Qr-MIA
       
Leest u dit met een smartphone?
Met (enkele) smartphones moet u zelf uitmaken welke modus voor u geschikt is


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:

5) Politiek en moraal. Inleiding

Eric Corijn

In de publieke opinie staan de twee termen – “politiek” en “moraal” – ongetwijfeld aan de uiterste polen van een schijnbaar onverzoenlijke tegenstelling. “Politiek”, meestal voorafgegaan door het adjectief “vuil”, verwijst dan naar de onprincipiële machtsgeilheid waarbij alle slagen toegelaten zijn en het werkelijke spel achter de schermen wordt gespeeld. “Moraal” staat dan voor moreel en voor de hoge zedelijke principes voor het handelen van een beschaafd en universeel mens.

Dat “common sense”-onderscheid stemt in zekere zin overeen met de onmiddellijke ervaring van de mensen: een opvoeding met een hooggewaardeerde stringente algemene moraal en zonder politieke vorming van enig niveau; een tegenstelling tussen maatschappelijke praktijk en ideologie; een tegenstelling tussen woord en daad; een vervreemding tussen de bevolking en de Staat; een schijnbaar hopeloze oppositie tussen individu en bureaucratische macht... Aan de ene kant staat dan telkens “de politiek”, aan de andere kant “de moraal”.

Deze toestand en vooral deze opvattingen wijzen op het verval van de burgerlijke democratie. Als revolutionaire klasse heeft de burgerij immers de eenheid tussen politiek en moraal naar voren geschoven. De Universele rechten van de mens, de Franse slogan van Vrijheid, Gelijkheid en Broederlijkheid schrijven zowel een universele morele gedragscode voor als ze een politiek programma samenvatten. Deze burgerlijke ideologie werd als universeel naar voren geschoven om zodoende alle ondergeschikte klassen achter de burgerlijke revolutionaire banier tegen de feodale orde te scharen.

Als sociale beweging is het socialisme ontstaan als een verzet tegen de voortgezette en vernieuwde uitbuiting en onderdrukking in het kapitalisme. Het komt op voor de bevrijding en de emancipatie van de mens – van alle mensen – door er de materiële basis voor te scheppen.

Als maatschappelijke theorie heeft het historisch materialisme in de eerste plaats gewezen op het historisch – en dus tijdelijk – karakter van de maatschappelijke vorm. Ook de voorstelling van de maatschappelijke orde in de heersende ideologie zijn historisch bepaald. Zo is de moraal tijds-gebonden.

Ze is ook klasse-gebonden. Het marxisme beklemtoont daarenboven de klassenstrijd als dynamiek van de geschiedenis. De objectieve grond daarvoor wordt gezocht in de groeiende spanning tussen de ontwikkeling van de productiekrachten en de maatschappelijke verhoudingen.

Aldus wordt het progressieve verloop van de geschiedenis en de consequente verdediging van de klassebelangen van de arbeiders identiek. De arbeidersbeweging kan met het wetenschappelijk socialisme haar klassebelangen uitbouwen tot universele belangen. Antikapitalistische strijd zou aldus geen morele inspiratie nodig hebben. Anders geformuleerd: de moraal zou zich herleiden tot de verdediging van de historische belangen van de arbeidersklasse.

Het lag voor de hand dat het marxisme en zeker de daarvan afgeleide socialistische praktijk, in de eerste plaats het bolsjewisme, snel het verwijt te horen kreeg van immoraliteit. Particuliere belangen kunnen niet universeel zijn. Een heilig doel staat meestal voor een verwerpelijke praktijk. De middelen zijn ondergeschikt en soms tegengesteld aan het doel. Dat leidt dan tot onmenselijke praktijken in de politieke strijd en tot de onvermijdelijke verwording van het doel. Deze en andere argumenten kwamen naar voren om te pleiten voor de wederinvoering van algemeen geldende morele regels in de politiek.

En zo blijft het debat gaande. Het bestrijkt een zeer breed veld van theoriekritiek, over strategiedebat gaande tot het vragen van politieke praktijk en tactiek. En het wordt onontwarbaar als het wordt gevoerd vanuit de veelvuldige maatschappelijke posities die de verdediging van particuliere belangen vertalen in even zovele standpunten.

In de praktijk is “politiek” en “moraal” een dialectisch koppel. Het marxisme bekritiseert het kapitalisme omdat het de verdere ontvoogding van de mensheid – een zingeving aan de geschiedenis – afremt en onmogelijk maakt. Het bekritiseert de heersende moraal als een klassemoraal, waarbij de universaliteit slechts schijn is en staat voor de veralgemening van de belangen van de heersende klasse.

Zelfs de meest hardnekkige bolsjewieken stellen zich niet op tegen “algemene menselijke waarden”, maar deze hebben in de woorden van Trotski “in het wezen van de zaak een algebraïsch, d.w.z. onbepaald karakter”. We lezen verder:

“Ze geven slechts uiting aan het feit dat de mens in zijn individuele houding door een zeker aantal algemene normen gebonden is, die uit zijn bestaan als lid van de maatschappij voortvloeien. De hoogste generalisatie van deze normen is de categorische imperatief van Kant. Naar ondanks het feit, dat deze imperatief een hoge plaats op de filosofische Olympus inneemt, bevat hij niets wat categorisch is, omdat hij niets concreets inhoudt, het is een schaal zonder kern.”[1]

Zulke universele moraal moet dus ingevuld worden, moet gerealiseerd worden en dat ook is een kwestie van de geschiedenis. Uiteindelijk kan men slechts een universele moraal hebben wanneer men een universele – een klassenloze – maatschappij heeft. In de mate dat de arbeidersklasse de motor is voor de strijd en de verwezenlijking van zulke klassenloze maatschappij, zo is de proletarische klassenmoraal de draagster van de verwezenlijking van de universele moraal.

Maar daarmee is het probleem slechts schijnbaar opgelost. Want deze historische rol van de arbeidersklasse is verbonden met haar klassebewustzijn. En zo legt Lenin in Wat te doen de nadruk op het feit dat het arbeidersbewustzijn slechts politiek bewustzijn wordt in de mate het de particuliere belangen overstijgt en de universele belangen behartigt.

“Het bewustzijn van de arbeidersklasse kan geen waarachtig politiek bewustzijn zijn, indien de arbeiders niet hebben geleerd op ieder en elk geval van willekeur en onderdrukking, gewelddadigheid en misbruik te reageren, onverschillig welke klassen deze gevallen ook mogen betreffen.”[2]

In de praktijk echter is het zelden zo dat de arbeiders op ieder en elk geval van onderdrukking reageren en dat ze hun particuliere belangen overstijgen en die van de gehele mensheid opnemen. Tot zulke eenheid tussen politiek en moraal komt het zelden in de geschiedenis.

Meer nog. De heersende burgerlijke politieke, zowel als de morele, standaarden worden overgenomen en soms met nog meer ijver doorgevoerd. Ook theoretisch wordt veelal als evident aangenomen dat men de burgerij slechts kan bevechten met de eigen wapens: geweld met geweld, de gecentraliseerde Staat met de gecentraliseerde Partij, hiërarchie met hiërarchie, enz.

In de praktijk is het koppel politiek-moraal nog lang niet gesynthetiseerd. Het geeft dus aanleiding tot zeer concrete theoretische en praktische alternatieven. Vandaar ook dat de discussie open blijft en moeilijk tot een vergelijk te brengen is. Dat was ook onze ervaring in de sectie van het colloquium die aan deze kwestie was gewijd.

De discussie werd geleid door Prof. Jaap Kruithof en werd op het colloquium in algemene zitting gerapporteerd door Prof. Hubert Dethier. Hiernavolgend nemen we alleen de ingediende papers op.

We hebben de tekst van Ernest Mandel eerst genomen. Marx, Engels en het probleem van de zgn. dubbele moraal herneemt de praktisch-theoretische discussie globaal en is als zo een goede inleiding. Op het colloquium gaven zijn stellingen regelmatig aanleiding tot polemiek en controverse.

De twee volgende bijdragen onderzoeken opnieuw de tekst van Marx. Norman Geras onderzoekt op de hem bekende wijze het aspect “gerechtigheid”. Hij stelt in The Controversy about Marx and Justice, de vraag of Marx het kapitalisme veroordeelde omdat het onrechtvaardig was. Freddy Mortier onderzoekt in Wet en handeling in Marx’ Kapitaal de band tussen Marx’ analyse van de economische wetmatigheden en de menselijke handelingen. Hij stelt het marxisme voor als een handelings-theorie.

De daarop volgende twee artikels stellen het probleem in zijn maatschappelijke analytische context. Hans Jörg Sandkühler behandelt in Politique, science et morale dans l’élaboration de la théorie marxiste het probleem van de moraal als fundering voor politieke actie, als product van de moeilijke alliantie tussen arbeidersbeweging en democratische intellectuelen van kleinburgerlijke oorsprong... Hubert Dethier onderzoekt de eenheid van politiek en moraal. In zijn Les fins et les moyens et leur unité dialectique. La fausse conscience de la réalité sociale komt het koppel aan de orde in de bewustwordingsprocessen.

De laatste bijdrage vertoont nog een ander perspectief. Johannes Heinrich von Heiseler onderzoekt de Veranderingen in het systeem van waarden als een empirisch probleem.

De zes teksten tonen aan hoe het probleem van politiek en moraal vanuit verschillende perspectieven kan worden belicht. Ze dragen elk bij tot een beter inzicht en vooral tot het besef van de laatste stelling over Feuerbach, dat het in de eerste – en in de laatste – plaats een praktisch probleem is.

_______________
[1] Trotski L., 1938, Hun moraal en de onze, 1977, uitg. L. Lesoil – Gent : 27.
[2] Lenin, 1902, Wat te doen : 82.