De overgang van de manufactuur naar de machinale industrie. Zolang de productie berustte op handwerk zoals in de periode van de manufactuur, was het kapitalisme niet in staat het totale economische leven van de maatschappij door en door te veranderen. Deze omvorming voltrok zich met de overgang van de manufactuur naar de machinale industrie, die in de laatste dertig jaar van de 18e eeuw begon te ontstaan en zich gedurende de 19e eeuw ontwikkelde in de belangrijkste kapitalistische landen van Europa. De machinale grootindustrie is het derde, hoogste stadium in de ontwikkeling van de kapitalistische productie.
De overgang van de manufactuur naar de machinale industrie betekende een volledige technische omwenteling in de productie. De materieel-technische grondslag van deze omwenteling was de machine.
Iedere ontwikkelde machinerie bestaat uit drie delen: 1. de bewegingsmachine; 2. het overbrengingsmechanisme en 3. de arbeidsmachine.
De bewegingsmachine werkt als aandrijving van het hele mechanisme. Zij wekt haar eigen bewegingskracht op (zoals de stoommachine) of zij ontvangt de impuls van een al bestaande natuurkracht buiten haar (zoals het waterrad, dat door de kracht van het vallende water in beweging gezet wordt).
Het overbrengingsmechanisme bestaat uit verschillende apparaten (overbrengingen, tandwielen, riemen, elektrische aandrijvingen enzovoort) die de beweging regelen en zo nodig de vorm ervan omzetten (bijvoorbeeld een rechtlijnige in een cirkelvormige), ze verdelen en op de arbeidsmachine overdragen. De bewegingsmachine zowel als het overbrengingsmechanisme dienen om aan de arbeidsmachine de beweging over te brengen.
De arbeidsmachine werkt direct op het arbeidsvoorwerp in en verandert deze in overeenstemming met het gestelde doel. Wanneer we de arbeidsmachine nauwkeurig bekijken, vinden we, weliswaar vaak in een zeer veranderde vorm, in het algemeen dezelfde werktuigen die ook bij het werken met de hand gebruikt worden. In ieder geval zijn het echter geen werktuigen voor handwerk meer, maar werktuigen van een mechanisme, mechanische werktuigen. De arbeidsmachine was het uitgangspunt van die omwenteling, die geleid heeft tot de vervanging van de manufactuur door de machinale productie. Nadat de mechanische werktuigen uitgevonden waren, voltrokken zich fundamentele veranderingen in de structuur van de beweging- en overbrengingsmechanismen.
In zijn onverzadigbare winsthonger vond het kapitaal in de machine een effectief middel om de arbeidsproductiviteit te verhogen. In de eerste plaats had het gebruik van machines die met een groot aantal werktuigen tegelijkertijd werken, het productieproces uit het enge kader geleid, dat bepaald werd door de ontoereikendheid van de menselijke organen. In de tweede plaats bood het gebruik van de machine voor het eerst de mogelijkheid om in het productieproces te profiteren van geweldige nieuwe energiebronnen, de aandrijfkracht van stoom, van gassen en van elektriciteit. In de derde plaats was het kapitaal in staat om door het gebruik van de machine de wetenschap ten dienste te stellen van de productie. De wetenschap vergroot de macht van de mens over de natuur en opent steeds nieuwe mogelijkheden voor de verhoging van de arbeidsproductiviteit. Op de grondslag van de machinale grootindustrie werd de heerschappij van de kapitalistische productiewijze gevestigd.
De industriële revolutie. Het fundament voor de machinale grootindustrie was geschapen in Engeland. In dit land bestonden gunstige historische voorwaarden voor een snelle ontwikkeling van de kapitalistische productiewijze: de vroegtijdige afschaffing van de lijfeigenschap en het opruimen van de feodale versplintering, de overwinning van de burgerlijke revolutie in de 17e eeuw, de gewelddadige verjaging van de boerenstand van haar land, evenals de accumulatie van kapitaal met behulp van de ontwikkelde handel en door de plundering van koloniën.
In het midden van de 18e eeuw was Engeland een land met een groot aantal manufactuurondernemingen. De belangrijkste industrietak was de textielproductie. Juist van deze tak ging de industriële revolutie uit, die zich in Engeland voltrok gedurende de laatste dertig jaar van de 18e eeuw en de eerste 25 jaar van de 19e eeuw.
De uitbreiding van de markt en de jacht van de kapitalisten op winst maakten het noodzakelijk de productietechniek te verbeteren. In de katoenindustrie, die zich sneller ontwikkelde dan de overige bedrijfstakken, was het handwerk overheersend. De belangrijkste bewerkingen in de katoenindustrie zijn het spinnen en het weven. Het arbeidsproduct van de spinner dient de wever als arbeidsvoorwerp. De stijging van de vraag naar katoenen weefsels had allereerst invloed op de weeftechniek: in het jaar 1733 werd de automatische weefspoel uitgevonden, die de arbeidsproductiviteit van de wever verdubbelde. Daardoor bleef de spinnerij bij de weverij achter. In de manufactuurbedrijven stonden de weefgetouwen vaak stil wegens gebrek aan garen. Het werd dringend noodzakelijk om de spinnerijtechniek te verbeteren.
Deze taak werd vervuld door de uitvinding van de spinmachine (1765 tot 1767), die in het begin met 15 tot 20 klossen was uitgerust. De eerste machines werden door de mensen zelf of door dieren aangedreven; later kwamen machines op die door waterkracht aangedreven werden. De verdere technische verbeteringen lieten niet alleen toe meer garen maar ook beter garen te produceren. Op het einde van de 18e eeuw waren er reeds spinmachines met 400 klossen. Ten gevolge van deze uitvindingen steeg de arbeidsproductiviteit zeer aanzienlijk.
In de katoenindustrie ontstond nu een nieuwe wanverhouding: de spinnerij had de weverij ingehaald. Deze wanverhouding werd opgelost door de uitvinding van het mechanische weefgetouw in het jaar 1785. Na herhaalde verbeteringen was het mechanische weefgetouw in Engeland op grote schaal verbreid en had in de jaren veertig van de 19e eeuw de handweverij volledig verdrongen. Ook de bij de bewerking van katoen behorende processen zoals het bleken, kleuren en drukken waren aan revolutionaire veranderingen onderworpen. Door de ontwikkeling van chemische bewerkingsmethoden lukte het om deze processen te verkorten en de kwaliteit van de producten te verbeteren.
De eerste textielfabrieken werden gebouwd aan rivieren; de machines werden aangedreven met behulp van waterraderen. Hierdoor waren er nauwe grenzen gesteld aan de machinale techniek. Er was behoefte aan een nieuwe aandrijfkracht die onafhankelijk was van standplaats en jaargetijde. Aan deze eisen voldeed de stoommachine (deze werd in 1763 in Rusland uitgevonden, maar was toen niet verbreid; in Engeland werd de stoommachine in 1784 uitgevonden).
De toepassing van de stoommachine was van kolossale betekenis. De stoommachine is een aandrijving van universele betekenis; zij heeft niet de vele gebreken die het waterrad heeft. De stoommachine verbruikt kolen en water en brengt een aandrijfkracht voort die geheel en al onder controle van de mens staat. De stoommachine is beweeglijk; zij bevrijdt de industrie van de gebondenheid aan natuurlijke energiebronnen en verschaft de mogelijkheid de productie op iedere gewenste plaats te concentreren.
De stoommachine vond niet alleen binnen Engeland, maar ook daarbuiten een snelle verbreiding en schiep de voorwaarden voor het ontstaan van grote fabrieken met een groot aantal machines en arbeiders. De machines hebben de productie in alle industrietakken op een revolutionaire wijze veranderd. Machines werden niet alleen in de katoenindustrie toegepast, maar ook in de wol-, linnen- en zijde-industrie. Weldra leerde men de stoommachine ook voor het verkeer bruikbaar te maken: in 1807 werd in de Verenigde Staten van Amerika het eerste stoomschip en in 1825 in Engeland de eerste spoorweg gebouwd.
In het begin werden de machines in manufactuurbedrijven met de hand gemaakt. Zij waren duur, hadden weinig vermogen en waren onvolmaakt. De manufactuurbedrijven waren niet in staat de door de snelgroeiende industrie benodigde hoeveelheid machines te vervaardigen. Hier werd pas verandering ingebracht door de overgang naar de machinale fabricage van machines.
Er ontstond een nieuwe, zich snel ontwikkelende industrietak, de machinebouw. De eerste machines werden hoofdzakelijk van hout gemaakt. Later werden de houten machineonderdelen vervangen door metalen onderdelen. De vervanging van hout door metaal vergrootte de levensduur en de duurzaamheid van de machine en opende de mogelijkheid met een tot dan toe voor geheel onmogelijk gehouden snelheid en inspanning te werken. In het begin van de 19e eeuw werden mechanische hamers, persen en werktuigmachines voor de metaalbewerking, draaibank, later freesmachine en boormachine, uitgevonden.
Voor het fabriceren van machines, locomotieven, rails en stoomschepen waren grote hoeveelheden ijzer en staal nodig. Snel ontwikkelde zich de hoogovenindustrie. Hiervoor was van grote betekenis dat men een procedé vond om ijzer te winnen in plaats van zoals tot dan toe met houtskool met een minerale brandstof. De hoogovens werden steeds meer verbeterd. In de jaren dertig van de 19e eeuw werd ermee begonnen om warme lucht toe te voeren in plaats van zoals tot dan toe koude lucht, waardoor het hoogovenproces werd versneld en er veel brandstof bespaard kon worden. Er werden nieuwe, volmaaktere methoden van staalwinning ontwikkeld. De verbreiding van de stoommachine en de groei van de hoogovenindustrie deden een grote behoefte aan reusachtige hoeveelheden steenkolen ontstaan, wat op zijn beurt tot een snelle groei van de steenkolenindustrie leidde.
Ten gevolge van de industriële revolutie werd Engeland veranderd in de industriële werkplaats van de wereld. Spoedig na Engeland begonnen ook de andere Europese landen evenals de Verenigde Staten van Amerika de machinale productie te ontwikkelen.
In Frankrijk heeft de industriële revolutie zich gedurende enige tientallen jaren na de burgerlijke revolutie van 1789 – 1794 uitgestrekt. De kapitalistische fabriek verkreeg pas een overheersende positie in de Franse industrie in de tweede helft van de 19e eeuw.
In Duitsland voltrok de industriële revolutie zich ten gevolge van de feodale versplintering en het voortduren van de feodale afhankelijkheidsverhoudingen later dan in Engeland en Frankrijk. De grootindustrie ontwikkelde zich in Duitsland pas sinds de jaren veertig van de 19e eeuw en bijzonder snel na de aaneensluiting van Duitsland tot een eenheidsstaat in het jaar 1871.
In de Verenigde Staten van Amerika ontstond de grootindustrie in het begin van de 19e eeuw. Na de burgeroorlog van 1861 – 1865 maakte de machinale industrie in Amerika een snelle ontwikkeling door. Daarbij werd in hoge mate geprofiteerd van de technische verworvenheden van de Engelse industrie, de toevloed van vrij kapitaal en van gekwalificeerde arbeidskrachten uit Europa.
In Rusland begon de overgang van de manufactuur naar de machinale productie al voor de afschaffing van de lijfeigenschap, maar ontwikkelde zich pas in volle omvang in de eerste decennia na de boerenhervorming van 1861. Natuurlijk werkten de talrijke restanten van de op de lijfeigenschap gefundeerde feodale maatschappelijke orde ook na de opheffing van de lijfeigenschap remmend op de overgang in de industrie van de handvaardigheid naar de machinale productie. Dit beïnvloedde bijzonder sterk de mijnbouw in de Oeral.
De kapitalistische industrialisering. De industriële revolutie legde de basis voor de kapitalistische industrialisering. Het fundament van de industrialisering is de zware industrie, de productie van productiemiddelen.
De kapitalistische industrialisering voltrekt zich anarchistisch; zij wordt gedreven door het winststreven van de kapitalisten. Zij begint gewoonlijk met de ontwikkeling van de lichte industrie, dat wil zeggen die bedrijfstakken die voorwerpen voor de persoonlijke behoeften fabriceren. In deze bedrijfstakken zijn minder investeringen vereist, hier circuleert het kapitaal sneller en verschaft gemakkelijker winst dan in de zware industrie, dat wil zeggen in die bedrijfstakken waar de arbeidsinstrumenten en overige productiemiddelen zoals machines, metalen en brandstoffen gefabriceerd worden. De zware industrie begint zich pas te ontwikkelen na verloop van een langere periode, waarin de lichte industrie winsten accumuleert. Deze winsten vloeien geleidelijk naar de zware industrie. Dus de kapitalistische industrialisering is een proces dat zich over vele tientallen jaren uitstrekt.
In Engeland bijvoorbeeld heeft de textielindustrie zich lange tijd sneller ontwikkeld dan de overige bedrijfstakken. Gedurende de gehele eerste helft van de 19e eeuw bleef zij de belangrijkste, hoogst ontwikkelde tak in de Engelse industrie. In de tweede helft van de 19e eeuw begon vervolgens de zware industrie de voornaamste rol te spelen. Deze volgorde in de ontwikkeling van de industrietakken was ook te zien in de overige kapitalistische landen.
In de tweede helft van de 19e eeuw zette de ontwikkeling van de hoogovenindustrie zich voort; de techniek van het metaalsmelten werd verbeterd, de hoogovens werden vergroot. De productie van ruw ijzer groeide snel. In Engeland steeg de productie van ruw ijzer van 193.000 ton in 1800 tot 2.285.000 ton in 1850, 6.059.000 ton in 1870 en 7.873.000 ton in 1880; in de Verenigde Staten van Amerika steeg ze van 41.000 ton in 1800 tot 573.000 ton in 1850, 1.692.000 in 1870 en 3.897.000 in 1880.
Tot in de laatste dertig jaar van de 19e eeuw bleef de stoommachine de enige aandrijfkracht in de grootindustrie en in het vervoer. De stoom was voor de ontwikkeling van de machinale industrie van reusachtige betekenis. De gehele 19e eeuw door werden verbeteringen aan de stoommachine aangebracht, het vermogen en de rendabele benutting van de warmte-energie namen toe. In de jaren tachtig van de 19e eeuw werd de stoomturbine geconstrueerd. Door haar grote voordelen verdrong zij langzamerhand in een reeks van industrietakken de stoommachine.
Hoe meer echter de grootindustrie groeide, des te sneller kwam de ontoereikendheid van stoom als aandrijfkracht naar voren. Een nieuw type aandrijfkracht werd uitgevonden, de verbrandingsmotor, en wel eerst de gasmotor (1877) en daarna de verbrandingsmotor voor vloeibare brandstof, de dieselmotor (1893). In de laatste dertig jaar van de 19e eeuw werd een nieuwe aandrijfkracht met een grote capaciteit voor het bedrijfsleven ontsloten, namelijk de elektriciteit, welke de productie in een nog grotere mate omwentelde.
In de 19e eeuw veroverde de machinale techniek de ene industrietak na de andere. De mijnbouw, de winning van erts en steenkool, ontwikkelde zich. In samenhang met de uitvinding van de verbrandingsmotor werd de aardoliewinning vergroot. De chemische industrie onderging een uitgebreide ontwikkeling. Met de snelle groei van de machinale grootindustrie ging een versnelde aanleg van spoorwegen gepaard.
De kapitalistische industrialisering wordt gerealiseerd zowel door de uitbuiting van de loonarbeiders en de ruïnering van de boerenstand van het eigen land, alsook door de plundering van de werkende mensen van andere landen en in het bijzonder van de koloniën. Zij voert onvermijdelijk tot een verscherping van de tegenstellingen van het kapitalisme, tot de verarming van miljoenenmassa’s arbeiders, boeren en handwerkers.
De geschiedenis kent verschillende wegen van kapitalistische industrialisering. De eerste weg is de verovering en plundering van koloniën. Op deze wijze ontwikkelde de industrie van Engeland zich. Nadat Engeland in alle delen van de wereld koloniën had veroverd, perste zij er tweehonderd jaar lang reusachtige winsten uit en investeerde deze in de eigen industrie.
De tweede weg is de weg van de oorlog en de schattingen die de overwinnende landen opleggen aan de overwonnen landen. Zo heeft Duitsland Frankrijk na de nederlaag in de Duits-Franse oorlog gedwongen 5 miljard frank als schatting te betalen en deze vervolgens in de eigen industrie belegd.
De derde weg is de weg van onderdrukkende concessies en leningen, die de economische en politieke afhankelijkheid van achtergebleven landen ten opzichte van de ontwikkelde kapitalistische landen tot gevolg heeft. Het tsaristische Rusland bijvoorbeeld gaf concessies weg en nam van de westelijke mogendheden onderdrukkende leningen op om zo langzamerhand tot industrialisering te kunnen overgaan. Dit veranderde het tsaristische Rusland in een halfkolonie. In de geschiedenis van de afzonderlijke landen hebben zich deze verschillende methoden van kapitalistische industrialisering niet zelden met elkaar vervlochten en hebben elkaar aangevuld. Een voorbeeld daarvan is de geschiedenis van de economische ontwikkeling van de Verenigde Staten van Amerika. De grootindustrie van de Verenigde Staten werd met behulp van leningen en langetermijnkredieten uit het buitenland alsook door de ongebreidelde plundering van de oorspronkelijke Amerikaanse bevolking tot stand gebracht.
Ondanks de ontwikkeling van de machinale industrie in de burgerlijke landen leeft en werkt een groot deel van de bevolking van de kapitalistische wereld in het vervolg onder voorwaarden die gekenmerkt zijn door de suprematie van de primitieve, op handvaardigheid gebaseerde techniek.
De groei van de steden en de industriecentra. De vorming van de klasse van de proletariërs. De kapitalistische industrialisering leidde tot een snel aangroeien van de steden en industriecentra. Het aantal grote steden met meer dan 100.000 inwoners in Europa is in het verloop van de 19e eeuw verzevenvoudigd. Het aandeel van de stedelijke bevolking werd onophoudelijk vergroot ten koste van de bevolking op het land. In Engeland was reeds in het midden van de 19e eeuw en in Duitsland in het begin van de 20e eeuw meer dan de helft van de totale bevolking in de steden geconcentreerd.
In de manufactuurperiode van het kapitalisme vormden de massa’s loonarbeiders nog geen uitgesproken klasse van proletariërs. Het aantal manufactuurarbeiders was relatief gering en bovendien waren deze arbeiders in sterke mate verbonden met de landbouw, verspreid over een groot aantal kleine werkplaatsen en verdeeld door velerlei bekrompen gildebelangen.
Ten gevolge van de industriële revolutie en de verdere ontwikkeling van de machinale industrie in de kapitalistische landen werd het industriële proletariaat gevormd. De arbeidersklasse groeide snel doordat zij een constante toevloed uit de geruïneerde boerenstand en uit de kringen van de handwerkers ondervond.
Met de groei van de machinale grootindustrie hadden de plaatselijke en ook de gilde- en standsbelangen en de vooroordelen van de eerste arbeidersgeneraties hun tijd gehad en stierven hun utopische verwachtingen van een terugkeer naar de verloren positie van de middeleeuwse handwerker uit. De massa’s van de arbeiders versmolten tot één uniforme klasse, het proletariaat. De vorming van het proletariaat als klasse karakteriserend, schreef Engels: ‘...zo werd zij vereeuwigd, groeide zij en vormde zich tot een bijzondere klasse met bijzondere belangen en een bijzondere historische opgave, door de ontwikkeling van de kapitalistische productie, de moderne industrie en landbouw op grote schaal.’[25]
In Engeland bedroeg het aantal arbeiders in de industrie en het vervoer in het tweede decennium van de 19e eeuw ongeveer 2 miljoen mensen, in de volgende honderd jaar is dit meer dan verdrievoudigd.
In Frankrijk waren in de jaren zestig van de 19e eeuw rond de 2 miljoen mensen werkzaam in de industrie en het vervoer; in het begin van de 20e eeuw waren het er rond de 3,8 miljoen.
In de Verenigde Staten van Amerika bedroeg het aantal arbeiders in de industrie en het vervoer 1,8 miljoen in 1859 en 6,8 miljoen in 1899.
In Duitsland nam het aantal arbeiders in de industrie en het vervoer toe van 700.000 in 1848 tot 5 miljoen in 1895.
In Rusland verliep het proces van de vorming van de arbeidersklasse na de afschaffing van de lijfeigenschap in een snel tempo. In 1865 waren er in de grote fabrieken, in de mijnbouw en bij de spoorwegen 706.000 arbeiders werkzaam, in 1890 echter 1.433.000. Dus in het verloop van 25 jaar heeft het aantal arbeiders in de kapitalistische grootbedrijven zich meer dan verdubbeld. Aan het eind van de jaren negentig van de 19e eeuw was het aantal arbeiders in de grootbedrijven van de 50 provincies van Europees Rusland gegroeid tot 2.207.000 en in geheel Rusland tot 2.792.000.
De kapitalistische fabriek. De machine als middel tot uitbuiting van de loonarbeid door het kapitaal. De kapitalistische fabriek is een industrieel grootbedrijf, dat gebaseerd is op de uitbuiting van de loonarbeid en een machinesysteem voor de productie van waren gebruikt.
Onder een machinesysteem verstaat men hetzij de verzameling van arbeidsmachines die tegelijkertijd gelijksoortige productiehandelingen uitvoeren (bijvoorbeeld dezelfde soort weefgetouwen) of de verzameling verschillende, maar elkaar aanvullende arbeidsmachines. Het systeem van verschillende machines is een combinatie van arbeidsmachines, waarbij de productiehandelingen opgedeeld zijn over de afzonderlijke machines. Iedere machine levert aan de erop volgende het arbeidsvoorwerp af. Omdat al deze machines tegelijkertijd werken, bevindt het product zich voortdurend in de verschillende fases van het productieproces, waarin het van de ene fase in de andere fase overgaat.
Met behulp van de machines komt de mechanisering van de arbeid tot stand. Het gebruik van machines staat borg voor een geweldige stijging van de arbeidsproductiviteit en een vermindering van de waarde van de waar. De machine maakt het mogelijk dezelfde hoeveelheid waren met een veel geringere arbeidsinspanning te produceren ofwel met dezelfde arbeidsinspanning aanzienlijk meer waren te produceren.
In de 19e eeuw vereiste de machinale verwerking van een bepaalde hoeveelheid katoen tot garen nog het 1/180 deel van de arbeidstijd die bij de verwerking met de hand van dezelfde hoeveelheid met het spinnewiel nodig was geweest. In de katoendrukkerij produceerde één volwassen arbeider of één jongere met de machine in een uur dezelfde hoeveelheid vierkleurige katoen als vroeger 200 volwassen arbeiders met de hand. In de 18e eeuw produceerde één arbeider onder de arbeidsdeling van de manufactuur dagelijks 4.800 spelden; in de 19e eeuw fabriceerde één arbeider die 4 machines tegelijk bediende op een dag 600.000 spelden.
De voordelen die uit het gebruik van de machine voortvloeien, komen onder de kapitalistische productiewijze geheel en al ten goede van de bezitters van deze machines, de kapitalisten, wier winsten stijgen.
De fabriek is de hoogste vorm van de kapitalistische coöperatie. De kapitalistische coöperatie als gemeenschappelijke arbeid op een naar verhouding grote schaal vereist de instelling van een bijzondere functie, de functie van de leiding, controle en coördinatie van de afzonderlijke werkzaamheden. In het kapitalistische bedrijf wordt de functie van leiding uitgeoefend door de kapitalist en heeft in zoverre bijzondere kenmerken dat zij tegelijk een functie is van uitbuiting van de loonarbeiders door het kapitaal. De kapitalist is niet kapitalist omdat hij een industrieel bedrijf leidt; integendeel, hij wordt leider van het bedrijf omdat hij kapitalist is.
Reeds bij de eenvoudige kapitalistische coöperatie ontdoet de kapitalist zich van lichamelijke arbeid. Zodra de coöperatie van de arbeid grotere vormen aanneemt, ontdoet hij zich ook van de functie van de directe en voortdurende controle van de arbeiders. Deze functie wordt overgedragen aan een bijzondere categorie van personen in loondienst, leidend personeel en chefs, die in opdracht van de kapitalist in het bedrijf het commando voeren. Naar haar aard is de kapitalistische leiding despotisch.
Met de overgang naar de fabriek schept het kapitaal een specifieke discipline, de kapitalistische arbeidsdiscipline. De kapitalistische arbeidsdiscipline is een discipline van de honger. Steeds dreigt voor de arbeider het gevaar om ontslagen te worden, hij moet er steeds bevreesd voor zijn om in de gelederen van de werklozen terecht te komen. De kapitalistische fabriek wordt door een kazernematige discipline gekenmerkt. De arbeiders worden met geldstraffen en loonaftrek bestraft.
Op zich is de machine een machtig middel om de arbeid te verlichten en de arbeidsproductiviteit te verhogen. In het kapitalisme echter dient de machine als middel om de uitbuiting van de loonarbeid te versterken.
Vanaf het eerste begin dat de machine wordt toegepast is zij een concurrent van de arbeider. Door de kapitalistische toepassing van de machine worden voor alles tien- en honderdduizenden arbeiders, die nu overbodig zijn, beroofd van hun bestaansmiddelen. Zo werden in Engeland, toen op grote schaal stoomweefgetouwen in gebruik werden genomen, 800.000 wevers op straat gegooid. Miljoenen Indische wevers werden aan de hongerdood overgeleverd, omdat de met de hand vervaardigde Indische weefsels niet konden concurreren met de machinaal geproduceerde Engelse weefsels. Door de toepassing en verbetering van de machine werden steeds meer loonarbeiders door de machine verdrongen en uit de kapitalistische fabrieken gesmeten. De arbeiders versterken het groeiende werklozenleger. De machine vereenvoudigt het productieproces; de arbeider hoeft geen grote spierkracht meer uit te oefenen. Daarom betrekt het kapitaal met de overgang naar de machinale techniek op grote schaal vrouwen en kinderen in de productie. De kapitalist dwingt hen onder de zwaarste omstandigheden voor een hongerloon te werken. Dit leidt tot grote kindersterfte in de arbeidsgezinnen en tot lichamelijke en morele verminking van vrouwen en kinderen.
De machine opent grote mogelijkheden om de voor de productie van een waar benodigde arbeidstijd te verminderen en schept daarmee de voorwaarden om de arbeidsdag te verkorten. In plaats daarvan heeft de kapitalistische toepassing van de machine een verlenging van de arbeidsdag tot gevolg. In zijn geeuwhonger naar winst probeert de kapitalist de machine zo volledig als mogelijk is te gebruiken. Ten eerste, hoe langer de machine gedurende de arbeidsdag intensief gebruikt wordt, des te sneller heeft ze zichzelf terugbetaald. Ten tweede, hoe langer de arbeidsdag duurt en hoe vollediger en intensiever de machine benut wordt, des te kleiner is het gevaar dat ze veroudert en dat het andere kapitalisten eerder gelukt in hun bedrijven betere, respectievelijk goedkopere machines te gebruiken en dus onder gunstiger omstandigheden te produceren. Daarom doet de kapitalist zijn best om de arbeidsdag maximaal uit te breiden.
In handen van de kapitalist dient de machine ertoe om in een gegeven tijdseenheid meer arbeid dan tevoren uit de arbeider te persen. De overmatige arbeidsintensiteit, de beperkte ruimte in de fabriekshallen, het gebrek aan licht en lucht alsook het ontbreken van absoluut noodzakelijke veiligheidsmaatregelen resulteren erin dat de arbeiders massaal aan beroepsziekten lijden, dat hun gezondheid ondermijnd en hun leven verkort wordt.
De machinale techniek biedt grote mogelijkheden om de wetenschap in het productieproces toe te passen en de arbeid zo in te richten dat zij tot een werkzaamheid wordt waarbij de werker zijn geestelijke vaardigheden gebruikt en zo creatief toepast. Het kapitalistische gebruik van de machine evenwel leidt ertoe dat de arbeider veranderd wordt in een aanhangsel van de machine. Niets als eentonige, uitputtende lichamelijke arbeid is zijn deel. De geestelijke arbeid wordt het privilege van een speciale groep van mensen: de ingenieurs, technici, wetenschappers. De wetenschap scheidt zich van de arbeid en dient het kapitaal. In het kapitalisme wordt de tegenstelling tussen geestelijke en lichamelijke arbeid steeds scherper.
De machine betekent een vergroting van de macht van de mens over de natuurkrachten. Door de stijging van de arbeidsproductiviteit vermeerdert de machine de maatschappelijke rijkdom. Deze rijkdom valt evenwel de kapitalisten toe; de toestand van de arbeidersklasse, de belangrijkste productiekracht van de maatschappij, verslechtert steeds meer.
Marx heeft in Het Kapitaal aangetoond dat niet de machine op zich de vijand van de arbeidersklasse is, maar de kapitalistische orde waarin zij toegepast wordt. Hij schreef, dat “de machinerie op zich beschouwd de arbeidstijd verkort, terwijl ze bij kapitalistische toepassing de arbeidsdag verlengt, op zich de arbeid verlicht, bij kapitalistische toepassing haar intensiteit verhoogt, op zich de overwinning van de mens over de natuurkracht is, bij kapitalistische toepassing de mens aan de natuurkracht onderwerpt, op zich de rijkdom van de producent vermeerdert, bij kapitalistische toepassing hem verarmt.”[26]
Met het ontstaan van de kapitalistische verhoudingen begint terstond de klassenstrijd tussen de loonarbeiders en de kapitalisten. Hij loopt door de gehele manufactuurperiode heen en ondergaat een grote uitbreiding en een buitengewone verscherping met de overgang naar de machinale productie.
De eerste uitdrukking van het protest van de onvolgroeide arbeidersbeweging tegen de verderfelijke gevolgen van de kapitalistische toepassing van de machinale techniek waren pogingen om de machines te vernietigen. De eerste in 1758 uitgevonden knipmachine werd in brand gestoken door de arbeiders die door de invoering van deze machine werkloos geworden waren. In het begin van de 19e eeuw ontplooide zich in de Engelse industriegebieden een brede beweging van de ‘machinebestormers’, die zich vooral richtte tegen de invoering van het stoomweefgetouw. De arbeidersklasse had een bepaalde hoeveelheid tijd en ervaring nodig om in te zien dat onderdrukking en ellende niet afkomstig zijn van de machine op zich, maar een gevolg zijn van de kapitalistische toepassing van de machine.
De kapitalisten maakten erg veel gebruik van de machine als een effectief wapen ter onderdrukking van de periodieke arbeidsonrust, stakingen enzovoort, die zich tegen de onbeperkte heerschappij van het kapitaal richtten. Na 1830 werd een groot aantal uitvindingen in Engeland rechtstreeks geïnspireerd door de belangen van de klassenstrijd van de kapitalisten tegen de arbeiders, door het streven van de kapitalisten om door middel van een vermindering van het aantal werkzame mensen en met behulp van het gebruik van lager gekwalificeerde arbeidskrachten het verzet van de arbeiders tegen het juk van het kapitaal te breken.
Zodoende bewerkstelligt de kapitalistische toepassing van de machine een verslechtering van de toestand van de arbeiders en een verscherping van de klassentegenstellingen tussen arbeid en kapitaal.
De grootindustrie en de landbouw. De ontwikkeling van de grootindustrie leidde ook in de landbouw tot het gebruik van machines. De mogelijkheid om machines toe te passen is een van de belangrijkste voordelen van de grootproductie. De machines doen de arbeidsproductiviteit in de landbouw reusachtig toenemen. Het is echter voor de kleine boeren niet mogelijk om machines aan te schaffen, omdat daarvoor aanzienlijke middelen nodig zijn. De machine kan effectief geëxploiteerd worden in het grootbedrijf waar grote oppervlakten landbouwgrond voorhanden zijn, waar de verbouw van ontwikkelde culturen plaatsvindt enzovoort. In het grootbedrijf, dat op de machinale techniek berust, wordt per eenheidsproduct beduidend minder arbeid verbruikt dan in het kleinbedrijf, dat gebaseerd is op een achterlijke techniek en handenarbeid. Ten gevolge hiervan kan het kleine boerenbedrijf niet concurreren met het kapitalistische grootbedrijf.
Onder kapitalistische voorwaarden versnelt de verbreiding van landbouwmachines de ontwrichting van de boerenstand. “De systematische toepassing van machines in de landbouw verdringt de patriarchale ‘middelgrote’ boeren met dezelfde onverbiddelijkheid als waarmee het stoomweefgetouw de handwever op het platteland verdringt.”[27] Het kapitalisme tilt de landbouwtechniek op een hoger niveau en stuwt haar voorwaarts, maar kan dit slechts doen door de ruïnering van de massa van kleine producenten. Tegelijk is de loonarbeid in de landbouw zo goedkoop dat op veel grote bedrijven geen machines toegepast worden maar de handenarbeid geprefereerd wordt. Dit remt de ontwikkeling van de machinale techniek in de landbouwproductie.
Met de kapitalistische toepassing van de machine in de landbouw gaat onverbiddelijk een versterking gepaard van de uitbuiting van het landbouwproletariaat door de stijging van de arbeidsintensiteit. Een in zijn tijd wijdverbreide soort maaimachine kreeg bijvoorbeeld in Rusland de naam van ‘voorhoofdverwarmer’, omdat het werk op deze machine een grote lichamelijke inspanning vereiste.
In de machineperiode van het kapitalisme wordt de scheiding van de industrie en de landbouw voltooid en wordt de tegenstelling tussen stad en platteland verdiept en verscherpt. In het kapitalisme blijft de landbouw uitzonderlijk sterk achter in ontwikkeling bij de industrie. Lenin toonde aan dat de landbouw in de kapitalistische landen aan het begin van de 20e eeuw wat hun technisch-economisch niveau betreft het dichtst bij het manufactuurstadium stond.
De invoering van de machinale techniek in de landbouw gaat in het kapitalisme aanzienlijk langzamer dan in de industrie het geval is. Terwijl de stoommachine in de industrie revolutionaire technische veranderingen mogelijk maakte, vond zij in de landbouw slechts toepassing in de vorm van de stoomdorsmachine. De gecompliceerde mechanische dorsmachine bundelde later het dorsen, schoonmaken en sorteren van het graan. Pas in het laatste kwartaal van de 19e eeuw vonden door paarden getrokken oogstmachines, de maaibinders, verbreiding. De tractor op rupsbanden werd reeds in de jaren tachtig van de 19e eeuw uitgevonden, de tractor op wielen in het begin van de 20e eeuw; min of meer omvattend werd de tractor pas sinds de jaren twintig van deze eeuw toegepast in de kapitalistische grootbedrijven en wel in hoofdzaak in de Verenigde Staten van Amerika.
Toch is ook tegenwoordig nog het werkvee de belangrijkste trekkracht in de landbouw van de meeste landen van de kapitalistische wereld; bij de grondbewerkingsapparaten spelen net als vroeger de door paarden getrokken ploegen, eggen en cultivators de hoofdrol.
De kapitalistische vermaatschappelijking van de arbeid en de productie. De grenzen van de toepassing van de machine in het kapitalisme. Op de grondslag van de machinale techniek werd in het kapitalisme ten opzichte van de feodale productiewijze een grote vooruitgang bereikt in de ontwikkeling van de maatschappelijke productiekrachten. De machinale grootproductie bracht een uiterst diepgaande omwenteling van het gehele economische leven teweeg. De machine was de revolutionerende kracht die de maatschappij omvormde.
“De overgang van de manufactuur naar de fabriek openbaart een volledige technische omwenteling, die de door de eeuwen heen verworven handvaardigheid van de meester verdringt; en op deze technische omwenteling volgt onvermijdelijk een radicale omwenteling van de maatschappelijke productieverhoudingen, een definitieve splitsing tussen de verschillende groepen van personen die aan de productie deelnemen, een volledige breuk met de traditie, een verscherping en uitbreiding van alle duistere facetten van het kapitalisme, tegelijkertijd echter een massale vermaatschappelijking van de arbeid door het kapitalisme. De machinale grootindustrie is dus het laatste woord van het kapitalisme, het laatste woord van haar negatieve en ‘positieve factoren’.”[28]
Op de grondslag van de machinale grootindustrie wordt door het kapitaal als elementair proces een omvattende vermaatschappelijking van de arbeid bewerkstelligd.
In de eerste plaats concentreert de industriële productie zich ten gevolge van de toepassing van de machine steeds meer in grote bedrijven. De machine op zich vereist de gemeenschappelijke arbeid van veel arbeiders.
In de tweede plaats ontwikkelt in het kapitalisme de maatschappelijke arbeidsverdeling zich verder. Het aantal bedrijfstakken van de industrie en de landbouw wordt vergroot. Tegelijk worden de afzonderlijke bedrijfstakken en bedrijven steeds meer van elkaar afhankelijk. Bij verdergaande specialisatie van de bedrijfstakken wordt bijvoorbeeld een fabrikant die stoffen fabriceert, rechtstreeks afhankelijk van de garenproducent, en deze op zijn beurt van de kapitalistische katoenproducent, van de bezitter van het desbetreffende machinebouwbedrijf, van de eigenaar van de steenkolenmijn enzovoort.
In de derde plaats verdwijnt de versplintering van de kleine economische eenheden die voor de geldloze, op de eigen behoeften gerichte economie karakteristiek is; de kleine plaatselijke markten versmelten tot één reusachtige nationale en wereldmarkt.
In de vierde plaats verdringt het kapitalisme met zijn machinale techniek de verschillende vormen van persoonlijke afhankelijkheid van de werkende mens. De grondslag voor de productie wordt de vrije loonarbeid. Grote massa’s van de bevolking verlaten hun traditionele woonplaatsen, waardoor gewaarborgd wordt dat er voortdurend nieuwe arbeidskrachten naar de groeiende industrietakken vloeien.
In de vijfde plaats ontstaat met de uitbreiding van de machinale productie een groot aantal industriële centra en grote steden. De maatschappij splitst zich steeds meer in twee antagonistische belangrijkste klassen, in de klasse van de kapitalisten en de klasse van de loonarbeiders.
De op grondslag van de machinale techniek bereikte vermaatschappelijking van de arbeid en de productie was een belangrijke stap voorwaarts in de maatschappelijke ontwikkeling. De zelfzuchtige belangen van de kapitalisten, die naar winst streven, stellen echter aan de ontwikkeling van de productiekrachten bepaalde grenzen.
Vanuit maatschappelijk standpunt is de toepassing van een machine voordelig wanneer de voor het fabriceren van de machine benodigde hoeveelheid arbeid kleiner is dan de hoeveelheid arbeid die door de toepassing van de machine bespaard wordt en wanneer de machine de arbeid verlicht. Voor de kapitalisten evenwel is noch de besparing van maatschappelijke arbeid, noch de verlichting voor de arbeider maatgevend, maar veel meer de besparing van loon. Daarom is voor de kapitalisten het gebied voor de toepassing van de machine veel beperkter. Dat wordt bepaald door het verschil tussen de prijs van de machine en de loonsom van de door haar verdrongen arbeiders. Hoe lager het loon van de arbeiders, des te zwakker het streven van de kapitalisten een machine in te voeren. Daarom wordt tot op de dag van vandaag in de industrie van zelfs de verst ontwikkelde kapitalistische landen nog steeds op grote schaal handenarbeid toegepast.
De machinale grootindustrie verscherpte de concurrentiestrijd tussen de kapitalisten en versterkte de anarchie in de totale maatschappelijke productie. De kapitalistische toepassing van de machine heeft niet alleen bewerkstelligd dat de productiekrachten van de maatschappij zich snel ontwikkelden, maar ook ertoe geleid dat de onderdrukking van de arbeid door het kapitaal buitengewoon toenam en dat alle tegenstellingen van de kapitalistische productiewijze zich verscherpten.
Korte samenvatting
1. De overgang van de manufactuur naar de machinale grootindustrie betekende een industriële revolutie. Van grote betekenis voor de overgang naar de machinale industrie waren: de uitvinding van de stoommachine, de verbetering van het procedé om metaal te smelten en de fabricage van machines voor de bouw van machines. De machine veroverde de ene bedrijfstak na de andere.
2. Met de groei van het kapitalisme wordt de kapitalistische industrialisering van de belangrijkste landen in Europa en in Amerika voltrokken. De kapitalistische industrialisering begint gewoonlijk met de ontwikkeling van de lichte industrie. Een grote rol bij de industrialisering van de kapitalistische landen spelen de plundering van de koloniën en de overwonnen landen alsook het afsluiten van onderdrukkende leningen. De kapitalistische industrialisering berust op de uitbuiting van de loonarbeid en versterkt de ruïnering van de brede massa’s van de handwerkers en boeren. Zij leidt tot een verdere toename van de maatschappelijke arbeidsdeling, voltooit de scheiding van industrie en landbouw en verscherpt de tegenstelling tussen stad en platteland.
3. De kapitalistische fabriek is een grootbedrijf dat berust op de uitbuiting van loonarbeiders en een machinesysteem voor de productie van waren toepast. De leiding in de kapitalistische fabriek heeft een despotisch karakter. In de kapitalistische maatschappij heeft de toepassing van de machine met zich meegebracht dat de arbeid voor de loonarbeider drukkender wordt, dat de uitbuiting van de arbeider toeneemt en dat vrouwen en kinderen in het productieproces betrokken worden die een erbarmelijk loon ontvangen. De kapitalistische machinale productie voltooit de scheiding tussen geestelijke en lichamelijke arbeid en verscherpt de tegenstelling ertussen.
4. De ontwikkeling van de machinale grootindustrie leidt tot de groei van de steden, tot de vermeerdering van de stedelijke bevolking ten koste van de plattelandsbevolking, tot de vorming van de klasse der loonarbeiders, het proletariaat, en tot het aangroeien van de gelederen van het proletariaat. In het kapitalisme blijft de landbouw uitzonderlijk sterk achter bij de industrie. De toenemende toepassing van machines in de landbouw versnelt de ontwikkeling van de boerenstand.
5. De machinale grootindustrie speelt historisch gezien een progressieve rol, leidt tot een stijging van de arbeidsproductiviteit en tot vermaatschappelijking van de arbeid door het kapitaal. De grenzen van de kapitalistische toepassing van de machine worden bepaald door het feit dat de kapitalisten alleen dan een machine invoeren als de prijs lager is dan de loonsom van de door de machine verdrongen arbeiders.
_______________
[25] Friedrich Engels, De toestand van de werkende klasse in Engeland, Dietz Verlag, Berlin 1952, p. 381.
[26] Karl Marx, Het Kapitaal, De Haan, p. 334.
[27] V.I. Lenin, De ontwikkeling van het kapitalisme in Rusland, zie V.I. Lenin, Werken, 4e uitgave, deel 3, p. 193-194, Russisch.
[28] V.I. Lenin, De ontwikkeling van het kapitalisme in Rusland, Zie V.I. Lenin, Werken, 4e, deel 3, p. 397, Russisch.