De grondrente. De verhoudingen in de landbouw in het kapitalisme


Het kapitalistische systeem van de landbouw en het particuliere grondbezit. In de burgerlijke landen heerst het kapitalisme niet alleen in de industrie maar ook in de landbouw. Het grootste deel van de grond is van de klasse van de grootgrondbezitters. Het overgrote deel van de als waren geproduceerde landbouwproducten wordt geproduceerd in kapitalistische bedrijven, die berusten op loonarbeid. In alle burgerlijke landen is evenwel het bedrijf van de zelfstandige boer, dat slechts een klein deel van haar producten als waren produceert (met uitzondering van Engeland, waar de boeren al in de 18e eeuw onteigend werden), naar aantal nog steeds de dominerende bedrijfsvorm van de landbouw.

Voor de ontwikkeling van het kapitalisme in de landbouw zijn twee belangrijke lijnen bijzonder karakteristiek.

De eerste ontwikkelingslijn is dat het oude grootgrondbezit wezenlijk behouden blijft en door landbouwhervormingen langzamerhand in een kapitalistische veranderd wordt. De landheer gaat over op kapitalistische bedrijfsvormen en gebruikt daarbij niet alleen vrije loonarbeid, maar ook uit de oude lijfeigenschap overgebleven uitbuitingsmethodes. In de landbouw blijven feodale vormen van afhankelijkheid van de boeren ten opzichte van de landheer in de vorm van arbeid ter aflossing van schuld, deelpacht[48] en dergelijke behouden. Deze weg van de kapitalistische evolutie in de landbouw is karakteristiek voor Duitsland, het tsaristische Rusland, Italië, Japan en verscheidene andere landen.

De tweede ontwikkelingslijn is dat het oude grootgrondbezit door een burgerlijke revolutie wordt vernietigd en de landbouw bevrijd wordt uit de ketenen van de lijfeigenschap, zodat de productiekrachten sneller worden ontwikkeld. Zo ruimde de Franse burgerlijke revolutie van 1789 – 1794 het feodale grondbezit op. De in beslaggenomen landerijen van de adel en de kerk werden verkocht. Op het platteland werd de perceelsgewijze productie van de kleine boer overheersend; een belangrijk deel van de grond viel echter in handen van de bourgeoisie. In de Verenigde Staten werd door de Burgeroorlog van 1861 – 1865 een einde gemaakt aan het plantagebezit van de slavenhouders in de zuidelijke staten. Vrije landerijen werden in grote getale voor weinig vergoeding verkwanseld en de landbouw begon zich op de weg van de kapitalistische farm te ontwikkelen. Maar ook in deze landen ontstond met de ontwikkeling van het kapitalisme opnieuw het grootgrondbezit op een nieuwe, kapitalistische basis.

Met de omvorming van de voorkapitalistische vormen van het grondbezit worden het feodale grootgrondbezit en het grondeigendom van de kleine boer steeds meer vervangen door het kapitalistische grondeigendom. Een steeds groter deel van de landerijen van grootgrondbezitters en boeren gaat over in de handen van de banken, de industriëlen, kooplieden en woekeraars.

Van de concentratie van het grondeigendom getuigen de volgende cijfers. In de Verenigde Staten besloegen in 1940 79,7 % van alle landbouwbedrijven slechts 29,8 % van de landbouwgronden, terwijl 20,3 % van de landbouwbedrijven 70,2 % van de grond besloegen. Daarvan besloegen de grote landerijen van meer dan 1000 acres (circa 400 ha.), die 1,6 % van alle landbouwbedrijven vormden, 34,3 % van de grond.
In Engeland en Wales behoort de helft van de gecultiveerde grond aan 2.250 landlords; in Schotland bezitten 60 landlords vier vijfde van de grond. De bezittingen van één enkele lord zijn van reusachtige afmetingen. Zo behoort aan de hertog van Sutherland 400.000 ha grond en aan de hertog van Devonshire alleen al in het graafschap Derby 80.000 ha. De grond van Londen is in het bezit van elf lords. Veel productieve landbouwgrond wordt door de landlords voor onproductieve doeleinden gebruikt: voor parken, jachtterreinen en dergelijke. In Frankrijk bevond zich in 1929 57,3 % van de grond in het bezit van 12,5 % van alle landbouwbedrijven, terwijl de kleine en allerkleinste boerenbedrijven, die 54,5 % van alle bedrijven vormden, slechts over 9,8 % van de totale grondoppervlakte beschikten.
In het Rusland van vóór de revolutie bezaten de grootgrondbezitters, de familie van de tsaar, de kloosters en de koelakken enorme grondgebieden. In Europees Rusland waren aan het einde van de 19e eeuw ongeveer 30.000 grootgrondbezitters, die over landgoederen van soms meer dan 500 desjatinen[49] beschikten. Zij bezaten 70 miljoen desjatinen land. Daarentegen bezaten 10,5 miljoen geruïneerde, door herendienst uitgebuite en onderdrukte boeren 75 miljoen desjatinen land.


In het kapitalisme bestaat het monopolie van het particuliere grondbezit van de klasse van grootgrondbezitters. De grootgrondbezitter verpacht gewoonlijk een aanzienlijk deel van zijn land aan kapitalistische pachters en aan kleine boeren. Het grondbezit wordt losgemaakt van de landbouwproductie.

De kapitalistische pachters betalen in vaste termijnen, bijvoorbeeld jaarlijks, aan de grondbezitter een contractueel vastgelegde pacht, dat wil zeggen een hoeveelheid geld voor de toestemming om hun kapitaal in dit speciale stuk grond te investeren. Het grootste deel van de pacht wordt gevormd door de grondrente. De pacht bevat naast de grondrente ook nog andere elementen. Is in de gepachte grond al kapitaal belegd, bijvoorbeeld in gebouwen of bevloeiingsinstallaties, dan moet de pachter aan de grondeigenaar naast de grondrente een jaarlijkse rente voor dit kapitaal betalen. In de praktijk dekken de kapitalistische pachters dikwijls een deel van de pacht voor vermindering van het loon van hun arbeiders.

De kapitalistische grondrente weerspiegelt de betrekkingen tussen de drie klassen van de burgerlijke maatschappij, namelijk tussen loonarbeiders, kapitalisten en grondbezitters. De door de arbeid van de loonarbeiders geschapen meerwaarde komt allereerst terecht in de handen van de kapitalistische pachter. Hij behoudt een deel van de meerwaarde in de vorm van de gemiddelde winst op zijn kapitaal. Het andere deel van de meerwaarde, dat een overschot van de gemiddelde winst vormt, moet de pachter in de vorm van grondrente aan de grondeigenaar betalen. De kapitalistische grondrente is het deel van de meerwaarde dat na aftrek van de gemiddelde winst over het in het bedrijf belegde kapitaal overblijft en dat aan de grondeigenaar betaald wordt. Dikwijls verpacht de grondeigenaar zijn land niet maar trekt loonarbeiders aan en beheert het zelf. In dit geval ontvangt hij alleen de rente én de winst. We onderscheiden differentiële rente en absolute grondrente.


De differentiële rente. In de landbouw evenals in de industrie, stopt een ondernemer zijn kapitaal alleen dan in de onderneming wanneer de gemiddelde winst voor hem gewaarborgd is. Ondernemers die kapitaal onder gunstiger productievoorwaarden gebruiken, bijvoorbeeld op meer vruchtbare grond, behouden naast de gemiddelde winst over hun kapitaal, nog een overwinst.

In de industrie kan een overwinst op den duur niet meer bestaan. Zodra een in een enkel bedrijf ingevoerde verbetering algemene ingang gevonden heeft, verliest het bedrijf zijn overwinst. In de landbouw evenwel blijft de overwinst een min of meer lange periode voortbestaan. Dat is verklaarbaar uit het feit dat men in de industrie een onbeperkt aantal bedrijven met de modernste machines kan uitrusten. In de landbouw daarentegen kunnen de landerijen niet willekeurig vermeerderd worden, om nog maar te zwijgen over de beste landerijen, omdat de hoeveelheid grond beperkt is en alle beschikbare grond bezet is door afzonderlijke bedrijven. De beperktheid van het totale grondoppervlak en de omstandigheid dat zij door afzonderlijke bedrijven bezet is, bepalen het monopolie van de kapitalistische bewerking van de grond ofwel het monopolie van de grond als object van de landbouw.

Verder wordt in de industrie de productieprijs van de waren bepaald door de gemiddelde productievoorwaarden. De productieprijs van landbouwproducten komt echter op een andere wijze tot stand. Het monopolie van de kapitalistische bewerking van de grond heeft tot gevolg dat de algemene, regulerende productieprijs (dat wil zeggen de kostprijs plus de gemiddelde winst) van de landbouwproducten niet bepaald wordt door de gemiddelde, maar door de slechtste bebouwde grond, aangezien de producten van de goede en gemiddelde gronden niet voldoende zijn om de maatschappelijke vraag te dekken. Wanneer de kapitalistische pachter het kapitaal in de slechtste grond investeert en niet de nagestreefde gemiddelde winst verkreeg, dan zou hij dit kapitaal in een andere bedrijfstak investeren.

De kapitalisten die de gemiddelde en beste landbouwgronden bewerken, produceren de landbouwproducten goedkoper, of anders gezegd, hun afzonderlijke productieprijs ligt onder de algemene productieprijs. Deze kapitalisten wenden het monopolie van de grond als object van de landbouw ten eigen bate aan en verkopen hun waren tegen de algemene productieprijs, waardoor ze een overwinst ontvangen die de differentiële rente vormt. De differentiële rente ontstaat onafhankelijk van het particuliere grondbezit. Ze wordt gevormd doordat de onder verschillende voorwaarden van arbeidsproductiviteit geproduceerde landbouwproducten verkocht worden voor een gelijke marktprijs, die zich naar de productievoorwaarden van de slechtste gronden richt. De kapitalistische pachters moeten de differentiële rente aan de grondeigenaren afdragen en zich tevreden stellen met de gemiddelde winst.

De differentiële rente is het boven de gemiddelde winst verkregen overschot van de winst in de bedrijven die onder gunstiger productievoorwaarden werken. Zij is gelijk aan het verschil tussen de afzonderlijke productieprijs op de beste en gemiddelde gronden en de algemene productieprijs, die bepaald wordt door de productievoorwaarden op de slechtste grond.

Deze overwinst wordt, zoals de hele meerwaarde in de landbouwsector, door de arbeid van de landarbeiders geschapen. De verschillende vruchtbaarheid van de gronden is slechts een voorwaarde voor een hogere productiviteit van de arbeid op de betere stukken grond. In het kapitalisme ontstaat evenwel de schijn als zou de door de grondbezitters toegeëigende rente het product zijn van de grond en niet van de arbeid. In werkelijkheid is echter de meerarbeid, de meerwaarde, de enige bron van de grondrente. “Bij een juist begrip van de rente kwam natuurlijk als eerste het inzicht dat zij niet uit de grond voorkomt, maar uit het product van de landbouw, dus de arbeid, uit de prijs van het arbeidsproduct, bijvoorbeeld de tarwe. Uit de waarde van het landbouwproduct, de aan de grond bestede arbeid, niet uit de grond.”[50]


Er zijn twee vormen van differentiële rente.

De differentiële rente I hangt samen met het verschil in de vruchtbaarheid van de grond en in de ligging van de grond ten opzichte van de afzetmarkt.

Een vruchtbaarder stuk grond levert bij besteding van een gelijke hoeveelheid kapitaal een grotere opbrengst op dan een minder vruchtbaar stuk grond. Laten we als voorbeeld drie stukken grond van gelijke grootte maar van verschillende vruchtbaarheid bekijken.

Grondrente en opbrengst

Tabel 3 Differentiële grondrente I


De pachter van elk van deze stukken land besteedt 100 dollar aan de betaling van arbeidskrachten en aan de inkoop van zaaigoed, machines en inventaris, aan het onderhoud van het vee en andere zaken. De gemiddelde winst bedraagt 20 %. De bestede arbeid op de gronden met verschillende vruchtbaarheid brengt op het eerste stuk grond een oogst van 400 kilo op, op het volgende stuk grond een oogst van 500 kilo en op het derde stuk grond een oogst van 600 kilo.

De afzonderlijke productieprijs van de gehele hoeveelheid producten is op ieder stuk grond gelijk. Hij bedraagt 120 dollar (kostprijs plus gemiddelde winst). De afzonderlijke productieprijs van iedere productie-eenheid is op ieder stuk grond verschillend. 100 kilo landbouwproduct van het eerste stuk land zou voor 30 dollar verkocht moeten worden, 100 kilo van het tweede stuk land voor 24 dollar en 100 kilo van het derde voor 20 dollar. Aangezien de algemene productieprijs voor landbouwproducten echter gelijk is en bepaald wordt door de productievoorwaarden van de slechtste grond, zal iedere 100 kilo van elk stuk land voor 30 dollar verkocht worden. De pachter van het eerste (slechtste) stuk land ontvangt bij de verkoop van zijn oogst van 400 kilo 120 dollar, een bedrag dat overeenkomt met zijn kostprijs (100 dollar) plus de gemiddelde winst (20 dollar). De pachter van het tweede stuk land ontvangt voor zijn 500 kilo 150 dollar. Naast de kostprijs en de gemiddelde winst ontvangt hij 30 dollar overwinst, die de differentiële rente vormt. De pachter van het derde stuk land ontvangt voor 600 kilo 180 dollar. De differentiële rente bedraagt hier 60 dollar.

De differentiële rente I komt ook voort uit de verschillende ligging van de landerijen. Landbouwbedrijven die in de buurt van afzetgebieden (steden, spoorwegstations, havens, graanpakhuizen enzovoort) liggen, sparen veel arbeid en productiemiddelen uit voor het transport van hun producten in vergelijking met landbouwbedrijven die verder van deze plaatsen verwijderd zijn. De landbouwbedrijven die dichter in de buurt van de afzetmarkten liggen, realiseren, doordat ze hun waren voor een gelijke prijs verkopen, een overwinst, die de differentiële rente vormt.

De differentiële rente II komt voort uit het veelvuldiger gebruik van productiemiddelen en arbeid op hetzelfde stuk land, dat wil zeggen ze is het resultaat van de intensivering van de landbouw. In tegenstelling tot de extensieve bebouwing, waarbij het landbouwbedrijf groeit door uitbreiding van de akker- en weidegronden, ontwikkelt het landbouwbedrijf zich bij intensieve bebouwing door het gebruik van verbeterde machines en kunstmest, door een verbetering van de grond, door het fokken van veesoorten met betere productieresultaten enzovoort. Op deze wijze komen overwinsten tot stand, die resulteren in een differentiële rente.

Laten we naar ons voorbeeld terugkeren. In het derde stuk grond, dat het vruchtbaarste was, werd oorspronkelijk 100 dollar geïnvesteerd. Er werd 600 kilo geoogst, de gemiddelde winst bedroeg 20 dollar, de differentiële rente 60 dollar. Nemen we nu aan dat, terwijl de prijs gelijk blijft, op deze grond een tweede aanvullende kapitaalsinvestering van 100 dollar plaatsvindt, die verband houdt met een ontwikkeling van de techniek, met het gebruik van een grotere hoeveelheid kunstmest enzovoort. Daardoor wordt 700 kilo extra binnengehaald. De gemiddelde winst over het aanvullende kapitaal bedraagt 20 dollar, het overschot boven de gemiddelde winst 90 dollar. Dit overschot van 90 dollar vormt de differentiële rente II.

Zolang het oude pachtcontract van kracht blijft, betaalt de pachter over dit stuk grond een differentiële rente ter hoogte van 60 dollar, terwijl het overschot over de gemiddelde winst, die van de tweede, aanvullende kapitaalsinvestering afkomstig is, in zijn eigen zak stroomt. De grond wordt evenwel slechts voor een bepaalde tijd verpacht. Wordt de grond opnieuw verpacht, dan houdt de grondeigenaar rekening met de voordelen die de aanvullende kapitaalsinvestering met zich meebrengt en verhoogt de grondrente van dit stuk tot 90 dollar. Daarom proberen de grondeigenaren de pachttijd zo veel mogelijk te verkorten. Dat heeft tot gevolg dat de kapitalistische pachters er niet in geïnteresseerd zijn om grote investeringen te doen die pas na lange tijd hun voordeel opbrengen, omdat het daaruit voortkomende voordeel uiteindelijk door de grondeigenaars wordt toegeëigend.

De kapitalistische intensivering van de landbouw is gericht op zo hoog mogelijke winsten. In de jacht naar hogere winsten plegen de kapitalisten roofbouw op de grond, doordat ze eng gespecialiseerde bedrijven scheppen waar slechts één enkele cultuur wordt bedreven. Zo werd in de noordelijke staten van de Verenigde Staten in de laatste 25 jaar van de 19e eeuw hoofdzakelijk graan verbouwd. Het gevolg was dat de bodemstructuur vernield werd, de losse aardlaag werd stof en er ontstonden stofstormen, de zogenaamde ‘zwarte stormen’.

Welk landbouwproduct verbouwd wordt, hangt af van de schommelingen van de marktprijzen. Dit heeft tot gevolg dat het in het kapitalisme onmogelijk is om overal een juiste opeenvolging van gewassen in te voeren, die de grondslag van een hoge cultuur in de akkerbouw is. Het particuliere grondbezit is een belemmering voor een omvangrijke verbetering van de bodemstructuur en andere maatregelen, die pas na een groot aantal jaren hun rendement opleveren. Het kapitalisme is dus onverenigbaar met een rationeel systeem van landbouw. “En iedere vooruitgang van de kapitalistische landbouw is niet alleen een vooruitgang in de kunst de arbeiders te beroven, maar tegelijkertijd in de kunst om de grond te beroven, iedere vooruitgang in de opvoering van de vruchtbaarheid voor een zekere termijn, is tegelijkertijd een stap vooruit in de ruïnering van de duurzame bron van deze vruchtbaarheid.” [boek 1, hoofdstuk 13 – MIA][51]

De apologeten van het kapitalisme, die zich inspannen om de tegenstellingen in de kapitalistische landbouw te verhullen en de ellende van de massa’s te rechtvaardigen, beweren dat de landbouw zogenaamd onderhevig zou zijn aan de eeuwige ‘Natuurwet van de afnemende opbrengst van de grond’: iedere extra arbeid die aan de grond besteed wordt, zou zogenaamd minder resultaat opleveren dan de voorgaande. Deze uitvinding van de burgerlijke politieke economie gaat uit van de onjuiste vooronderstelling dat de techniek in de landbouw onveranderd blijft en de technische vooruitgang een uitzondering is. In werkelijkheid gaat het extra gebruik van productiemiddelen en arbeid op hetzelfde stukgrond vergezeld van een ontwikkeling van de techniek, van de invoering van nieuwe, verbeterde landbouwmethodes. Daardoor stijgt de arbeidsproductiviteit in de landbouw. De werkelijke oorzaak van de uitputting van de natuurlijke vruchtbaarheid van de grond en de teruggang van de kapitalistische landbouw is niet de door de burgerlijke economen verzonnen ‘wet van de afnemende opbrengst van de grond’, maar zijn de kapitalistische verhoudingen, met name het particuliere grondbezit, die de ontwikkeling van de productiekrachten in de landbouw remmen. In werkelijkheid neemt in het kapitalisme niet de moeilijkheid van de productie van landbouwproducten toe, maar is het zo dat het voor de arbeiders als gevolg van hun toenemende verarming steeds moeilijker wordt deze producten te kopen.


De absolute grondrente. De grondprijs. Naast de differentiële rente ontvangt de grondeigenaar ook de absolute rente. Zij komt voort uit het monopolie van het particuliere grondbezit.

Bij het onderzoek van de differentiële rente werd verondersteld, dat de pachter van de slechtste grond bij de verkoop van agrarische waren uitsluitend de kostprijs plus de gemiddelde winst ontvangt, dat wil zeggen geen grondrente betaalt. In werkelijkheid echter stelt de eigenaar van zelfs de slechtste grond deze niet gratis voor bewerking ter beschikking. De pachter van de slechtste grond moet dus naast de gemiddelde winst een overschot behalen om de grondrente te kunnen betalen. Dat betekent dat de marktprijs voor agrarische waren boven de productieprijs op de slechtste grond moet liggen. Waar komt dit overschot vandaan? In het kapitalisme blijft de landbouw technisch en economisch ver achter bij de industrie. De organische samenstelling van het kapitaal in de landbouw is lager dan die van het industriële kapitaal. Laat de organische samenstelling van het kapitaal in de industrie gemiddeld 80c + 20v zijn. Bij een meerwaardevoet van 100 procent wordt voor 100 dollar kapitaal altijd 20 dollar meerwaarde geproduceerd en de productieprijs zou gelijk aan 120 dollar zijn. De organische samenstelling van het kapitaal in de landbouw zal misschien 60c + 40v zijn. Honderd dollar levert hier dus 40 dollar meerwaarde op en de waarde van de agrarische waren zou 140 dollar bedragen. De kapitalistische pachter krijgt net als de industriële kapitalist op zijn kapitaal een gemiddelde winst van 20 dollar. Dientengevolge is de productieprijs voor agrarische waren 120 dollar. De absolute rente zal in dit geval 20 dollar (140 min 120) zijn. Hier wordt duidelijk dat de waarde van de agrarische waren boven de algemene productieprijs en de grootte van de meerwaarde in de landbouw boven de gemiddelde winst ligt. Dit overschot van de meerwaarde boven de gemiddelde winst is de bron van de absolute rente.

Zou er geen particulier grondbezit zijn, dan zou dit overschot door de algemene nivellering tussen de kapitalisten verdwijnen. De landbouwproducten zouden dan voor hun productieprijzen verkocht worden. Maar het particuliere grondbezit staat de vrije concurrentie, het overbrengen van kapitaal uit de industrie naar de landbouw en de vorming van een voor industriële en landbouwondernemingen gemeenschappelijke gemiddelde winst in de weg. Daardoor worden landbouwproducten verkocht voor een prijs die overeenkomt met hun waarde, dat wil zeggen een prijs die boven de algemene productieprijs ligt. In hoeverre dit verschil gerealiseerd en omgezet kan worden in absolute rente, hangt af van de hoogte van de marktprijzen die op grond van de concurrentie tot stand komen.

Het monopolie van het particuliere grondbezit is dus de oorzaak voor het bestaan van de absolute rente, die iedere grond, onafhankelijk van zijn vruchtbaarheid en ligging, voortbrengt. De absolute rente is het overschot van de meerwaarde boven de gemiddelde winst. Dit overschot ontstaat in de landbouw door de lagere organische samenstelling van het kapitaal dan in de industrie en wordt tengevolge van het bestaan van het particuliere grondeigendom door de grondeigenaren toegeëigend.

Naast de differentiële rente en de absolute rente bestaat er in het kapitalisme nog een monopolierente. De monopolierente is een extra inkomen dat ontstaat doordat de prijs van een waar die onder bijzonder gunstige natuurlijke omstandigheden geproduceerd wordt, boven zijn waarde stijgt. Een dergelijke rente wordt bijvoorbeeld betaald voor stukken grond waarop zeldzame gewassen in beperkte hoeveelheid geproduceerd kunnen worden (bijvoorbeeld wijn van buitengewone kwaliteit, citrusvruchten enzovoort). Daarbij behoort ook de rente voor watergebruik in streken met bevloeiingsinstallaties. De onder deze voorwaarden geproduceerde waren worden gewoonlijk verkocht voor prijzen die boven hun waarde uitstijgen, dat wil zeggen voor monopolieprijzen. De monopolierente in de landbouw komt ten laste van de verbruikers.

De parasitaire klasse van grootgrondbezitters, die met de materiële productie in geen enkel opzicht iets uit te staan heeft, gebruikt, door het particuliere grondbezit, de resultaten van de technische vooruitgang in de landbouw voor de verrijking van haarzelf. De grondrente is een belasting die de samenleving in het kapitalisme aan de grootgrondbezitters moet betalen. De absolute rente en de monopolierente maken de landbouwproducten duurder, zowel de levensmiddelen van de arbeiders als de grondstoffen voor de industrie. Door de differentiële rente wordt de samenleving beroofd van alle voordelen die voortvloeien uit de hogere productiviteit van de arbeid op de vruchtbare gronden en die alleen ten goede komen aan de klasse van de grondeigenaren en de kapitalistische boeren. Wat voor een belasting de grondrente voor de samenleving betekent, wordt duidelijk door het feit dat in de Verenigde Staten volgens opgaven voor de jaren 1935 – 1937 het aandeel van de grondrente in de maïsprijs 26 tot 29 procent en in de tarweoogst 26 tot 36 procent bedroeg.

Bij de aankoop van grond worden reusachtige bedragen onttrokken aan de productieve benutting in de landbouw. Wanneer men de bouwwerken en de maatregelen voor bodemverbetering (gebouwen, irrigatiewerken, drooglegging van moerassen, bemesting) buiten beschouwing laat, bezit de grond geen waarde, aangezien het niet het product van menselijke arbeid is. De grond echter is, ondanks het feit dat ze geen enkele waarde heeft, in het kapitalisme voorwerp van koop en verkoop en heeft een prijs. Dat komt door het feit dat de grondbezitters de grond in particulier eigendom hebben veranderd.

De prijs van een stuk land wordt bepaald door de rente die het jaarlijks oplevert, en door de rentevoet die de banken voor deposito’s betalen. De grondprijs is gelijk aan het geldbedrag dat bij een bank in de vorm van rentes dezelfde opbrengst oplevert als de rente die van het desbetreffende stuk land toegeëigend wordt. Laten we aannemen dat een stuk grond jaarlijks 300 dollar opbrengt en de banken voor deposito’s vier procent rente per jaar betalen. In dit geval zal de prijs van het stuk land (300 x 100) : 4 = 7.500 dollar bedragen. De grondprijs is dus de in kapitaal omgezette rente. De grondprijs wordt hoger naarmate de rente ervan hoger wordt en de rentevoet lager.

Met de ontwikkeling van het kapitalisme neemt de grondrente toe. Daardoor stijgen automatisch de grondprijzen. De grondprijzen stijgen verder doordat de rentevoet een dalende tendens vertoont. Van de toename van de grondprijs kan men zich aan de hand van de volgende getallen een voorstelling maken. De prijs van de boerderijen in de Verenigde Staten steeg binnen 10 jaar (1900 – 1910) met meer dan 20 miljard dollar. Het aandeel van de waardestijging van gebouwen, inventaris enzovoort maakte daarvan slechts 5 miljard dollar uit, terwijl de overige 15 miljard voortkwam uit de verhoging van de grondprijs. In de loop van de volgende 10 jaar steeg de prijs van alle boerderijen met 37 miljard dollar. Van dit bedrag kwam meer dan 26 miljard voort uit de verhoging van de grondprijs.


De rente in de mijnbouwindustrie. De bouwgrondrente. Grondrente komt niet uitsluitend voor in de landbouw. Ook eigenaren van gronden waar delfstoffen gewonnen worden (erts, kolen, aardolie enzovoort), evenals eigenaren van bouwgrond in steden en industriecentra waarop woningen, industrieën, handelsondernemingen, openbare gebouwen enzovoort gebouwd worden, trekken grondrente.

De rente in de mijnbouwindustrie ontstaat op precies dezelfde wijze als de grondrente in de landbouw. Mijnen, groeven en aardoliebronnen zijn verschillend in rijkdom, de diepte van de vindplaatsen en de afstand tot de afzetgebieden; er worden kapitalen van verschillende grootte in belegd. Dit heeft tot gevolg dat de afzonderlijke productieprijs van iedere ton erts, kolen en aardolie verschilt van de algemene productieprijs. Op de markt evenwel worden al deze waren verkocht voor de algemene productieprijs, die bepaald wordt door de meest ongunstige productievoorwaarden. De overwinst die de gemiddelde en betere mijnen, groeven en aardoliebronnen dientengevolge opleveren, vormt de differentiële rente, die de grondeigenaar in zijn zak steekt.

Bovendien verlangen de grondeigenaren voor alle grond een absolute rente, onafhankelijk van het feit of ze veel of weinig bodemschatten bevat. Zij vormt het overschot van de waarde boven de algemene productieprijs. Dit overschot komt voort uit het feit dat in de mijnbouwindustrie de organische samenstelling van het kapitaal over het algemeen lager is dan in de industrie, omdat de mechanisering relatief weinig ontwikkeld is en de kosten voor grondstoffen wegvallen. De absolute rente drijft de prijs van erts, kolen en aardolie enzovoort op.

Ten slotte is er in de mijnbouwindustrie een monopolierente op die stukken grond waar bijzonder zeldzame bodemschatten gewonnen en verkocht worden voor prijzen die hoger zijn dan de delvingskosten. De grondrente die de grootgrondbezitters uit ertsmijnen, kolenmijnen en aardolievelden ontvangen, is een hindernis voor het rationeel benutten van de delfstoffen. Het particuliere grondbezit is er de oorzaak van dat de bedrijven in de mijnbouwindustrie versplinterd zijn, waardoor de mechanisatie, het transport en de sortering van de ruwe delfstoffen buitengewoon bemoeilijkt worden. Al deze omstandigheden hebben tot gevolg dat de productie duurder wordt.

De bouwgrondrente wordt aan de grondeigenaren betaald voor de verpachting van een stuk grond, waarop woningen, industrieën, kantoren en andere ondernemingen gebouwd zullen worden. Het grootste deel van de grondrente in de steden bestaat uit de rente voor stukken grond, bestemd voor woningen. De ligging van de stukken bouwgrond heeft grote invloed op de hoogte van de differentiële rente. Voor stukken grond die in de buurt van het stadscentrum en de industrieën liggen, wordt een hogere rente geëist. Dat is één van de redenen waarom in de grote steden van de kapitalistische landen de ene ‘wolkenkrabber’ naast de andere verschijnt, dat de straten smal zijn, de woningen dicht tegen elkaar gedrongen worden enzovoort.

Naast de differentiële rente en de absolute rente laten de eigenaren van de stukken grond in de steden zich, gezien de buitengewone schaarste aan grond in veel steden en industriecentra door de samenleving een belasting in de vorm van monopolierente betalen, die de huren geweldig verhoogt. In verband met de toename van de stedelijke bevolking drijven de eigenaren van de stukken grond in deze gebieden de bouwgrondrente omhoog, waardoor de woningbouw geremd wordt. De arbeiders zijn gedwongen in de sloppenwijken te wonen. De stijgende huurprijzen drukken het reële loon van de arbeiders omlaag.

Het monopolie van het particuliere grondbezit remt ook de ontwikkeling van de industrie. Wil een kapitalist een industrieel bedrijf oprichten, dan moet hij middelen onproductief besteden voor de aankoop van grond of voor het betalen van rente voor de gepachte grond. De grondrente vormt in de verwerkende industrie een belangrijke uitgavenpost.

Hoe hoog de grondrente voor stukken bouwgrond is, kan men aflezen uit het feit dat van het totaalbedrag ter hoogte van 115 miljoen pond, dat in de jaren dertig van de twintigste eeuw jaarlijks aan de Engelse landlords als rente betaald werd, 100 miljoen pond voor rekening kwam van de grondrente in de steden. De grondprijzen in de steden zijn snel aan het stijgen.


Groot en kleinbedrijf in de landbouw. De economische ontwikkelingswetten van het kapitalisme zijn voor industrie en landbouw gelijk. De concentratie van de productie leidt in de landbouw net als in de industrie tot de verdringing van het kleinbedrijf door het kapitalistische grootbedrijf, waardoor ook de klassentegenstellingen zich onvermijdelijk toespitsen. De apologeten van het kapitalisme zijn erop uit dit proces te verdoezelen en te verhullen. Zij vervalsen de feiten en hebben voor dit doel de leugenachtige theorie van de ‘stabiliteit van het agrarische kleinbedrijf’ opgesteld. Volgens deze theorie behoudt het agrarische kleinbedrijf in haar strijd tegen de grote bedrijven zogenaamd haar stabiliteit.

In werkelijkheid echter bezit het grootbedrijf in de landbouw ten opzichte van het kleinbedrijf een reeks van beslissende voordelen. De superioriteit van het grootbedrijf is vooral gelegen in de mogelijkheid om kostbare machines (tractoren, maaidorsers enzovoort) te gebruiken, waardoor de arbeidsproductiviteit vele malen wordt verhoogd. In de kapitalistische productiewijze is de mechanisatie geconcentreerd in handen van een kleine kapitalistische bovenlaag van rijke boeren, terwijl zij voor de werkende lagen van het dorp onbereikbaar is. In de Verenigde Staten bezat in 1940 maar 23,1 % van alle boeren tractoren. De kleine en middelgrote boeren werken net als vroeger met paarden en muilezels. Op veel boerderijen in het zuiden zijn die er zelfs niet.

Het grootbedrijf benut alle voordelen van de kapitalistische coöperatie en arbeidsdeling. De superioriteit van het grootbedrijf is voor alles gelegen in het grote aandeel in de warenproductie. De grote en mammoetbedrijven in de landbouw in de Verenigde Staten leveren verreweg het grootste deel van de gehele agrarische warenproductie. Het overgrote deel van de boeren daarentegen produceert in wezen alleen voor eigen behoefte. Hun opbrengst is niet eens voldoende om te voorzien in de dringendste behoeften van hun gezin. “Het perceelsgewijze eigendom sluit door zijn natuur uit: ontwikkeling van de maatschappelijke productiekrachten van de arbeid, maatschappelijke vormen van arbeid, maatschappelijke concentratie van kapitaal, veeteelt op grote schaal, toenemende toepassing van de wetenschap.”[52]

Het voor het kapitalisme karakteristieke proces van groei van de grootbedrijven en verdringing van het kleinbedrijf vertoont niettemin in de landbouw enige bijzonderheden. De agrarische kapitalistische grootbedrijven ontwikkelen zich hoofdzakelijk door intensivering van de landbouw. Vaak is een naar oppervlakte klein landbouwbedrijf, naar de hoogte van haar totale productie en haar warenproductie gemeten, een kapitalistisch grootbedrijf. De concentratie van de agrarische productie in kapitalistische grootbedrijven wordt vaak begeleid door een getalsmatige toename van zeer kleine bedrijfjes. Het aanzienlijke aantal van zulke zeer kleine bedrijfjes in de hoogontwikkelde kapitalistische landen valt te verklaren uit het feit dat de kapitalisten belang hebben bij dagloners met kleine stukken land, die zij kunnen uitbuiten.

De ontwikkeling van het kapitalistische grootbedrijf in de landbouw voltrekt zich op basis van een toenemende scheiding onder de boeren, een toenemende verplichting tot diensten wegens schuld, verarming en ruïnering van miljoenen kleine en middelgrote boerenbedrijven.

In het tsaristische Rusland waren voor de Oktoberrevolutie 65 % van alle boerenbedrijven bedrijfjes van arme boeren, 20 % was van middelgrote boeren en 15 % van koelakken. In Frankrijk liep door de onteigening van de perceelsgewijze bedrijven van kleine boeren het aantal grondeigenaren tussen 7 en 7,5 miljoen in 1850 terug tot 2,7 miljoen in 1929, terwijl het aantal proletariërs en halfproletariërs in de landbouw tot 1929 steeg tot ongeveer 4 miljoen.


Het agrarische kleinbedrijf houdt zich in stand ten koste van ongelofelijke ontberingen, door roofbouw op de arbeidskracht van de boer en zijn hele gezin.

Hoewel de boer al zijn krachten inspant om zijn schijnbare zelfstandigheid te bewaren, verliest hij zijn grond en gaat de ondergang tegemoet.

Bij de verdrijving van de boeren van hun grond speelt de hypotheek een grote rol. De hypotheek is een lening tegen een waarborg in de vorm van grond en ander onroerend goed. Wanneer de boer die zijn eigen grond bewerkt, voor dringende betalingen (bijvoorbeeld belastingen) geld nodig heeft, vraagt hij de bank om een lening. Vaak wordt een lening opgenomen om een stuk grond te kopen. De bank verstrekt een zeker bedrag tegen een waarborg in de vorm van grond. Wanneer het geld niet binnen de vastgestelde termijn terugbetaald wordt, wordt de grond eigendom van de bank. In werkelijkheid is de bank al voordien eigenaar van de grond, omdat de schuldenaar een groot deel van zijn inkomen van dit stuk grond als rente moet afgeven. In de vorm van rente betaalt de boer aan de bank feitelijk grondrente voor zijn eigen stuk land.

De hypotheekschuld van de Amerikaanse boeren bedroeg in 1910 3,2 miljard dollar en in 1940 reeds 6,6 miljard dollar. Volgens opgaven uit 1936 slorpten rentes en belastingen ongeveer 45 % van het netto-inkomen van de boeren op. De verschuldiging aan de banken is een ware gesel voor het agrarische kleinbedrijf. Het aantal met hypotheek belaste boerenbedrijven bedroeg in 1890 in de Verenigde Staten 28,2 % van het totale aantal boerenbedrijven, in 1940 43,8 %.


Een groot aantal met hypotheek belaste boerenbedrijven komt jaarlijks onder de hamer. De geruïneerde boeren worden van hun grond verdreven. De toenemende verschuldiging van de boeren is een uitdrukking van het feit dat het grondeigendom wordt losgemaakt van de landbouwproductie, dat het in handen van grootgrondbezitters geconcentreerd wordt en dat de zelfstandige producent verandert in een pachter of loonarbeider.

Een zeer groot aantal kleine boeren pacht van de grootgrondbezitters kleine stukken land onder knechtende voorwaarden. De bourgeoisie van het platteland pacht land om daarop producten voor de markt te produceren en winsten te behalen. Dat is de zogenaamde ondernemerspacht. De kleine pachter is daarentegen genoodzaakt om een klein stukje land te pachten om zichzelf alleen nog maar te kunnen onderhouden. Dat is de zogenaamde bestaans- of hongerpacht. De pacht per hectare is bij kleine stukken land in de regel beduidend hoger dan bij grote stukken land. De pacht die de kleine boer betaalt, slokt veelal niet alleen de meerarbeid van de boer op, maar zelfs een deel van de noodzakelijke arbeid. De pachtverhoudingen zijn hier vervlochten met restanten van de lijfeigenschap. Het meest wijdverbreide overblijfsel van het feodalisme in het kapitalisme is de deelpacht waarbij de pachter voor het gepachte stuk land diensten moet verrichten ter waarde van de helft of zelfs nog meer van de binnengehaalde oogst.

In de Verenigde Staten is het aantal pachters ten opzichte van het totaal aantal boeren gestegen van 25,6 % in 1880 tot 38,7 % in 1940. Bovendien waren 10,1 % van alle boeren ‘deeleigenaren’, wat wil zeggen dat zij een bepaald deel van de door hen bebouwde grond erbij moesten pachten. 76,1 % van alle pachters waren deelpachter. Hoewel de slavernij in de Verenigde Staten in de 19e eeuw officieel werd afgeschaft, bestaan er feitelijk ook nu nog economische restanten van de slavernij, hetgeen in het bijzonder geldt voor zwarte boeren, die deelpachter zijn.
In Frankrijk is een aanzienlijk aantal deelpachters. Naast een pachtrente in natura, die de helft van de oogst, soms ook meer opslorpt, moeten de pachters en de grondeigenaren vaak ook nog producten van hun bedrijf leveren, bijvoorbeeld kaas, boter, eieren, kippen enzovoort, zoals dat in het feodalisme gebruikelijk was.


De verdieping van de tegenstelling tussen stad en platteland. Een karakteristiek kenmerk van de kapitalistische productiewijze is dat de landbouw ver achterblijft bij de industrie en dat de tegenstelling tussen stad en platteland zich verdiept en verscherpt.

“De landbouw blijft in haar ontwikkeling achter bij de industrie, een verschijnsel dat eigen is aan alle kapitalistische landen en een van de belangrijkste oorzaken daarvoor is dat de evenredigheid tussen de afzonderlijke takken van de economie verstoord wordt, dat crises en prijsstijgingen optreden.”[53]

De landbouw blijft in het kapitalisme, met name in de ontwikkeling van de productiekrachten, achter bij de industrie. De techniek ontwikkelt zich in de landbouw veel langzamer dan in de industrie. Machines worden alleen gebruikt in grootbedrijven, terwijl de boerenbedrijven die slechts een gering deel van hun productie als waren produceren, niet in staat zijn om ze te gebruiken. Tegelijkertijd leidt de kapitalistische toepassing van machines tot versterkte uitbuiting en ruïnering van de kleine producenten. Verder wordt vergaande toepassing van machines in de landbouw belemmerd door de omstandigheid dat arbeidskrachten zeer goedkoop zijn, wat toe te schrijven valt aan de overbevolking van het platteland. In het kapitalisme overheerst in de landbouw de handarbeid.

In het kapitalisme is de culturele achterstand van het platteland ten opzichte van de stad aanmerkelijk vergroot. De steden zijn centra van kunst en wetenschap. Hier bevinden zich de universiteiten, musea, theaters en bioscopen. Het zijn echter de uitbuitersklassen die de gehele rijkdom van deze cultuur genieten. De proletarische massa’s hebben slechts in geringe mate deel aan de verworvenheden van de stedelijke cultuur. De grote massa van de boerenbevolking in de kapitalistische landen is geïsoleerd van de cultuurcentra en leeft voort in armoede en onwetendheid.

De economische grondslag van de tegenstelling tussen stad en platteland in het kapitalisme is de uitbuiting van het platteland door de stad, de onteigeningen van de boerenstand en de ruïnering van het grootste deel van de plattelandsbevolking, door de gehele loop van de ontwikkeling van de kapitalistische industrie, de kapitalistische handel en het kredietsysteem. De stedelijke bourgeoisie buit samen met de rijke kapitalistische grote boeren en grootgrondbezitters de miljoenenmassa’s van boeren uit. De vormen van deze uitbuiting zijn veelsoortig: de industriële bourgeoisie en de kooplieden buiten het dorp uit door middel van hogere prijzen voor industriële goederen en relatief lagere prijzen voor landbouwproducten; de banken en woekeraars door middel van verlening van kredieten op knechtende voorwaarden; de burgerlijke staat door middel van mogelijke belastingen. De miljoenen en miljarden die de grootgrondbezitters zich door de rente en landverkopen toe-eigenen, de rentes die de banken voor hypotheken binnenhalen enzovoort, vloeien van het platteland naar de stad, waar ze het parasitaire verbruik van de uitbuitersklassen dienen.

De oorzaken van het achterblijven van de landbouw bij de industrie, van de verdieping en verscherping van de tegenstelling tussen stad en platteland liggen dus in het kapitalistisch systeem zélf.


Het particuliere grondbezit en de nationalisatie van de grond. Met de ontwikkeling van het kapitalisme krijgt het particuliere grondbezit steeds meer een parasitair karakter. De klasse van grootgrondbezitters eigent zich in de vorm van grondrente een geweldig deel van de inkomsten uit de landbouw toe. Een aanzienlijk deel van de inkomsten wordt door de grondprijs onttrokken aan de landbouw en komt ten goede aan de grootgrondbezitters. Dat alles remt de ontwikkeling van de productiekrachten, drijft de prijzen van landbouwproducten op en is een zware belasting voor de werkende bevolking. Hieruit volgt, dat de “nationalisatie van de grond een maatschappelijke noodzakelijkheid geworden is.”[54] De nationalisatie van de grond betekent de verandering van het particuliere grondbezit in staatseigendom.

Toen Lenin de fundering van de nationalisatie van de grond behandelde, ging hij ervan uit dat er twee soorten monopolies zijn: het monopolie van het particuliere grondbezit en het monopolie van de grond als object van de economie. De nationalisatie van de grond betekent de afschaffing van het monopolie van het particuliere grondbezit en de daarmee samenhangende absolute rente. Door het wegvallen van de absolute rente zouden de landbouwproducten in prijs dalen. De differentiële rente zou echter wel blijven bestaan, omdat zij voortkomt uit het monopolie van de grond als object van de economie. In het kapitalisme zou de differentiële rente bij nationalisatie toekomen aan de burgerlijke staat. De nationalisatie van de grond zou een reeks hindernissen wegnemen die de ontwikkeling van het kapitalisme in de weg staan en die een gevolg van het particuliere grondbezit zijn. De boeren zouden daardoor worden bevrijd van de overblijfselen van het kapitalisme.

De Communistische Partij bracht de eis van nationalisatie van de grond al naar voren gedurende de eerste Russische Revolutie van 1905 – 1907. De nationalisatie van de grond beoogde de onteigening van alle landerijen van grootgrondbezitters zonder schadeloosstelling (confiscatie) ten gunste van de boeren.

Lenin hield de nationalisatie van de grond in de burgerlijk-democratische revolutie alleen voor mogelijk wanneer een revolutionair-democratische dictatuur van het proletariaat en de boeren gevestigd werd. De nationalisatie van de grond als eis van de burgerlijk-democratische revolutie is op zich nog geen socialistische maatregel. De afschaffing van het grootgrondbezit versterkt evenwel het bondgenootschap van het proletariaat met de brede boerenmassa’s en maakt de weg vrij voor de klassenstrijd tussen proletariaat en bourgeoisie. De nationalisatie van de grond verlicht in dit geval de strijd van het proletariaat in bondgenootschap met de arme boeren om de burgerlijk-democratische revolutie te laten overgaan in de socialistische revolutie.

Lenin, die de marxistische rentetheorie verder ontwikkelde, toonde aan dat de nationalisatie van de grond binnen de burgerlijke maatschappij alleen doorgevoerd kan worden in de periode van de burgerlijke revoluties en “bij sterke verscherping van de klassenstrijd tussen bourgeoisie en proletariaat ondenkbaar is.”[55] In het tijdperk van het ontwikkelde kapitalisme, waarin de socialistische revolutie op de dagorde staat, kan de nationalisatie van de grond om de volgende redenen niet binnen het kader van de burgerlijke maatschappij worden doorgevoerd. Ten eerste waagt de bourgeoisie het niet het particuliere grondbezit te liquideren, omdat ze bevreesd is dat, gezien de groeiende beweging van het proletariaat, daarmee ook de grondslagen van het particuliere eigendom in het algemeen aan het wankelen gebracht zouden kunnen worden. Ten tweede hebben de kapitalisten zélf grondbezit verworven. De belangen van de klasse van de bourgeoisie en de klasse van grootgrondbezitters raken steeds meer verstrengeld. In de strijd tegen het proletariaat en de boeren handelen beide klassen steeds gezamenlijk.

Het gehele verloop van de historische ontwikkeling van het kapitalisme is er een bevestiging van dat in de burgerlijke maatschappij de brede boerenmassa’s, die door kapitalisten, grootgrondbezitters, woekeraars en handelaren meedogenloos worden uitgebuit, onvermijdelijk de ondergang tegemoet gaan en verarmen. De kleine boeren kunnen in het kapitalisme niet op een verbetering van hun situatie rekenen. Daarom vallen de fundamentele belangen van de boerenmassa’s samen met de belangen van het proletariaat. Daarin ligt de economische grondslag van het bondgenootschap tussen proletariaat en werkende boeren in hun gemeenschappelijke strijd tegen de kapitalistische maatschappelijke orde.

Korte samenvatting
1. Het kapitalistische systeem van de landbouw wordt gekenmerkt door de omstandigheid dat ten eerste het overgrote deel van de grond aan de grootgrondbezitters behoort die het land verpachten; ten tweede de kapitalistische pachters hun bedrijven exploiteren op de basis van de uitbuiting van loonarbeiders; ten derde productiemiddelen, waaronder de grond, ook particulier eigendom van een getalsmatig sterke klasse van kleine en middelgrote boeren zijn. De landbouw van de burgerlijke landen is, hoewel het kapitalisme zich verder ontwikkelt, nog in hoge mate versplinterd in bedrijven van zelfstandige kleine en middelgrote boeren, die door kapitalisten en grootgrondbezitters worden uitgebuit.

2. De kapitalistische grondrente is dat deel van de door de loonarbeiders in de landbouw geschapen meerwaarde, dat een overschot boven de gemiddelde winst vormt en dat de kapitalistische pachter aan de grondeigenaar betaalt voor het recht van het gebruik van de grond. De kapitalistische grondrente hangt samen met twee verschillende monopolies. Het monopolie van de kapitalistische bewerking van de grond komt voort uit de beperktheid van de grond, uit de omstandigheid dat het door afzonderlijke bedrijven bezet is en leidt ertoe dat de productieprijs van een agrarische waar door de slechtste productievoorwaarden bepaald wordt. De op betere grond of bij meer productief aangewende kapitaalsinvesteringen gerealiseerde overwinst vormt de differentiële rente. Het monopolie van het particuliere grondbezit brengt de absolute rente voort, doordat de organische samenstelling van het kapitaal in de landbouw lager is dan in de industrie. Met de ontwikkeling van het kapitalisme groeit de omvang van alle soorten renten, stijgt de grondprijs, die niets anders is dan de in kapitaal omgezette grondrente.

3. In de landbouw verdringt het grootbedrijf het kleinbedrijf net als in de industrie. De machinale massaproductie vindt echter zelfs in de meest ontwikkelde kapitalistische landen in de landbouw veel langzamer verbreiding dan in de industrie. Ten koste van buitensporige, alle krachten uitputtende arbeid en een buitengewoon lage levensstandaard van de kleine boer en zijn gezin, blijft in de kapitalistische landen een massa kleine boerenbedrijven bestaan, die zich kenmerken door een bijzonder geringe stabiliteit.

4. Het kapitalisme leidt onvermijdelijk tot een sterkere achteruitgang van de landbouw ten opzichte van de industrie, het verdiept en verscherpt de tegenstelling tussen stad en platteland. Het monopolie van het particuliere grondbezit onttrekt aan de landbouw in de vorm van grondrente en onproductieve uitgaven voor de aankoop van grond enorme middelen, die de parasitaire vertering van de klasse van grondeigenaren dienen en de ontwikkeling van de productiekrachten in de landbouw remmen.

5. De brede massa’s van de boeren zijn in het kapitalisme tot verarming en tot ondergang gedoemd. De fundamentele belangen van het proletariaat en de uitgebuite massa’s van de boeren vallen samen. De werkende boerenbevolking kan zich slechts in het bondgenootschap met het proletariaat en onder zijn leiding bevrijden van de uitbuiting en de ellende door een revolutie die de kapitalistische maatschappelijke orde omverwerpt.

_______________
[48] Deelpacht: pacht waarbij de pachter een groot deel van de opbrengst van het land moet afdragen aan de grootgrondbezitter.
[49] 1 desjatine is 1,0952 hectare (noot van de vertaler).
[50] Karl Marx, Theorieën over de meerwaarde, tweede band, deel 1, Stuttgart 1921, p. 333.
[51] Karl Marx, Das Kapital, Erster Band, MEW, band 23, p. 529.
[52] Karl Marx, Das Kapital, Dritter Band, MEW, band 25, p. 815.
[53] V.I. Lenin, Neue Daten über die Entwicklungsgezetze des Kapitalismus in der Landwirtschaft, Werke, bd. 22, p. 92.
[54] Karl Marx, Over de nationalisatie van de grond, Karl Marx en Friedrich Engels, Werke, band 18, p. 60.
[55] V.I. Lenin, Het agrarische program van de sociaaldemocratie in de eerste Russische Revolutie van 1905 tot 1907, Verz. Werken, deel 13.