Leest u dit met een smartphone?
Met (enkele) smartphones moet u zelf uitmaken welke modus voor u geschikt is
Er zijn zoveel tijdschriften en zo weinig mensen die ze lezen, ‘waarom moet er dan nog een bijkomen?’ Zo begint het openingsartikel in het eerste nummer van Praxis, een kritisch-filosofisch tijdschrift uit Joegoslavië, dat tegen alle verdrukking in nu al ruim tien jaar bestaat.
De vraag naar het ‘waarom’ van Praxis kunnen we allereerst beantwoorden door op te merken dat we hier met een tijdschrift te maken hebben dat zowel vakfilosofen als een veel ruimer publiek moet aanspreken, omdat het de actuele problemen van het (Joegoslavische) socialisme aan de orde wil stellen.
Het socialisme, aldus hoofdredacteur Petrović – biedt de enige humane oplossing voor de problemen waar de mensheid zich voor gesteld ziet en het denken van Marx levert het meest zinvolle theoretische fundament en de inspiratiebron voor revolutionair handelen. Een van de belangrijkste oorzaken van het wansucces en de deformatie van de socialistische theorie en haar praxis in de loop van de laatste tientallen jaren is gelegen in de verwaarlozing van de filosofische dimensie van het Marxe denken, in de open of versluierde ontkenning van haar humane kern. De ontwikkeling van een authentiek en humaan socialisme is onmogelijk zonder de vernieuwing en verdere ontwikkeling van het Marxe filosofische denken, zonder een grondige studie van het werk van alle belangrijke marxisten en zonder een werkelijk marxistische, ondogmatische en revolutionaire benadering van de open vragen van onze tijd.
‘In ons tijdschrift moet de filosofie de idee van de revolutie zijn, d.w.z. een onverbiddelijke kritiek op al het bestaande, een humanistische visie op een werkelijk menselijke wereld en een inspirerende kracht tot revolutionair handelen.’[1]
Deze uitspraak, waarin kort en kernachtig het hele ‘credo’ van Praxis verwoord wordt, is nogal eens gebruikt om de aanval tegen dit tijdschrift in te zetten. Met name door een aantal partijideologen is naar voren gebracht dat de Marxe these van ‘onverbiddelijke kritiek op al het bestaande’, sloeg op het kapitalisme van het negentiende-eeuwse Europa. Wanneer deze stelling nu in het huidige socialistische Joegoslavië toegepast wordt betekent dit volgens deze ideologen een vervalsing van Marx. Hier komt overigens een van de centrale verschilpunten tussen de Praxis redactie en de Joegoslavische communistische partij naar voren. Volgens de laatste heeft de revolutie, door hen beschouwd als een eenmalige omwenteling, in feite reeds plaatsgevonden, is Joegoslavië nu een socialistisch land en is het nu alleen nog maar een kwestie van uitbouw en verbetering. Voor de Praxis-mensen is de revolutie eigenlijk pas begonnen; op de lange weg naar de socialistische maatschappij is pas één stap – zij het een belangrijke – namelijk die van het arbeiderszelfbestuur op het basisniveau – gezet.
In zijn – in deze bundel opgenomen – artikel over de rol van de kritiek in het socialisme, maakt Petrović nog eens heel duidelijk wat onder dit begrip kritiek verstaan moet worden. Het gaat er dan niet alleen om een negatief oordeel te vellen of iets te loochenen of te betwisten, maar kritisch is die beschouwingswijze, die tot de essentie van het verschijnsel doordringt, die probeert het verschijnsel te doorgronden in zowel haar wezenlijke beperkingen en onvolmaaktheden als in haar positieve ontwikkelingsmogelijkheden. Kritiek is dan ook geen doel in zichzelf, dat van andere menselijke gedragingen gescheiden kan worden, maar kritiek is een bezigheid, die noodzakelijkerwijs gericht is op het revolutionaire handelen en op een creatieve praxis, waardoor de mens zichzelf en zijn wereld schept. Hiermee wordt nog eens duidelijk gemaakt hoe deze mensen van Praxis de rol van de kritische filosoof (of iets ruimer die van de kritische intellectueel) zien. De bekende 11e these over Feuerbach, die in het grafmonument van Marx is gegraveerd, namelijk dat de filosofen tot nu toe de wereld alleen verschillend geïnterpreteerd hebben, maar dat het er nu op aan komt haar te veranderen, staat hierbij zeer centraal.
Zoals bijna alle kritische tijdschriften is ook Praxis ontstaan vanuit een zekere onvrede met de bestaande situatie. In dit geval was het een onvrede met de ontwikkeling van de Joegoslavische maatschappij en de rol van de filosofie daarin. De eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog waren voor de Joegoslavische filosofie een periode van stagnatie, ja zelfs van achteruitgang in vergelijking met vooroorlogse jaren. Dit was deels een gevolg van eigen interne zwakte, omdat de Joegoslavische filosofen nog niet precies wisten hoe op de veranderde maatschappelijke verhoudingen te reageren, deels een gevolg van druk van buiten en met name van de zijde van de Sovjet-Unie. Joegoslavië viel dan wel niet zo sterk onder de Sovjet-Russische invloedssfeer als de andere Oost-Europese landen, helemaal vrij van deze invloed was ze bepaald niet. Toch heeft – zo menen de Praxis-filosofen – de geïmporteerde stalinistische, d.w.z. dogmatisch-schematische variant van de marxistische filosofie het Joegoslavische geestelijke leven alleen maar uiterlijk beheerst.
Vanaf 1948 begint dan een moeizaam destaliniseringsproces, waarbij Joegoslavië telkens in botsing kwam met het internationale stalinisme. Nu is het onjuist te menen dat het hier ging om een proces – dat zich overigens op verschillende niveaus, d.w.z. zowel op maatschappelijk-politiek als op theoretisch en filosofisch niveau afspeelde – waarbij alle Joegoslaven zich als één man tegen dit stalinisme keerden; integendeel, de strijd moest, en moet nog steeds ook in het eigen land gevoerd worden tegen andere filosofen en tegen orthodoxe ‘bonzen’ uit regering en partij.
Stalin mag dan allang dood zijn, de door hem geïnspireerde pervertering van het marxisme is dat bepaald nog niet. Ook nu nog vinden we in Praxis regelmatig polemische artikelen tegen het stalinisme, waarbij een zekere tendens te bespeuren valt hieronder alle vormen van etatistisch, verstard, oncreatief en onkritisch marxisme te laten vallen. Ook het zogenaamde Diamat (Dialectisch Materialisme) wordt door de Praxis-mensen in feite als een geesteskind van het stalinisme gezien.
In de vijftiger jaren zien we in Joegoslavië een stroming opkomen die zowel in theorie als in de praktijk de ware Marx wil herontdekken; men gaat hem opnieuw bestuderen, waarbij vooral ook de zogenaamde Frühschriften grote aandacht krijgen, evenals het werk van latere marxisten, die bij de stalinisten en de Diamat-aanhangers op de zwarte lijst staan zoals Lukács, Bloch, Lefèbvre, Gramsci, Marcuse en anderen. Ook in het westen hebben we een dergelijke stroming gekend die zich ging richten op de jonge Marx en daarbij vooral het humanistische karakter van Marx benadrukte. Op die manier werd een enigszins kunstmatige tegenstelling tussen de jonge en de oude Marx gecreëerd.
In een artikel over de Praxis-groep wijst Ossip Flechtheim erop dat deze filosofen vooral de ontologische en humanistische, de ethische en voluntaristische, de normatieve en de ‘praktische’ aspecten bij Marx en Engels herontdekt en benadrukt hadden.[2]
Mihailo Marković wijst er in zijn – in deze bundel opgenomen – artikel over de kritische theorie in het werk van Marx op dat verschillende groeperingen ertoe neigen om bepaalde specifieke deelaspecten uit het werk van Mant te benadrukken, maar dat het erom gaat de theorie en de filosofie van Marx in zijn totaliteit te (her)ontdekken en verder te ontwikkelen.
Voor de interne strijd van de Joegoslavische marxisten om de vraag naar de ware Marx, was het jaar 1959 belangrijk. Toen vormden zich tijdens een congres van de Joegoslavische maatschappij voor filosofie over ‘Problemen van de hedendaagse marxistische filosofie’ twee groepen. De eerste verwierp weliswaar enkele aspecten van het stalinisme, maar hield toch vast aan de essentie van het stalinistische marxisme zoals de afspiegelingstheorie en het Diamat. De tweede groep verwierp het stalinisme volledig alsmede een aantal opvattingen van Engels en Lenin die men medeverantwoordelijk achtte voor het tot stand komen van het stalinisme. Een jaar later werd in Bled een symposium gehouden om wat meer helderheid t.a.v. deze geschilpunten te krijgen. Hier kwam het tot een confrontatie van hen die een pleidooi hielden voor een vernieuwing van de authentieke Marx (waarbij met name de latere Praxis-redacteuren Marković, Petrović en Supek naar voren kwamen) en de afspiegelingstheorie bekritiseerden en hen die deze afspiegelingstheorie verdedigden en hun interpretatie van het marxisme als ‘orthodox’ kenschetsten.
Deze discussie in Bled wordt door de Praxis-filosofen als een van de belangrijkste gebeurtenissen in de geschiedenis van de Joegoslavische filosofie gezien, mede omdat de splitsing tussen beide stromingen hier bezegeld werd en men van een zekere overwinning van de niet-dogmatische richting kan spreken, d.w.z. dit betekende niet dat de opvattingen van deze groepering nu plotseling als de juiste werden geaccepteerd maar wel dat de steriliteit van het dogmatisme en de intellectuele superioriteit van de progressieve richting in de discussie duidelijk naar voren was gekomen. Na dit symposium gaf deze antidogmatische richting in Joegoslavië de toon aan en dat is nog steeds zo, ondanks de vele aanvallen die er sindsdien gedaan zijn.
Sinds Bled ziet men bij de antidogmatici een verschuiving van typisch algemeen filosofische problemen – zoals die rond de ontologie en de filosofische antropologie (1960-63) – naar problemen van zowel sociaal- en politiek-filosofische als van politieke en maatschappelijke aard (sinds 1964).
Het oprichten van het tijdschrift Praxis is kenmerkend voor deze tweede fase. Er bestond namelijk in Joegoslavië wel een filosofisch tijdschrift ‘Filozofija’, dat de eer toekomt de belangrijkste polemieken tussen de dogmatici en de antidogmatici gepubliceerd te hebben, maar dat zich toch te academisch en te neutraal opstelde in deze strijd om de nieuw opbloeiende richting adequaat te kunnen representeren. Bovendien werd Filozofija in de federale hoofdstad Belgrado gepubliceerd, terwijl deze nieuwe groep van antidogmatische filosofen vooral uit Zagreb, de hoofdstad van de betrekkelijk onafhankelijke deelrepubliek Kroatië, afkomstig waren. Hoewel de eerste redactiestaf van Praxis gevormd werd door deze filosofen uit Zagreb, hebben vanaf het begin wetenschappers en filosofen uit alle delen van Joegoslavië en later ook uit het buitenland aan Praxis meegewerkt.
Al na een jaar werd gestart met de uitgave van een internationale editie, waarin artikelen in het Engels, Frans en Duits verschenen. De bedoeling van deze uitgave was niet zozeer een propageren van het vernieuwde Joegoslavische denken in het buitenland, maar meer een oproep tot internationale samenwerking om zo tot een werkelijk mondiale discussie te komen over de beslissende problemen van onze tijd, waarbij vooral de internationale strijd tegen het stalinisme – of welke ‘nieuwe’ vormen van dogmatisch marxisme sindsdien zijn opgedoken – en vóór een creatief marxisme en een menselijk socialisme centraal stond. Mede door deze internationale forumfunctie heeft Praxis snel veel erkenning gevonden in het buitenland. Bekende marxisten als Bloch, Fromm, Goldmann, Gorz, Habermas, Kolakowski, Kosik, Lefèbvre, Lukács, Mallet en Marcuse hebben (of hadden tot aan hun dood) zitting in een daarvoor opgerichte redactieraad en zij schrijven (resp. schreven) ook regelmatig in dit tijdschrift. Met het opnemen van een artikel van Jürgen Habermas in deze bundel hebben we het internationale karakter van Praxis willen benadrukken. Terzijde dient opgemerkt dat ook enkele bekende niet-marxistische filosofen en sociologen zoals Ayer en Riesman in deze redactieraad zitting hebben.
Heel belangrijk voor de ontwikkeling van Praxis is de zogenaamde zomerschool, die jaarlijks op het eiland Korçula door Praxis-redacteuren georganiseerd wordt. Overigens is de benaming ‘school’ niet erg gelukkig; een gewoon vakcongres is het echter ook niet. Korçula is meer een trefcentrum, waar jaarlijks gedurende enkele weken een aantal mensen, filosofen en sociologen, marxisten en niet-marxisten, maar ook niet uitdrukkelijk wetenschappelijk en filosofisch gevormde mensen met elkaar in een nogal informele sfeer van gedachten wisselen over de vitale problemen van onze tijd.
De neerslag van deze zomerschool in de vorm van uitgewerkte artikelen en discussieverslagen vinden we dan meestal enige tijd later in Praxis terug. Eén van de meest interessante Korçula-bijeenkomsten was die van 1968, toen het thema ‘Marx en de revolutie’ centraal stond. Er ontspon zich toen een boeiende discussie tussen Birnbaum, Bloch, Marcuse en enkele studenten over de vraag naar het revolutionaire subject in onze tijd en verder zijn daar belangrijke voordrachten gehouden over Marx vanuit futurologisch perspectief (door Flechtheim), over het concept revolutie (door Marković), en over de bijdrage van Marx aan de kennis van de mens (door Fromm). Ook het artikel van Habermas over de voorwaarden tot een revolutionaire verandering van laatkapitalistische maatschappijsystemen is een uitwerking van een toen in Korçula gehouden voordracht.
Uit het voorafgaande zal al wel enigszins duidelijk geworden zijn dat een tijdschrift dat zich zo kritisch opstelt als Praxis vrijwel voortdurend onderhevig is aan aanvallen van de meer dogmatische groeperingen in regering en partij.
Dat het tijdschrift echter tot nu toe heeft weten te overleven zonder ook maar een enkele concessie te doen, compromissen te sluiten of haar overtuigingen prijs te geven is behalve aan de formidabele inzet van de redacteuren ook te danken aan een aantal andere factoren die specifiek met de Joegoslavische situatie te maken hebben.
In de eerste plaats zijn de meeste leden van de redactie tijdens de Tweede Wereldoorlog partizaan geweest in het bevrijdingsleger van Tito. Ze hebben daardoor tot op zekere hoogte de onkwetsbaarheid van de oorlogsheld. Problematischer wordt het natuurlijk wanneer over een aantal jaren een nieuwe generatie, die deze achtergrond niet heeft, de redactiezetels gaat bezetten.
In de tweede plaats zijn onder de Praxis-redacteuren enkele internationaal bekende filosofen en sociologen, die niet zo maar in een hoek te drukken zijn, zonder dat de ‘international intellectual community’ hiertegen in het geweer komt. Joegoslavië is erg gevoelig voor zijn internationale reputatie op het gebied van de vrijheid van meningsuiting en die internationale redactieraad met zoveel marxistische ‘zwaargewichten’ erin, die – zoals we nog zullen zien – in dit soort kwesties zeer actief is, heeft ook in het eigen land de positie van Praxis zeker versterkt.
In de derde plaats is daar het voor Praxis gunstig werkende verschijnsel van het nationalisme in verschillende deelstaten. Terwijl enerzijds de Praxis-redacteuren vaak beschuldigd worden van linkse samenzweringen tegen de staat en terwijl regerings- en partijmensen regelmatig suggereren dat achter allerlei kritische bewegingen (en met name de studentenbewegingen) de Praxis-filosofen als de feitelijke aanstichters schuil gaan – een situatie die enigszins te vergelijken valt met de positie die sommige westerse kranten toegedicht hebben aan Herbert Marcuse als het geniale brein achter de studentenopstanden – kunnen overheid en partij in de deelstaat Kroatië (waar Praxis wordt uitgegeven), deze linkse intellectuelen toch niet al te zeer van zich vervreemden, omdat men ze nodig heeft in de strijd tegen het rechtse Kroatische nationalisme.
We zien dan hoe een ingewikkeld spel gespeeld wordt, waarbij enerzijds de regerings- en partijtop in Zagreb probeert deze nationalisten en linkse intellectuelen tegen elkaar uit te spelen, en anderzijds deze zelfde top de Praxis-filosofen nodig heeft voor het formuleren van een gegronde argumentatie tegen die nationalistische aspiraties. Zo kan het ondanks alle spanningen ook gebeuren dat een partijfunctionaris door zijn collega’s voorzichtig tot de orde wordt geroepen wanneer hij Praxis wat al te fel aanvalt en verder is opmerkelijk dat Praxis-redacteur Vranicki enkele jaren geleden tot rector magnificus van de universiteit van Zagreb gekozen is (zijn tegenkandidaat was een Kroatisch nationalist).
Deze keuze wijst overigens nog op een ander voor Praxis gunstig fenomeen, namelijk een bij de wet geregelde vrij hoge mate van autonomie van de verschillende maatschappelijke sectoren, waaronder ook de universiteiten. De laatste tijd zijn wel veel pogingen gedaan om deze autonomie af te breken, zoals we nog zullen zien.
De aanvallen tegen Praxis gaan in golfbewegingen. In de zomer van 1966 was er zo’n offensief, evenals in die van 1968. Een bijgelovig iemand zou kunnen opmerken dat iedere tweede zomer voor Praxis gevaarlijk is, zo merkt redacteur Petrović naar aanleiding hiervan cynisch op.
Voor ons is vooral de zomer van ’68 van betekenis. Evenals in veel westerse landen betekende dat jaar het hoogtepunt van studentenprotesten in Joegoslavië. De redacteuren van Praxis werden beschuldigd deze ‘ultralinkse extremisten’ tot hun opstandige beweging te hebben aangezet en een aantal van deze redacteuren werd toen ook uit de Communistische Partij gestoten.
Nu is het ongetwijfeld juist dat er een zekere verbinding bestaat tussen Praxis en de studentenbeweging in Joegoslavië. Enkele in dit tijdschrift gehuldigde opvattingen speelden een rol in de studentendiscussie en werden daar zelfs nog aangescherpt. Echter – zo stellen de Praxis-redacteuren met nadruk – de organisatoren en de initiatiefnemers van deze beweging waren de studenten zelf. Een aantal Praxis-medewerkers heeft – evenals trouwens een aantal andere hoogleraren – pas haar solidariteit met deze beweging uitgesproken toen ze al in volle gang was. Deze tendens, die we niet alleen in Joegoslavië, maar ook in het westen vinden om kritische filosofen als aanstichters van deze protestbeweging te brandmerken, betekent dat deze beweging niet serieus genomen wordt. Men beziet het in feite als een opstand van jonge – dus ‘onverantwoordelijke’ – mensen, die opgestookt zijn door een oudere generatie, die dit zelf niet meer aandurft. Terecht hebben zowel studenten als deze oudere filosofen met klem tegen deze beeldvorming geprotesteerd.
In Praxis zijn deze studentenbewegingen in binnen- en buitenland met belangstelling en ook met waardering gevolgd. Ook hiermee onderscheidde dit tijdschrift zich van de meer dogmatisch-marxistische opvattingen in oost en west. Zelfs Jürgen Habermas – als vertegenwoordiger van de ondogmatische Frankfurter Schule – heeft na een aanvankelijk grote waardering voor deze beweging en een scherpe analyse van de sterke en zwakke punten ervan, de radicale studenten later toch wel zeer sterk van zich vervreemd; Habermas bleef namelijk toch wel sterk de wat autoritaire theoretiserende universiteitsprofessor, die niet tot werkelijke praxis – in de zin van de eenheid van theorie en praktijk, kon komen. Dit gold in nog sterkere mate voor de andere vooraanstaande Frankfurters Adorno en Horkheimer. Voor zover wij dat hebben kunnen nagaan lijkt deze vervreemding tussen de radicale studenten en de Praxis-redacteuren – die vrijwel allemaal tevens hoogleraar aan de universiteit zijn – in Joegoslavië niet te zijn opgetreden. In 1971 zijn in Praxis een aantal artikelen over de New Left opgenomen, o.a. één van Marković over deze beweging in het kader van de culturele revolutie; o.i. is dit een van de beste analyses van de New Left. Een jaar eerder verscheen een artikel van Stojanovic over de Joegoslavische studentenbeweging van juni ’68 en de sociale revolutie in Joegoslavië.
De betekenis van deze Joegoslavische studentenbeweging is erin gelegen dat ze een weerstand gevormd heeft tegen wat Stojanovic noemt de entropie van de sociale revolutie. Deze beweging was namelijk gericht tegen zowel de etatistische als de kleinburgerlijke tendenties, die de sociale revolutie in de weg staan. Ze is er in veel opzichten verantwoordelijk voor geweest dat voor de eerste keer zo publiekelijk en op zo grote schaal, de overheersende ideologische (vervormde) visie op ‘onze zichzelf-besturende maatschappij’ door elkaar geschud werd. De nogal repressieve reactie op deze studentenacties toonde indirect weer eens aan dat alleen de sociale instituties aan de basis een zekere mate van zelfbestuur kennen, maar dat daarboven – ondanks de theorie over het afsterven van de staat – een staatsmacht werkzaam is die een dominerende sociale positie heeft.
Overigens heeft deze studentenbeweging niet kunnen leiden tot het aftreden van ook maar één staats- of partijfunctionaris. Wel hebben deze studentenacties een aantal politici ‘gedwongen’ hun democratisch-socialistisch masker af te zetten en brute macht te gebruiken en dat heeft de duidelijkheid in de politieke verhoudingen vergroot.
Het zal niemand verbazen dat de ontwikkeling van het eigen Joegoslavisch socialisme tot de zwaartepunten behoort van het redactiebeleid van Praxis en dat overheid en partij er natuurlijk scherper letten op wat daarover gezegd (in Korçula) en geschreven wordt, dan wanneer thema’s als utopie en realiteit, Hegel en onze tijd e.d. centraal staan. In 1971 verscheen een dubbelnummer van Praxis over dit gevoelige thema met o.a. het zeer kritische artikel van Rudi Supek over enkele tegenstrijdigheden en onvolkomenheden van het Joegoslavische socialisme op basis van zelfbestuur. Supek is er zich van bewust dat op dit gebied zijn land een koploper is en dat de belangstelling voor zelfbestuur overal in de wereld groeiende is. Hij constateert echter dat de realisering van het arbeiderszelfbestuur in Joegoslavië gebaseerd is op het democratisch-liberale (proudhonistische) model en hij vraagt zich af of daarmee niet voor een verouderd en onjuist model gekozen is. Hoewel Supeks kritiek zeer scherp en fundamenteel is – hij wil namelijk andere landen waarschuwen en behoeden voor de in zijn land gemaakte fouten – was het toch niet zijn artikel in dit Praxisnummer dat de woede van de autoriteiten heeft gewekt, maar dat van Milan Kangrga over de steeds machtiger wordende Joegoslavische ‘middle class’. Deze klasse is volgens Kangrga in 1950 alleen daarom ingegaan op de eis dat de fabrieken het bezit van de arbeiders moesten worden, om zo te voorkomen dat een verdergaande eis, namelijk alle macht aan de arbeidersraden verwezenlijkt zou worden. De openbare aanklager van het stadje Siscek, waar Praxis gedrukt wordt, had geëist dat dit dubbelnummer in zijn geheel verboden zou worden. De rechtbank besliste echter dat alleen dit artikel van Kangrga eruit geschrapt moest worden, maar het opperste gerechtshof van Kroatië heeft dit verbod enkele maanden later weer opgeheven, onder de indruk als men was van een 24 pagina’s tellend bezwaarschrift van hoofdredacteur Petrović.
Een jaar later, in 1972, waren er moeilijkheden gerezen naar aanleiding van het proces tegen Praxis-medewerkers Mihailo Durić, die tot twee jaar gevangenisstraf was veroordeeld vanwege ‘vijandige propaganda’, zoals in de aanklacht stond. Durić had namelijk (niet in Praxis overigens) een scherp artikel tegen de regering gepubliceerd. In de Joegoslavische editie van Praxis verscheen toen onmiddellijk een artikel met kritiek op dit proces en dat was weer aanleiding dit nummer te verbieden. Nu zag de redactie dit wel een beetje aankomen; men had inmiddels wat ervaring gekregen in het omzeilen van censuurmaatregelen, zodat dat nummer al lang en breed bij de abonnees thuis lag toen de politie het op de drukkerij in beslag kwam nemen.
Intussen had Praxis er een medestander bij gekregen in de vorm van Filozofija. Dit blad was namelijk sinds 1965 vrij grondig veranderd in de zin dat het zich steeds kritischer ging opstellen en steeds meer ook een filosofische doordenking van maatschappelijke problemen benadrukte. Deze ommezwaai kwam mede omdat een aantal Praxis-medewerkers (onder wie Marković) deel gingen uitmaken van Filozofija, zodat dit blad zich qua kritische opstelling niet of nauwelijks meer van Praxis onderscheidt.
In 1972 publiceerde Filozofija ruim zestig pagina’s met documenten (aanklachten, verweerschriften e.d.) over een aantal politieke processen (onder meer dat tegen Durić, maar ook tegen een aantal studenten), gevolgd door een kritisch redactioneel commentaar. Men had – om de verwachte censuur te ontduiken – dit nummer bij een andere drukkerij laten drukken en evenals bij het Praxis-nummer, waren de meeste exemplaren al de deur uit naar de abonnees toen de politie een inval deed.
Al deze problemen rond het eigen voortbestaan weerhielden de redactie er overigens niet van om regelmatig stellingnemende verklaringen over situaties in met Joegoslavië bevriende landen de wereld in te sturen.
In maart ’68 verscheen de protestverklaring tegen het ontslag van zes hoogleraren in de filosofie en de sociologie aan de universiteit van Warschau; een verklaring die versterkt werd doordat de voltallige redactieraad haar medeondertekende. Enkele maanden later in augustus volgde een oproep van alle Korçula-zomerschool-deelnemers aan president Tito om zijn internationale invloed te gebruiken teneinde de inval van de Warschaupactlanden in Tsjecho-Slowakije weer ongedaan te maken.
De meeste recente acties tegen kritische stromingen in Joegoslavië zijn niet direct tegen Praxis gericht maar tegen een aantal hoogleraren van de filosofische faculteit van de universiteit van Belgrado. Deze acties vormen nog een nasleep van de bezetting van de universiteit door studenten in juni ’68. De bezetting werd opgeheven nadat Tito in een verklaring de studenten zelfs een beetje had geprezen en hun eisen grotendeels voor gegrond had verklaard. Echter, nadat op deze manier de politieke crisis bezworen was, groeide de neiging bij overheids- en partijfunctionarissen om de hoogleraren van de studenten voor het gebeuren aansprakelijk te stellen. De universiteits- en faculteitsraden kwamen onder zware druk te staan, vooral sinds eind 1972 toen een aantal meer liberale leden van de Servische Communistische Partij vervangen werden door meer de harde lijn volgende kameraden, om met name acht hoogleraren van de filosofische faculteit te ontslaan. Er is echter wel een duidelijke relatie met Praxis, want de meeste van deze zgn. ‘Belgrado-acht’, onder wie Marković en Stojanovic, zijn tevens lid van de Praxis-redactie.
Op allerlei manieren werd er druk uitgeoefend op deze acht. Hun paspoorten werden geconfisqueerd en boeken die ze pas gepubliceerd hadden werden in beslag genomen. Ook de faculteit werd onder zware druk gezet, er werd gedreigd met sluiting en het stoppen van verdere financiering. Echter, de faculteit bleef pal achter deze hoogleraren staan en inmenging van buitenaf in de universiteiten is in Joegoslavië in feite niet mogelijk, omdat deze instituten een hoge mate van autonomie (op basis van democratisch zelfbestuur) kennen, of beter kenden.
Ondertussen hadden deze repressieve maatregelen overal in de wereld de aandacht getrokken en zo werden president Tito, zijn regering, het parlement en de partij overstroomd met brieven en verklaringen o.a. van internationaal bekende filosofen en geleerden, waarin grote verontrusting over deze maatregelen werd uitgesproken. Midden 1973 leek het er dan ook op dat de zaak wat geluwd was, maar enigszins onverwacht kwam er aan het einde van dat jaar weer een nieuw offensief. Door middel van een wetswijziging werd de raad van de filosofische faculteit uitgebreid met zg. maatschappijvertegenwoordigers (een verschijnsel dat we in Nederland op het niveau van de universiteitsraden overigens ook kennen). Deze vertegenwoordigers van buiten, die de helft van het totaal aantal zetels in de raad zouden bezetten, waren voor een deel partijfunctionarissen en voor een deel vertegenwoordigers van verschillende onderwijsinstanties en academische organisaties. Dit betekende een uitdrukkelijke aantasting van de autonomie van de faculteiten en wat erger was, deze nieuwe wet werd met uitgesproken repressieve bedoelingen opgezet. Tegen de Belgrado-acht werd nu in een document van 34 pagina’s een aantal officiële beschuldigingen uitgebracht, waartegen Mihailo Marković een indrukwekkend verweerschrift geschreven heeft met de bijtende titel ‘Marxist thought, unsuitable as ever’, waarin hij aangeeft dat werkelijk marxistisch denken zich altijd keert tegen zichzelf stabiliserende maatschappijsystemen en waarin hij de beschuldigingen stuk voor stuk weerlegt. Ook in dit verweerschrift komt de brief van Marx aan Ruge, waarin eerstgenoemde spreekt over de noodzaak van een onverbiddelijke kritiek op al het bestaande, weer aan de orde.
Wat er nu echter in de eerste helft van 1974 gebeurt, is zeer opmerkelijk. Niet alleen de acht zelf en hun collega’s en studenten houden moedig stand, ook een groot aantal vertegenwoordigers ‘van buiten’ in de faculteitsraad, die verondersteld worden daar de regerings- en de partijlijn te volgen, verzetten zich in feite tegen deze ontslagprocedure. Tijdens de beslissende stemming hierover (in juli ’74) steunde een derde van de buitenleden het faculteitsstandpunt en aangezien van de rest het grootste deel verstek had laten gaan (ook een vorm van indirect protest tegen deze ontslagpogingen), was er uiteindelijk een overweldigende meerderheid voor de handhaving van deze acht. Om nu echter te voorkomen dat de grote drijvende kracht achter deze ontslagpoging, de Joegoslavische Communisten Bond al te veel haar gezicht zou verliezen, werd er ijlings gezocht naar een compromis. Dit bestond eruit dat de autoriteiten de aanvraag tot ontslag introkken, de paspoorten teruggaven, met als tegenprestatie dat de acht voorlopig geen colleges zouden geven aan prekandidaatsstudenten. Bovendien zullen ook twee van hen een tijdelijk gastdocentschap aan een buitenlandse universiteit aanvaarden, iets wat toch al het plan was.
Na deze zomeroverwinning gaat het de laatste maanden toch weer minder goed. Een aantal politici blijft aandringen op het stopzetten van alle onderwijsactiviteiten van de acht (ze zouden dan alleen onderzoek mogen blijven doen), verder blijven er problemen t.a.v. publicaties, het geven van lezingen en het toegang hebben tot de massamedia. Het ergste van alles is echter dat tegen de afspraak in de studenten die deze acht gesteund hebben, vervolgd blijven worden en in de gevangenis terecht komen. Bovendien heeft in oktober ’74 het partijcomité het aftreden van alle faculteitsraadsleden die ten gunste van de acht hoogleraren gestemd hebben, geëist. Kortom, deze specifieke strijd, die gezien moet worden als een onderdeel van en een testcase voor een veel grotere strijd, is bepaald nog niet uitgestreden.
We zijn nogal uitvoerig ingegaan op deze problematiek van de strijd die Praxis moet voeren tegen dogmatische en conservatieve krachten in eigen land, omdat dit tijdschrift en deze hele groep zo sterk door deze strijd bepaald wordt. We kunnen hier misschien wel spreken van een groeien tegen de verdrukking in, want Praxis blijft een springlevend tijdschrift. Wanneer we deze Joegoslavische filosofen en sociologen vergelijken met hun Duitse collega’s die zich rond het ‘Institut für Sozialforschung’ in Frankfurt geschaard hebben (beter bekend als de ‘Frankfurter Schule’), dan valt op dat deze laatste groepering de laatste jaren een duidelijke neergang meemaakt, terwijl bij deze Joegoslaven, die inhoudelijk veel met de Frankfurters gemeen hebben, van een dergelijke neergang geen sprake is.
Het is uiteraard onmogelijk en zelfs niet wenselijk om alle in Praxis verschenen artikelen op te noemen, maar wel willen we een kort overzicht geven van de verschillende behandelde themata, aangezien de meeste nummers rond één centraal thema gegroepeerd zijn, teneinde zo toch een beeld van Praxis te schetsen.
Het eerste nummer (in 1965) was geheel gewijd aan het waartoe van dit tijdschrift en aan het begrip praxis zelf. In datzelfde jaar nog een nummer over de ontwikkelingen in het socialisme en over vrijheid. Terzijde dient opgemerkt dat ieder nummer ook een aantal niet met het centrale thema te maken hebbende bijdragen bevat in de vorm van ‘portretten’ van filosofen, discussies over actuele problemen, ontwikkelingen op theoretisch gebied, boekbesprekingen, verslagen van congressen e.d. In 1966 komen de themata: wat is geschiedenis, de kunst in de wereld van de techniek, en socialisme en ethiek aan de orde. In 1967 zijn dit: de actualiteit van het denken van Karl Marx, fenomenologie en marxisme, de plaats van de filosofie in de hedendaagse wereld en het denken van de Italiaanse marxist Antonio Gramsci. Een jaar later twee dubbelnummers: het eerste over creativiteit en reïficatie en het tweede over het nationale, het internationale en het universele, en wederom over Karl Marx. Tevens in dit nummer de protestverklaringen over het ontslag van enkele hoogleraren van de universiteit in Warschau (met de reactiebrieven van een groot aantal leden van de redactieraad), en over de inval in Tsjecho-Slowakije. In 1969 verschijnt dan het reeds genoemde dubbelnummer over Marx en de revolutie, over geschiedenis en revolutie en over revolutie in onze tijd. In het tweede dubbelnummer wordt duidelijk dat men in Filozofija een medestrijder heeft gevonden. Dit nummer van Praxis wordt namelijk grotendeels gevuld met uit Filozofija overgenomen artikelen.
In 1970 gaat het over macht en humaniteit en over Marx, marxisme, marxologie (met o.a. het voor ons Nederlanders intrigerende artikel van Bosnjak over ‘Interpretation des Marxismus im holländischen Katechismus’) en een jaar later over Hegel en onze tijd, het leninisme, nieuw links, en over het Joegoslavisch socialisme.
In 1972 een dubbelnummer over utopie en werkelijkheid en één over anarchie, toekomst en revolutie.
In de meest recente nummers vinden we nog de themata gelijkheid en vrijheid, liberalisme en socialisme, marxisme en het sociale bewustzijn (in 1973) en socialisme en de bourgeoiswereld (in 1974).
Het zal hopelijk duidelijk zijn dat het niet eenvoudig was uit deze veelheid van honderden artikelen, die tezamen naar schatting zo’n zesduizend dichtbedrukte grote bladzijden vullen, een keuze te maken voor deze bescheiden bundel; te meer daar het kenmerkende van Praxis meer ligt in de grote hoeveelheid van op zeer verschillend gebied bewegende artikelen van gemiddeld vrij hoog niveau, dan in enkele uitzonderlijke uitschieters.
Bij het samenstellen van deze bundel hebben een aantal overwegingen een rol gespeeld. Om te beginnen moest het een niet te grote bundel zijn, die een – voor een vrij breed publiek – begrijpelijk, interessant, en min of meer representatief beeld geeft van Praxis (het smaakmakende effect). Hierdoor vielen al een aantal op zichzelf belangwekkende artikelen, die echter of te specifiek vakfilosofisch zijn, of al te veel op de Joegoslavische situatie geënt zijn, af. Verder diende de relatie tussen de marxistische theorie en de praktijk duidelijk naar voren te komen. De centrale vraag hierbij is die naar de rol van kritische wetenschappers en intellectuelen in een maatschappij, die zich al een stukje in de richting van een socialistische maatschappij heeft ontwikkeld, maar die nu dreigt te stagneren.
Aansluitend op de grote belangstelling die er bij ons bestaat voor de problematiek van (arbeiders)zelfbestuur is daaraan veel aandacht gewijd, mede omdat dit voor de Praxis-redacteuren zelf ook een van de meest centrale (zo niet het meest centrale) thema’s van hun redactiebeleid is.
Zoals reeds eerder opgemerkt, hebben we ook recht willen doen aan het internationale karakter van Praxis, door een artikel van een niet-Joegoslavisch marxist op te nemen, namelijk van Jürgen Habermas.
Op enkele van de gekozen artikelen, en met name die van Petrović en Supek, zijn we in deze inleiding reeds ingegaan.
Het artikel van Vranicki sluit bij Supek aan. Vranicki probeert bij Marx, maar ook bij Lenin, de theoretische grondslag te vinden voor de zelfbestuurconceptie en hij stelt deze uitdrukkelijk tegenover het etatistisch socialisme.
Het artikel van Marković is meer theoretisch van aard. O.i. helderder dan de zgn. Kritische Theoretici van de Frankfurter Schule zet Marković hier uiteen wat nu het kenmerkende en het fundamenteel nieuwe is van de kritische maatschappijtheorie in het werk van Marx. Het inherent dialectische karakter van deze theorie komt hier duidelijk naar voren. Interessant is hier vooral ook de uitwerking van het begrip praxis, aan de hand van de trits: arbeid-werk-praxis.
Het artikel van Habermas zal vermoedelijk voor veel mensen die ook ander werk van deze auteur gelezen hebben een verademing zijn, in die zin dat een aantal zaken waarover hij elders vaak nogal duister en voor in de hegeliaanse dialectiek niet-geschoolden nogal moeilijk schrijft, hier glashelder naar voren komen. Ik denk wat dat betreft bijvoorbeeld aan wat hij over technocratie schrijft, een onderwerp dat o.a. ook in het beroemde maar zeer moeilijke artikel ‘Technik und Wissenschaft als Ideologie’ behandeld wordt. Interessant is verder bij Habermas dat hij het aandurft een aantal herzieningen in het marxisme te brengen, op basis van nieuwe ontwikkelingen, die Marx niet voorzien heeft en ook niet kon voorzien, zonder nochtans het marxisme af te zweren. Integendeel, Habermas zal met de Praxis-mensen van mening zijn dat men Marx geen betere dienst kon bewijzen dan door zijn theorieën verder te ontwikkelen op basis van nieuwe ontwikkelingen. Het zal duidelijk zijn dat Habermas aan gelijksoortige kritiek onderhevig is als de Praxis-mensen, namelijk dat hij geen orthodoxe marxist is. Er is echter ook een duidelijk verschil tussen Habermas en de Joegoslaven en dat verschil wordt veroorzaakt door de historische situatie waarin ze zich bevinden. Habermas werkt typisch vanuit de situatie in de hoog-industriële, westerse, d.w.z. laatkapitalistische landen, waar nog eigenlijk geen begin is gemaakt met een revolutionaire omvorming in socialistische zin. In Joegoslavië is die eerste stap al wel gemaakt en de Praxis-mensen werken dan ook aan het verder ontwikkelen van een reeds begonnen politieke en sociale revolutie. Hun probleem is minder het aanzetten, maar meer het voortzetten van die revolutie.
Tot slot nog een opmerking over de vertaling. Bij onze keuze hebben we ons door de inhoud en niet door taalgebruik, stijl e.d. laten leiden. De in de internationale editie van Praxis verschijnende artikelen, die wij als uitgangspunt hebben gebruikt, werden deels uit het Servo-Kroatisch vertaald, deels door de auteurs zelf direct in het Engels, Frans of Duits geschreven. Zeer vermoedelijk heeft de kwaliteit van deze artikelen hier wel onder geleden. In ieder geval traden er bij de vertaling in het Nederlands zo nu en dan duidelijke begripsproblemen op, die vermoedelijk op taalproblemen van deze Joegoslaven terug te voeren zijn.
Bart van Steenbergen
POSTSCRIPTUM
Nogmaals de Belgrado-acht. De licht neergaande lijn, die we in het najaar van ’74 constateerden heeft zich in het begin van 1975 voortgezet. Met behulp van een wetswijziging van november ’74 kreeg het parlement van de deelstaat Servië het recht hoogleraren te ontslaan, wanneer hun activiteiten sociale belangen en waarden zouden schaden, aldus de officiële formulering.
Dit betekent in feite een terugkeer naar de toestand van voor 1950, toen hoogleraren door de staat benoemd werden en onderworpen waren aan politieke lichamen. In januari ’75 heeft het Servische parlement deze wet toegepast door de ‘acht’ voor onbepaalde tijd te schorsen, zij het met behoud van hun salaris.
_______________
[1] A quoi bon Praxis? in: Praxis 1965, I, blz. 4.
[2] Ossip K. Flechtheim: Die Praxisgruppe und der Humanismus in: O.K. Flechtheim en E. Grassi: Marxistische Praxis, München 1973, blz. 38.