Alan Woods & Ted Grant
De rede in opstand: marxistische filosofie en moderne wetenschappen
Hoofdstuk 1


1. Inleiding

We leven in een tijdperk van diepgaande historische veranderingen. Na een periode van veertig jaar ongeëvenaarde economische groei bereikt de markteconomie haar grenzen. Ondanks zijn barbaarse misdaden bracht het kapitalisme bij zijn dageraad een omwenteling teweeg in de productiekrachten en legde het zodoende de basis voor een nieuw maatschappelijk systeem. De Eerste Wereldoorlog en de Russische Revolutie waren een teken dat er een beslissende verandering had plaatsgevonden in de historische rol van het kapitalisme. Van een middel om de productiekrachten te ontwikkelen, veranderde het in een rem op verdere economische en sociale ontwikkeling. De periode van economische groei in het Westen in de periode 1948-73 leek een nieuwe dageraad aan te kondigen. Maar dan nog waren de voordelen beperkt tot een handvol ontwikkelde kapitalistische landen. De toestand van twee derde van de mensheid die leven in de Derde Wereld was er een van massale werkloosheid, armoede, oorlogen en uitbuiting, en dat op een ongeëvenaarde schaal. Deze periode van het kapitalisme eindigde in de zogenaamde ‘oliecrisis’ van 1973-74. Sedertdien is het er niet meer in geslaagd terug te keren naar de groei en de tewerkstellingsniveaus die het bereikt had in de naoorlogse periode.

Een sociaal systeem dat in een onomkeerbaar verval is geraakt, leidt ook tot een cultureel verval. Dit wordt op veel verschillende manieren weerspiegeld. Een algemene stemming van angst en pessimisme over de toekomst breidt zich uit, vooral bij de intelligentsia. Zij die gisteren vol vertrouwen spraken over de onafwendbaarheid van menselijke vooruitgang en de evolutie, zien vandaag enkel duisternis en onzekerheid. De 20e eeuw, die getuige is geweest van twee verschrikkelijke wereldoorlogen, economische ineenstorting en de nachtmerrie van het fascisme, strompelt naar haar einde. Dit vormde al een ernstige waarschuwing dat de progressieve fase van het kapitalisme voorbij was.

De crisis van het kapitalisme dringt door op alle niveaus van het leven. Het is niet louter een economisch fenomeen. Het weerspiegelt zich in speculatie en corruptie, drugmisbruik, een alomtegenwoordig egoïsme en onverschilligheid voor het lijden van anderen, het uiteenvallen van het burgerlijk gezin, de crisis van de burgerlijke moraal, cultuur en filosofie. Hoe kan het ook anders? Een van de symptomen van een sociaal systeem in crisis is dat de heersende klasse zichzelf steeds meer een rem begint te voelen op de verdere ontwikkeling van de samenleving.

Marx wees erop dat de heersende ideeën binnen om het even welke samenleving de ideeën zijn van de heersende klasse. In haar hoogdagen speelde de burgerij niet alleen een progressieve rol in het verleggen van de grenzen van de beschaving, maar was ze zich hier tevens goed van bewust. Nu zijn de strategen van het kapitaal zeer pessimistisch gestemd. Ze zijn de vertegenwoordigers van een door de geschiedenis gedoemd systeem, maar kunnen zich hiermee niet verzoenen. Deze centrale tegenstelling is de doorslaggevende factor die zijn stempel drukt op de manier van denken van de burgerij vandaag. Lenin zei ooit dat een man op de rand van een ravijn niet langer redeneert.

Het achterblijven van het bewustzijn

In tegenstelling tot het vooroordeel van het filosofisch idealisme is het menselijk bewustzijn over het algemeen bijzonder conservatief en neigt het steeds ver achterna te lopen op de ontwikkeling van de samenleving, technologie en productiekrachten. Gewoonte, routine en traditie, om een uitdrukking van Marx te gebruiken, wegen als de Alpen op de geest van mannen en vrouwen, die zich in ‘normale’ historische perioden koppig vasthouden aan de platgetreden paden vanuit een instinct van zelfbehoud, waarvan de wortels terug te vinden zijn in het verre verleden van de menselijke soort. Enkel in uitzonderlijke periodes in de geschiedenis, wanneer de sociale en morele orde begint te begeven onder een ondraaglijke druk, beginnen de meeste mensen de wereld waarin ze geboren zijn, in vraag te stellen en te twijfelen aan hun overtuigingen en vooroordelen die ze reeds heel hun leven meedragen.

Het tijdperk van de geboorte van het kapitalisme was een dergelijke periode, die aangekondigd werd door het grote culturele herontwaken en de spirituele heropleving van Europa na een lange winterslaap tijdens het feodalisme. In de periode van haar historische opgang speelde de burgerij een zeer progressieve rol, niet alleen op het gebied van de ontwikkeling van de productiekrachten, waarbij de menselijke macht over de natuur met enorme stappen vooruitging, maar ook door de grenzen te verleggen van wetenschap, kennis en cultuur. Luther, Michelangelo, Leonardo, Dührer, Bacon, Kepler, Galileo en een hele schare andere pioniers van de beschaving schitteren als sterren in het wijde uitspansel van menselijke culturele en wetenschappelijke vooruitgang, ingeluid door de Reformatie en de Renaissance. Dergelijke revolutionaire periodes komen evenwel niet gemakkelijk tot stand, en ook niet automatisch. De prijs van de vooruitgang is strijd, de strijd van het nieuwe tegen het oude, van de levenden tegen de doden, van de toekomst tegen het verleden.

De opkomst van de bourgeoisie in Italië, Holland, Engeland en later Frankrijk ging gepaard met een enorme opbloei van cultuur, kunst en wetenschap. We moeten teruggaan tot het oude Athene om hiervan een precedent te vinden. Vooral in die landen waar de burgerlijke revolutie triomfeerde in de 17e en 18e eeuw, ging de ontwikkeling van de productiekrachten en technologie samen met een parallelle ontwikkeling van de wetenschap en het denken, waardoor de ideologische overheersing van de Kerk ernstig ondermijnd werd.

In Frankrijk, het klassieke land van de burgerlijke revolutie in haar politieke uitdrukking, voerde de bourgeoisie in 1789-93 de revolutie door onder de banier van de Rede. Lang voordat ze de imposante muren van de Bastille had doen tuimelen, was het nodig geweest om de onzichtbare maar daarom niet minder imposante muren van religieus bijgeloof omver te gooien in de hoofden van mannen en vrouwen. In haar revolutionaire jeugd was de Franse bourgeoisie rationeel en atheïstisch. Enkel nadat ze aan de macht was gekomen en geconfronteerd werd met een nieuwe revolutionaire klasse, gooide ze de ideologische bagage van haar jeugd overboord.

Niet lang geleden vierde Frankrijk de tweehonderdste verjaardag van zijn grote revolutie. Het was merkwaardig om te zien hoe zelfs de herinnering aan een revolutie die zich twee eeuwen geleden voordeed, het establishment met ongemak vervulde. De houding van de Franse heersende klasse tegenover haar eigen revolutie doet levendig denken aan een oude libertijn die achtenswaardigheid probeert te verwerven – en misschien zelfs toegang tot de hemel – door afstand te nemen van zijn jeugdzonden, die hij niet langer kan herhalen. Net als alle gevestigde geprivilegieerde klassen probeert de kapitalistische klasse een verantwoording te zoeken voor haar bestaan, niet alleen ten aanzien van de maatschappij in haar geheel, maar ook ten aanzien van zichzelf. In haar speurtocht naar ideologische steunpunten, die de neiging hebben het status-quo te rechtvaardigen en de bestaande sociale verhoudingen heilig te verklaren, herontdekte ze al vlug de deugden van Moeder Kerk, vooral na de dodelijke terreur die ze had ondervonden ten tijde van de Parijse Commune. De kerk van de Sacré Coeur is een concrete uitdrukking van de vrees van de bourgeoisie voor revolutie, vertaald in de taal van architecturale bekrompenheid.

Marx (1818-83) en Engels (1820-95) stelden dat de fundamentele drijfkracht voor alle menselijke vooruitgang de ontwikkeling is van de productiekrachten: de industrie, landbouw, wetenschap en techniek. Dit is een grootse theoretische veralgemening, zonder welke het onmogelijk is de evolutie van de menselijke geschiedenis in zijn totaliteit te begrijpen. Dit betekent echter niet, zoals oneerlijke en onwetende critici van het marxisme hebben proberen aan te tonen, dat “Marx alles herleidt tot de economie”. Het dialectisch en historisch materialisme houdt ten volle rekening met verschijnselen als godsdienst, kunst, wetenschap, moraal, recht, politiek, traditie, nationale bijzonderheden en alle andere veelvuldige uitdrukkingen van het menselijk bewustzijn. Maar niet alleen dat. Het toont hun werkelijke inhoud aan, net als hoe ze zich verhouden tot de reële ontwikkeling van de maatschappij, die in laatste instantie afhankelijk is van haar capaciteit om de materiële omstandigheden voor haar voortbestaan te reproduceren en uit te breiden. Hierover schreef Engels het volgende:

“Volgens de materialistische beschouwing van de geschiedenis is het uiteindelijk bepalende element in de geschiedenis de productie en reproductie van het reële leven. Meer dan dat hebben noch Marx noch ikzelf ooit beweerd. Indien bijgevolg iemand dit verdraait door te beweren dat het economische element het enige beslissende is, verandert hij deze stelling in een betekenisloze, abstracte en zinloze frase. De economische situatie vormt de basis, maar de verschillende elementen in de bovenbouw, politieke vormen van de klassenstrijd en zijn gevolgen, namelijk constituties, opgesteld door overwinnende klassen na een succesvolle strijd enzovoort, juridische vormen, en de weerspiegeling van al deze gevechten in de geesten van de deelnemers, politieke, juridische, filosofische theorieën, religieuze visies en hun verdere ontwikkeling in een stelsel van dogma’s, oefenen ook hun invloed uit op het verloop van historische gevechten en in vele gevallen overheersen ze in het bepalen van hun vorm.”[1]

De bewering van het historisch materialisme dat het menselijk bewustzijn in het algemeen de ontwikkeling van de productiekrachten achternaloopt, lijkt voor sommigen paradoxaal. Toch komt dit op allerlei manieren treffend tot uitdrukking in de Verenigde Staten, waar de verwezenlijkingen van de wetenschap hun hoogste niveau hebben bereikt. De voortdurende technologische vooruitgang is een eerste voorwaarde om te komen tot een ware emancipatie van mannen en vrouwen door de invoering van een rationeel socio-economisch systeem waarin de mensen een bewuste controle uitoefenen op hun leven en omgeving. Maar juist hier komt het contrast tussen de snelle ontwikkeling van de wetenschap en technologie en de uitzonderlijke achterstand van het menselijk denken op de meest frappante manier tot uiting.

In de VS geloven negen op tien mensen in het bestaan van een bovennatuurlijk wezen en zeven op tien in een leven na de dood. Toen de eerste Amerikaanse astronaut die erin slaagde in een ruimtevaartuig rond de aarde te vliegen, gevraagd werd een boodschap over te brengen aan de bewoners van de aarde, maakte hij een veelzeggende keuze. Uit de hele wereldliteratuur koos hij de eerste zin uit het boek Genesis: “In den beginne schiep God hemel en aarde”. Deze man, zittend in zijn ruimteschip, het resultaat van de meest geavanceerde technologie ooit, zat met zijn hoofd boordevol bijgeloof en hersenspinsels die zonder veel verandering vanuit de oertijd waren overgeleverd.

Zeventig jaar geleden, in het beruchte ‘apenproces’ van 1925, werd een leraar, John Scopes, schuldig bevonden aan het onderwijzen van de evolutietheorie, wat in tegenspraak was met de wetten van de staat Tennessee. Het proces handhaafde de anti-evolutiewetten van de staat, die niet werden afgeschaft tot in 1968, toen de US Supreme Court de uitspraak deed dat het onderwijzen van de theorie van de schepping een overtreding was van het grondwettelijke verbod op het onderwijzen van godsdienst in staatsscholen. Sedertdien hebben de creationisten hun tactiek veranderd en proberen ze de scheppingstheorie om te vormen tot een ‘wetenschap’. Hierin worden ze niet alleen gesteund door een groot gedeelte van de publieke opinie, maar ook door niet weinig wetenschappers die bereid zijn hun diensten aan te bieden aan de godsdienst in zijn meest primitieve en duistere vorm.

In 1981 lanceerden Amerikaanse wetenschapslui, die zich baseerden op Keplers planetaire bewegingswetten, een ruimtevaartuig dat een spectaculaire afspraak had met Saturnus. In datzelfde jaar diende een Amerikaanse rechter een wet ongrondwettelijk te verklaren die uitgevaardigd werd in de staat Arkansas en de scholen oplegde om de zogenaamde ‘scheppingswetenschap’ op gelijke voet te behandelen als de evolutietheorie. Naast andere zaken eisten de creationisten de erkenning van de vloed van Noach als een primaire geologische actor. In de loop van het proces drukten de getuigen van de verdediging met rotsvaste overtuiging hun geloof in Satan uit, de mogelijkheid dat het leven op aarde werd gebracht door meteorieten, en de verscheidenheid aan diersoorten werd verklaard aan de hand van een soort van atmosferische shuttle-dienst! Tijdens het proces werd Dhr. N.K. Wickremasinge van de Universiteit van Wales aangehaald, die zei dat insecten mogelijk intelligenter waren dan mensen, hoewel “ze dit niet lieten blijken (...) omdat het hen zo voor de wind ging”.[2]

De religieuze fundamentalistische lobby in de Verenigde Staten heeft een massale aanhang, toegang tot onbeperkte fondsen en de steun van congresleden. Evangelische oplichters verdienen fortuinen met radiozenders die beluisterd worden door miljoenen mensen. Het feit dat in het laatste decennium van de 20e eeuw in het technologisch meest ontwikkelde land dat de wereld ooit gekend heeft, een groot aantal geschoolde mannen en vrouwen, met inbegrip van wetenschappers, bereid zijn te vechten voor het idee dat het boek Genesis letterlijk waar is, dat het universum ongeveer 6.000 jaar geleden werd geschapen in zes dagen, is op zichzelf een zeer opmerkelijk voorbeeld van de werking van de dialectiek.

“Rede wordt redeloosheid”

De tijd dat de kapitalistische klasse een rationeel wereldbeeld voorstond, is een vage herinnering geworden. In het tijdperk van het seniele verval van het kapitalisme zijn de vroegere processen in hun tegendeel omgeslagen. In de woorden van Hegel: “Rede wordt redeloosheid”. Het is juist dat in de geïndustrialiseerde landen de ‘officiële’ godsdienst op apegapen ligt. De kerken lopen leeg en geraken steeds meer in crisis. Maar in plaats daarvan zien we een echte ‘Egyptische plaag’ van vreemde religieuze sekten, net als een opbloei van mysticisme en allerhande bijgeloof. De schrikwekkende epidemie van religieus fundamentalisme – christelijk, joods, islamitisch, hindoe – is een grafische uitdrukking van de impasse waarin de samenleving verzeild is geraakt. Terwijl de nieuwe eeuw voor ons opdoemt, stellen we de meest weerzinwekkende terugslagen vast naar de duistere middeleeuwen.

Dit fenomeen blijft niet beperkt tot Iran, India of Algerije. In de Verenigde Staten waren we getuige van het ‘Waco-bloedbad’ en later, in Zwitserland, van de collectieve zelfmoord van een andere groep religieuze fanatici. In andere westerse landen zien we een ongebreidelde verspreiding van religieuze sekten, bijgeloof, astrologie en allerlei andere irrationele tendensen. In Frankrijk zijn er ongeveer 36.000 katholieke priesters en meer dan 40.000 professionele astrologen die hun inkomsten aangeven aan de belastingen. Tot voor kort leek Japan een uitzondering te vormen op de regel. In zijn laatste boek The Great Reckoning, How the World Will Change in the Depression of the 1990s (“De grote afrekening. Hoe de wereld zal veranderen in de depressie van de jaren ’90”) schrijft William Rees-Mogg, voormalig uitgever van de Londense Times en aartsconservatief:

“De heropleving van het geloof is iets wat zich doorheen de hele wereld in verschillende mate voordoet. Japan kan een uitzondering zijn, misschien omdat zijn sociale orde nog geen tekenen van afbraak vertoont.”[3]

Rees-Mogg sprak te vroeg. Een aantal jaren nadat deze regels waren geschreven, trok de gruwelijke gasaanval in de metro van Tokio de aandacht van de hele wereld op het bestaan van vrij grote groepen religieuze fanatici, zelfs in Japan, waar de economische crisis een einde heeft gesteld aan de lange periode van volledige tewerkstelling en sociale stabiliteit. Al deze fenomenen vertonen een verbazingwekkende gelijkenis met wat er gebeurde in de periode van het verval van het Romeinse Rijk. Laat niemand beweren dat deze zaken beperkt zijn tot de rand van de maatschappij. Ronald en Nancy Reagan raadpleegden regelmatig astrologen voor al hun handelingen, zowel groot als klein. Hier volgen enkele uittreksels uit het boek van Donald Regan, For the Record:

“Vrijwel elke belangrijke stap en beslissing van de Reagans gedurende mijn tijd als personeelschef van het Witte Huis werd vooraf besproken met een vrouw in San Francisco die horoscopen opstelde om zeker te zijn dat de planeten gunstig stonden voor de onderneming. Nancy Reagan scheen een absoluut geloof te hebben in de helderziende krachten van deze vrouw, die voorspeld had dat er ‘iets slechts’ zou gebeuren met de president vlak voordat hij gewond raakte bij een moordaanslag in 1981.

“Hoewel ik deze zieneres nooit heb ontmoet, gaf mevr. Reagan mij haar voorspellingen door nadat ze haar aan de telefoon had geraadpleegd. Ze was zo’n factor geworden in mijn werk en in de hoogste staatszaken dat ik op een bepaald moment een gekleurde kalender op mijn bureau erop nahield (waarbij met groene inkt de ‘goede dagen’ werden gekleurd, met rode de ‘slechte dagen’ en met gele de ‘onzekere’ dagen) als hulpmiddel om te onthouden wanneer het gunstig was om de president van de Verenigde Staten te verhuizen van de ene plaats naar de andere, of om hem te laten spreken in het publiek, of onderhandelingen te beginnen met een vreemde mogendheid.

“Voor mijn tijd op het Witte Huis was Mike Deaver de man geweest die de horoscopen van mevr. Reagan in het presidentiële schema inpaste (...) Het spreekt voor zijn discretie en loyaliteit dat er in het Witte Huis maar weinigen waren die wisten dat mevr. Reagan zelfs maar een deel was van het probleem [van het wachten op de tijdsschema’s], laat staan dat ze wisten dat een astrologe in San Francisco haar goedkeuring gaf aan de precieze invulling van de kalender van de president. Deaver vertelde me dat mevr. Reagans afhankelijkheid van het occulte ten minste terugging tot de tijd dat haar man gouverneur was, toen ze had vertrouwd op het advies van de bekende Jeane Dixon. Vervolgens had ze haar vertrouwen verloren in de krachten van Dixon. Maar de First Lady scheen een absoluut vertrouwen te koesteren in de helderziende talenten van de vrouw in San Francisco. Klaarblijkelijk dacht Deaver niet langer dat er iets opmerkelijks was aan deze aanslepende seance (...) Voor hem was het simpelweg een van de kleine problemen geworden in het leven van een dienaar van de groten. ‘Deze astroloog is tenminste niet zo geschift als de vorige’, stelde hij.”

Volgens de familiewaarzegger werd er voor de planning van de top tussen Reagan en Gorbatsjov een beroep gedaan op astrologie, maar de zaken vlotten niet al te best tussen de twee first ladies omdat de geboortedatum van Raisa niet gekend was! De beweging in de richting van een markteconomie in Rusland heeft sedertdien ook de deugden van de kapitalistische beschaving verleend aan dat ongelukkige land: massale werkloosheid, sociale desintegratie, prostitutie, de maffia, een ongeëvenaarde misdaadgolf, drugs en religie. Onlangs raakte bekend dat Jeltsin zelf astrologen raadpleegt. Ook in dit opzicht heeft de ontluikende kapitalistische klasse in Rusland zichzelf een schrandere leerling getoond van haar westerse rolmodellen.

Het overheersende gevoel van stuurloosheid en pessimisme weerspiegelt zich op allerhande manieren, niet enkel op het vlak van de politiek. Deze alles overheersende irrationaliteit is geen toeval. Het is de psychologische weerspiegeling van een wereld waarin het lot van de mensheid gecontroleerd wordt door schrikwekkende en ogenschijnlijk onzichtbare krachten. Kijk maar naar de plotse paniek op de beurzen, waar ‘respectabele’ mannen en vrouwen door elkaar wriemelen zoals mieren wiens nest is opengebroken. Deze periodieke stuiptrekkingen die een paniek veroorzaken als bij een kudde wilde dieren, zijn een treffende illustratie van de kapitalistische anarchie. En dit is wat het leven bepaalt van miljoenen mensen. We leven te midden van een maatschappij in verval. Het bewijs van dit verval is overal rondom ons aanwezig. Conservatieve reactionairen beklagen zich over het verval van het gezin, de drugepidemie, de misdaad, blind geweld en al de rest. Hun enige antwoord hierop is het opdrijven van de staatsrepressie: meer politieagenten, meer gevangenissen, zwaardere straffen, zelfs genetisch onderzoek naar zogenaamde ‘criminele types’. Wat ze niet kunnen of willen zien is dat dit symptomen zijn van het dode straatje waarin het sociaal systeem waar zij voor staan, verzeild is geraakt.

Dit zijn de verdedigers van de ‘marktkrachten’, dezelfde irrationele krachten die vandaag de dag miljoenen mensen veroordelen tot de werkloosheid. Ze zijn de profeten van de ‘aanbodeconomie’, die John Galbraith scherpzinnig definieerde als de theorie die zegt dat de armen te veel geld hebben en de rijken te weinig. De overheersende ‘moraal’ is deze van de markt, namelijk de moraal van de jungle. De rijkdom van de samenleving wordt geconcentreerd in steeds minder handen, ondanks alle demagogische nonsens over een ‘democratie van eigenaars’ en ‘small is beautiful’. We worden verondersteld in een democratie te leven. Maar een handvol grote banken, monopolies en beursspeculanten (meestal zijn dit dan nog dezelfde mensen) beslissen over het lot van miljoenen mensen. Deze kleine minderheid beschikt over machtige middelen om de publieke opinie te manipuleren. Ze hebben een monopolie over de communicatiemiddelen, de pers, radio en tv. Dan is er nog de spirituele politie: de kerk, die gedurende generaties de mensen geleerd heeft hun heil te zoeken in een andere wereld.

Wetenschap en de crisis van de maatschappij

Tot vrij recent leek het erop dat de wereld van de wetenschap immuun was voor het algemene verval van het kapitalisme. De wonderen van de moderne technologie verleenden een kolossaal prestige aan wetenschappers, die begiftigd schenen te zijn met bijna magische kwaliteiten. Het respect waarvan de wetenschappelijke gemeenschap kon genieten nam in dezelfde mate toe naarmate hun theorieën steeds onbegrijpelijker werden voor de meerderheid van zelfs geschoolde mensen. Wetenschappers zijn echter gewone stervelingen die in dezelfde wereld leven als de rest van ons. Zodoende worden ook zij beïnvloed door de overheersende ideeën, filosofieën, politiek en vooroordelen, om maar te zwijgen over soms zeer aanzienlijke materiële belangen.

Gedurende een lange tijd werd er stilzwijgend van uitgegaan dat wetenschappers en in het bijzonder de theoretische fysici een speciaal soort van mensen waren die verheven waren boven het normale leven van de mensheid en die een speciale toegang hadden tot de mysteriën van het heelal. Deze mythe van de 20e eeuw kwam goed tot uiting in de oude science fiction-films, waarin de aarde steevast met vernietiging bedreigd werd door ruimtewezens (in werkelijkheid komt de bedreiging voor het voortbestaan van de mensheid van veel dichterbij, maar dat is een ander verhaal). Op het einde kwam er steevast een man in een witte jas op de proppen die een ingewikkelde formule neerkrabbelde op een bord en het probleem in een mum van tijd oploste.

De waarheid is enigszins anders. Wetenschapslui en andere intellectuelen zijn niet immuun voor de algemene tendensen die werkzaam zijn in de samenleving. Het feit dat de meesten onder hen beweren onverschillig te staan tegenover politiek en filosofie betekent alleen maar dat ze gemakkelijker ten prooi vallen aan de heersende vooroordelen die hen omringen. Al te vaak kunnen hun ideeën gebruikt worden om de meest reactionaire politieke standpunten te verdedigen. Dit is vooral het geval op het terrein van de genetica, waar een ware contrarevolutie heeft plaatsgevonden, vooral in de Verenigde Staten. Zogenaamde wetenschappelijke theorieën worden aangewend om te ‘bewijzen’ dat misdadigheid niet door sociale omstandigheden wordt veroorzaakt, maar door een ‘crimineel gen’. Zwarten worden zogezegd niet benadeeld omwille van discriminatie, maar omwille van hun genetische samenstelling. Gelijkaardige argumenten worden gebruikt ten aanzien van arme mensen, alleenstaande moeders, vrouwen, homoseksuelen enzovoort. Uiteraard komt een dergelijke ‘wetenschap’ het door de Republikeinen gedomineerde Congres, dat op meedogenloze wijze het mes wil zetten in de welzijnssector, heel goed uit.

Dit boek gaat over filosofie, meer bepaald de filosofie van het marxisme, het dialectisch materialisme. Het is niet de taak van de filosofie om aan wetenschapslui te vertellen wat ze moeten denken en schrijven, tenminste als ze over wetenschappen schrijven. Maar wetenschapslui hebben de gewoonte om hun mening te verkondigen over allerlei zaken, gaande van filosofie en religie tot politiek. Ze zijn volledig vrij dit te doen. Maar wanneer ze hun mogelijk perfect gegronde wetenschappelijke kwalificatie gebruiken om de meest ongefundeerde en reactionaire filosofische standpunten te verdedigen, wordt het tijd de zaken in hun context te plaatsen. Deze uitlatingen blijven niet beperkt tot een handvol professoren. Ze worden aangegrepen door rechtse politici, racisten en religieuze fanatici die zich proberen in te dekken met pseudo-wetenschappelijke argumenten.

Wetenschappers klagen vaak dat ze verkeerd begrepen worden. Het ligt niet in hun bedoeling munitie te leveren voor mystieke oplichters en politieke charlatans. Dat kan best zo zijn. Maar in dit geval zijn ze schuldig aan nalatigheid of op zijn minst verbazingwekkende naïviteit. Anderzijds kunnen zij die gebruik maken van de onjuiste filosofische stellingen van wetenschappers niet beschuldigd worden van naïviteit. Zij weten precies waar ze staan. Rees-Mogg beweert dat “terwijl de religie van het seculier consumentisme wordt gedumpt als een roestend autowrak, strengere godsdiensten die echte morele principes en boze goden bevatten, een comeback [zullen] maken. Voor de eerste keer sedert eeuwen zullen de ontdekkingen van de wetenschap de spirituele dimensies van het leven eerder versterken dan ondermijnen.” Voor Rees-Mogg is de godsdienst een machtig wapen om de kansarmen op hun plaats te houden, naast de politie en de gevangenissen. Hij is hierover lovenswaardig eerlijk:

“Hoe kleiner het vooruitzicht op een opgaande mobiliteit, hoe rationeler het wordt voor de armen om een antiwetenschappelijk, bedrieglijk wereldbeeld aan te nemen. In plaats van technologie gebruiken ze magie. In plaats van onafhankelijk onderzoek kiezen ze voor orthodoxie. In plaats van geschiedenis verkiezen ze mythen. In plaats van biografie vereren ze helden. En over het algemeen vervangen ze het op familieverband gebaseerde gedrag door de onpersoonlijke eerlijkheid die door de markt wordt geëist.”[4]

Laten we even de onbewust grappige opmerking betreffende de “onpersoonlijke eerlijkheid” van de markt achterwege en ons concentreren op de kern van zijn argument. Rees-Mogg probeert tenminste niet zijn ware bedoelingen of zijn klassenstandpunt te verbergen. We zien hier de uiterste openhartigheid van een verdediger van het establishment. De creatie van een onderklasse van arme, werkloze, vooral zwarte mensen die in krottenwijken wonen, vormt een potentieel explosieve bedreiging voor de bestaande sociale orde. Maar gelukkig voor ons zijn de armen onwetend. Ze moeten onwetend gehouden worden en aangemoedigd worden in hun bijgelovige en religieuze waanbeelden, die wij van de ‘geleerde klassen’ uiteraard niet delen! De boodschap is natuurlijk niet nieuw. Gedurende eeuwen hebben de rijken en machtigen hetzelfde liedje gezongen. Maar wat veelzeggend is bij de verwijzing naar de wetenschap, is, zoals Rees-Mogg aantoont, dat ze nu voor de eerste maal wordt beschouwd als een belangrijke bondgenoot van de godsdienst.

Onlangs werd de theoretische fysicus Paul Davies beloond met 650.000 pond door de Templeton Prize for Progress in Religion, wegens een ‘buitengewone originaliteit’ die het inzicht van de mensheid in de spiritualiteit van God bevorderde. Vorige winnaars waren onder meer Alexander Solzjenitsin, Moeder Theresa, de evangelist Billy Graham en de voormalige dief van Watergate en vervolgens predikant geworden Charles Colson. Davies, auteur van boeken zoals God en de nieuwe fysica, De geest van God en De laatste drie minuten staat erop dat hij “geen religieus persoon is in de traditionele betekenis” (wat dit ook moge betekenen), maar hij houdt staande dat “de wetenschap een zekerder weg verschaft naar God dan de godsdienst”.[5]

Ondanks het veelvuldige gebruik van ‘als’ en ‘maar’ door Davies is het duidelijk dat hij een welbepaalde trend vertegenwoordigt die probeert mystiek en religie binnen de wetenschap te loodsen. Dit is geen geïsoleerd fenomeen. Het wordt maar al te gewoon, vooral op het vlak van de theoretische fysica en de kosmologie, die beide zwaar afhankelijk zijn van abstracte wiskundige modellen, die steeds meer worden beschouwd als een substituut voor het empirische onderzoek van de reële wereld. Tegenover elke bewuste marktkramer van mysticisme op dit terrein staan er honderd nauwgezette geleerden die verafschuwd zouden zijn indien ze met een dergelijk obscurantisme geïdentificeerd zouden worden. De enige echte verdediging tegen idealistisch mysticisme is evenwel een bewuste materialistische filosofie, de filosofie van het dialectisch materialisme.

Het ligt in de bedoeling van dit boek de basisideeën van het dialectisch materialisme, die voor het eerst werden uitgewerkt door Marx en Engels, uit te leggen en hun belang aan te tonen voor de moderne wereld en de wetenschap in het bijzonder. We pretenderen hierbij niet neutraal te zijn. Net zoals Rees-Mogg zonder er doekjes om te winden de belangen verdedigt van de klasse die hij vertegenwoordigt, verklaren wij ons openlijk tegenstanders van de zogenaamde ‘markteconomie’ en alles waar zij voor staat. Wij zijn actieve deelnemers in de strijd om de samenleving te veranderen. Maar vooraleer men de wereld kan veranderen, moet men ze begrijpen. Het is noodzakelijk een onverzoenlijke strijd te leveren tegen alle pogingen om de geesten van mannen en vrouwen in verwarring te brengen door middel van mystieke geloofsbelijdenissen die hun oorsprong vinden in de duistere prehistorie van het menselijk denken. De wetenschap groeide en ontwikkelde zich tot een niveau waarop ze de geaccumuleerde vooroordelen van het verleden de rug toekeerde. We moeten het been stijf houden tegenover de poging om de klok vierhonderd jaar terug te draaien.

Een groeiend aantal wetenschappers zijn meer en meer ontevreden met de huidige gang van zaken, niet alleen op het gebied van wetenschap en onderwijs, maar op het maatschappelijke vlak in het algemeen. Ze zien de tegenstelling tussen het kolossale potentieel van de technologie en een wereld waarin miljoenen mensen leven op de rand van de hongersnood. Ze zien het systematische misbruik van de wetenschap in het belang van de winsten van de grote monopolies. En ze moeten diep ongerust zijn over de voortdurende pogingen om de wetenschappers met geweld ten dienste te stellen van het religieus obscurantisme en reactionaire sociale politiek. Velen onder hen werden afgestoten door de bureaucratische en totalitaire natuur van het stalinisme. Maar de ineenstorting van het stalinisme heeft aangetoond dat het kapitalistisch alternatief nog erger is. Op basis van hun eigen ervaring zullen vele wetenschappers tot de conclusie komen dat de enige manier om uit de sociale, economische en culturele impasse te geraken erin bestaat te komen tot een of andere vorm van een rationeel geplande samenleving, waarin wetenschap en technologie ter beschikking wordt gesteld van de mensheid en niet ten bate van privé-winsten. Een dergelijke maatschappij moet democratisch zijn in de echte zin van het woord, met de bewuste controle en deelname van de gehele bevolking. Socialisme is van nature democratisch. Of zoals Trotski het stelde: “een genationaliseerde planeconomie heeft nood aan democratie zoals een lichaam nood heeft aan zuurstof”.

Het is niet voldoende na te denken over de problemen van de wereld. Het is noodzakelijk de wereld te veranderen. Maar allereerst is het nodig de redenen te begrijpen waarom de zaken zijn zoals ze zijn. Enkel het ideeëngoed dat werd uitgewerkt door Marx en Engels en vervolgens verder werd ontwikkeld door Lenin en Trotski, kan ons de nodige middelen verschaffen om dit inzicht te verwerven. Wij zijn van mening dat de meest bewuste leden van de wetenschappelijke gemeenschap, op basis van hun eigen werk en ervaring, tot de noodzaak zullen komen van een consistente materialistische kijk op de wereld. Die wordt verschaft door het dialectisch materialisme. De recente vooruitgang in de theorieën over chaos en complexiteit toont aan dat een toenemend aantal wetenschappers zich in de richting van het dialectisch denken bewegen. Dit is een uiterst betekenisvolle ontwikkeling. Er bestaat geen twijfel over dat nieuwe ontdekkingen deze trend zullen bestendigen en versterken. We zijn er diep van overtuigd dat het dialectisch materialisme de filosofie is van de toekomst.

_______________
[1] Karl Marx en Friedrich Engels, Geselecteerde correspondentie, brief aan Bloch, 21-22 september 1890.
[2] The Economist, 9 januari 1982.
[3] W. Rees-Mogg en J. Davidson, The Great Reckoning, How the World Will Change in the Depression of the 1990s, p. 445.
[4] Ibid., p. 27, onze nadruk.
[5] The Guardian, 9 maart 1995.