen, zeker in een economie waar “niches” in de markt steeds belangrijker worden. Er vindt een verwarring plaats van vrijheid en vrije markt. Het verzet tegen regulering in de seksindustrie gebeurt nu in naam van de vrije markt waar het in de seksuele revolutie om vrijheid ging.
Waar de onderdrukking van de seksualiteit vroeger mee bijdroeg aan de onderdrukking van de meerderheid van de mensen kunnen we concluderen dat de commercialisering van de seks vandaag juist gebruikt wordt om de mensen aan te zetten geld te verdienen om ze te kunnen “consumeren”. De druk om te “consumeren” is reëel. Wie deed “hét” hoeveel keer per week, is een geliefkoosd onderwerp in magazines en cafés. En wie hét niet meer kan heeft altijd nog Viagra.
Uit schrik om moralistisch te zijn hebben progressieve stromingen vaak geen standpunt over de commercialisering van de seksualiteit en dat is geen goede zaak. Louis Tobback verzet zich tegen wat hij noemt de “permissiviteit”. Hij is moreel verontwaardigd omdat hij niet wil ingrijpen op de functioneringsmechanismen van de vrije markt.
Het is nuttig een onderscheid te maken tussen permissiviteit en tolerantie. (Raes 1997). Permissiviteit is een onverschilligheid tegen geweld, onderdrukking en uitbuiting. Hiertegen moeten we ons verzetten. Tolerant zijn we ten opzichte van alle vormen van seks en seksualiteitsbeleving die gebaseerd zijn op gelijkwaardigheid en respect.
Tegen de traditie van de strenge verbodsmoraal met betrekking tot een vrije seksualiteitsbeleving wordt vandaag het ongebreideld nastreven van de eigen lustbevrediging gesteld en dat past wonderwel in de geest en het functioneren van de consumptiemaatschappij. In Nederland gebruikt de alcohol de slagzin “geniet maar met mate”. Is mateloos genieten geen contradictie dan? Maar zeker wanneer de drang naar het voortdurend consumeren en eeuwige uitbreiding van de kicks zich op het vlak van de seksualiteit manifesteren de andere persoon (of personen) een object in functie van onze eigen lustbevrediging. We moeten ons verzetten tegen de objectivering van mensen. Een mens mag geen gebruiksmiddel zijn van anderen. Het grootste genot is anderen te plezieren. Een seksuele ethiek kan dus samengevat worden als deugdzaam zijn door deugd te doen. En dat is iets wat je kan leren. Dit betekent niet dat we minder aan seks zouden moeten doen, integendeel. De ontwikkeling van een erotische ethiek vergt meer en niet minder erotische praktijk.
En mijn telefoonnummer is ... ;-)
Bibliografie
- CARLIER Bob, Diep en duizendvoudig leven, over seksualiteit, relaties en ethiek, VUBpress, 1993
- COONTZ Stephanie, In search of a golden age in Context, 1989, www.context.org.
- GUILLEBAUD Jean-Claude, La tyrannie du plaisir, ed. du Seuil, 1998.
- MANDEL Ernest, Vervreemding en revolutionaire perspectieven, Van Gennep, 1967.
- RAES Koen, Seksuele bevrijding en ethiek in CGSO-jaarboek, 1997.
- RAES Koen, Gezinnen en gezindheden, ethische dimensies van gezinsrelaties, in Mores, jaargang 39, nr. 139, 1994.
- SPAINK Karin et al., Porno, bekijk het maar, Van Gennep, 1982.
- VAN USSEL Jos, Afscheid van de seksualiteit, Van Loghum en Slaterus, 1974.