Bron: Vlaams Marxistisch Tijdschrift, nr. 4, 1ste jrg., december 1966
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
Laatste bewerking: 16 juli 2009
Verwant: • Louis Althusser-archief • Marx/Engels-archief |
Op het einde van 1965 verschenen bij Maspéro te Parijs drie belangrijke boekdelen: Pour Marx, Lire le Capital I en II. Het eerste werk bevat een reeks door Althusser reeds uitgegeven artikels (tussen 1960 en 1965), de twee volgende bevatten studies (die nooit eerder verschenen) van de hand van Althusser, Rancière, Macherey, Balibar en Establet.
Een grondige analyse van deze drie werken zal nodig zijn. Ze zijn een ware mise en question van het marxisme hoewel de auteurs doen alsof ze het slechts amenderen.
Het feit dat Althusser weigerde te publiceren wanneer alleen stalinisten personae gratae waren strekt hem tot eer. Wat niet inhoudt dat hij met sommige punten van Stalins teksten niet zou akkoord gaan. Wat ook niet betekent dat hij een waardevolle bijdrage brengt aan een authentiek marxisme. Zijn beïnvloeding door Lacan bv. heeft hem sterk verwijderd van wat we marxisme kunnen noemen.
Het verband tussen onder- en bovenbouw is belangrijk voor het begrip van de cultuur en voor een gefundeerde kritiek van de cultuurverschijnselen.
Voor Althusser stelt het verschil tussen de dialectiek van Hegel en die van Marx zich op een dubbel vlak:
a. het vlak der termen: bij Hegel gaat het hem enerzijds over de maatschappij en anderzijds over de Staat; bij Marx over productie (dus onderbouw) en klassen + productieverhoudingen (dus bovenbouw).[1]
b. het vlak der verhoudingen: bij Hegel is de verhouding tussen maatschappij en Staat een verhouding tussen een essentie en een fenomeen; Marx integendeel aanvaardt 1° dat de economie in laatste instantie determinerend is en 2° een accumulatie van doelmatige determineringen (déterminations efficaces) van suprastructurele oorsprong. Het is de gesurdetermineerde tegenstelling. Ze is te vergelijken met de totaliteit van Lukàcs.[2]
Tussen de onderbouw en de bovenbouw is er geen éénzijdige verhouding. Al de marxisten aanvaarden het en er is hier niets dat zeer revolutionair zou klinken. Tussen de beide structuren is er geen mechanische verhouding. Althusser heeft het over het concept overleving (survivance).[3] Een revolutie in de infrastructuur van een land impliceert niet een onmiddellijke mutatie in de structuur van de mentaliteiten bv.
Maar wat in theorie wordt bevestigd voor de verhouding tussen onder- en bovenbouw wordt in de praktijk ontkend voor de verhoudingen tussen wat we de verschillende lagen van de bovenbouw kunnen noemen.
Althusser negeert in zijn analyse van het werk van Marx een intern dynamisme. Men zou de jonge Marx moeten bestuderen in verband met het ideologisch veld (champ idéologique) van de jaren 1840-45 en de oudere Marx in verband met het ideologisch veld van na 1845. Tussen beide momenten van Marx’ werk een genetische band zien beschouwt hij als fout. Men kan de jonge Marx niet teleologisch bestuderen vertrekkend van de oudere Marx om er de “bronnen” van het marxisme in te ontdekken.[4]
Deze stellingen kan men samen met Lucien Goldmann ontzenuwen door te antwoorden[5] dat de studie van de wijsgerige werken rekening moet houden met twee zaken, 1° ze vormen een geheel en 2°, de latere werken leggen de vroegere werken uit (expliquer).[6]
Voor Althusser bestaat er dus een mechanisch verband tussen het ideologisch veld en een wijsgerig werk. Hij denkt er bijvoorbeeld geen ogenblik aan dat de filosofie van de oudere Marx een overleving zou kunnen zijn van de vorige periode. Een zo precieze indeling van de tijd voor het vaststellen van overeenstemmingen (“homologies”) tussen twee lagen van de bovenbouw lijkt ons trouwens zeer aanvechtbaar en mechanistische vooroordelen in te houden. Het is waarschijnlijk juister het geheel van Marx’ geschriften in ogenschouw te nemen en een overeenstemming te zoeken tussen deze totaliteit en de totaliteit die haar uitlegt: de economische en sociale structuur van zijn tijd. Het is slechts nadien dat men zou kunnen nagaan of het oeuvre van Marx evolueert in direct of indirect verband met de evolutie van de economische en sociale structuren (geschiedenis, cfr. infra).
Om het historicisme (zo noemt hij het) van de marxisten te kunnen negeren spreekt hij zich tegen en laat zich beetnemen door het economisme dat hij zeker anderzijds bekampt!
We houden er aan één van de belangrijkste teksten tegen het economisme aan te halen:
(...) la superstructure n’est pas le pur phénomène de la structure, elle en est aussi la condition d’existence. Cela découle du principe même, énoncé précédemment par Marx: que nulle part n’existe une production sans société, cest-à-dire sans rapports sociaux; que l’unité, au-delà de laquelle il est impossible de remonter, est celle d’un tout dans lequel, si les rapports de production ont bien pour condition d’existence la production même, la production a elle-même pour condition d’existence sa forme: les rapports de production.[7]
Althusser zal het hebben over de relatieve onafhankelijkheid (autonomie relative) van de suprastructuur. Hij beschuldigt van positivisme (mechanisme) zij die bv. de mogelijkheid ontkennen van een geschiedenis van de wijsbegeerte.[8] Voor hem beschouwen ze deze dan als een fenomeen van een sociale onderbouw en als niets meer. Het is dan een reductie. We zullen moeten terugkomen op het concept van geschiedenis van de filosofie.
De opvattingen van Althusser over de verhouding tussen de onderbouw en de bovenbouw worden in een ander werk[9] meer precies voorgesteld en worden er meer aanvechtbaar.
Hij weigert de hegeliaanse gelijktijdigheid (contemporanéité)[10] dit is de theorie van het historisch heden (présent historique): al de elementen van een totaliteit maken deel uit van het heden.
Wat moet men doen?
A chaque niveau, nous devons au contraire assigner un temps propre relativement autonome, donc relativement indépendant dans sa dépendance méme, des “temps” des autres niveaux.[11]
Het is met reden dat Althusser de burgerlijke opvatting bekritiseert van de verschillende ritmen in het luchtledige. De verschillende ritmen moeten in verband gebracht worden met het concept van hun verschilpunten;
(...) à la dépendance typique qui les fonde dans l’articulation des niveaux du tout.[12]
We zullen nu pogen schematisch de opvatting van Althusser en deze van Marx in tegenstelling te brengen.
Voor Marx is er één, geschiedenis, deze van de infrastructuur (het marxisme is een materialistisch monisme). De verschillende suprastructurele lagen staan in nauw verband met die geschiedenis; indien het ritme trager is kan men spreken van overleving (survivance) (waarover Althusser het reeds heeft gehad in Pour Marx), indien het ritme sneller is kan men spreken van voorsprong (bv. het vooruitzicht van een socialistische of een communistische maatschappij).
Een geschiedenis van de wijsbegeerte is onmogelijk wanneer men het concept “geschiedenis” in een marxistische zin neemt. Maar het is wel mogelijk de evolutie van de wijsbegeerte te bestuderen. Evolutie die men dan in verband kan brengen met de geschiedenis (dus van de onderbouw) en zo de overlevingen en de voorsprongen uitleggen. In volgende tekst worden de bedoelingen van Althusser nog duidelijker.
Il ne peut donc s’agir de rapporter à un méme temps idéologique de base la diversité des différentes temporalités et de mesurer, sur la même ligne d’un temps continu de référence, leur décalage, qu’on se contenterait alors de penser comme un retard ou un avance dans le temps, donc dans ce temps idéologique de référence.[13]
En hiermee zijn we dan aan de oorzaak gekomen van Althussers miskennen van de marxistische theorie van de verhouding tussen infrastructuur en suprastructuur: zijn theorie van de geschiedenis. We zullen er de studie niet van ondernemen, maar we zouden willen aanstippen dat voor hem de tegenstelling tussen diachronie en synchronie een valse tegenstelling is. Hij neemt stelling voor een niet-genetisch structuralisme die van de ritmen van de geschiedenis functies maakt van de structuren:
Tout au contraire nous avons à considérer ces différences de structures temporelles comme, et uniquement comme autant d’indices objectifs du mode d’articulation des différents éléments ou des différentes structures dans la structure d’ensemble du tout.[14]
De diachronie heeft elke inhoud verloren zoals trouwens (alhoewel de zaak minder duidelijk tot uiting komt) het belang van de onderbouw.
Men zou het onderzoek van Althusser aan een sociologische analyse kunnen onderwerpen. Men zou dan moeten opmerken dat hij de theorie (wetenschap) onderscheidt van de bovenbouw. In Lire le Capital II[15], beweert hij dat Marx nooit de wetenschap in de bovenbouw heeft geplaatst (zoals hij er de ideologie in plaatste). Anderzijds situeert Althusser de wetenschap in de totaliteit!
Men kan onmogelijk niet onder de indruk komen dat hij de wetenschap beschouwt als een absoluut, mogelijk gemaakt door de structuur van de maatschappij: wat op zijn minst contradictorisch is. Sociologisch kan men zo’n opvatting uitleggen door de wens van sommige linkse intellectuelen om te ontsnappen aan het gebeuren dat duidelijk ongunstig is voor de arbeidersbeweging. Het afwezig zijn van een revolutionair perspectief in West-Europa kan inderdaad oorzaak zijn van ontmoediging. Het antihumanisme van Althusser die van de mens niet meer het subject van de geschiedenis maakt, maar een steun (support) is wel typisch in dit opzicht.[16] In andere gevallen kan de ongunstige situatie leiden tot een revolutionair reformisme. Het is het geval bij Gorz en Mallet.[17]
_______________
[1] L. Althusser, Pour Marx, Paris, 1965, pp. 108 seq.
[2] o.c. p. 110 seq.
[3] o.c. pp. 115-116.
[4] o.c. pp. 52 seq. en de studie van Rancière tegen het “antropologische” marxisme dat de vervreemding in het centrum van zijn belangstelling heeft gesteld.
[5] L. Goldmann, Le Dieu caché, Paris 1955, p. 384.
[6] Merken we terloops op dat Goldmann denkt dat het voor de letterkundige werken het omgekeerde is. Hij gaat verder en elk werk (boek, schilderij bv.) beschouwt hij als een geheel, meer dan de verzameling van de werken van een auteur. (Le Dieu caché, pp. 384-385.)
[7] o.c. p. 211.
[8] o.c. p. 191.
[9] L. Althusser, L’objet du Capital in Lire le Capital II, Paris 1965.
[10] o.c. pp. 39 seq.
[11] o.c. p. 46.
[12] o.c. p. 48
[13] o.c. p. 53.
[14] o.c. p. 55.
[15] o.c. p. 92 en 46.
[16] De Franse KP heeft het antihumanisme van Althusser afgewezen op het Centraal Comité van maart jgl. (Cfr. Cahiers du Communisme 5-6/1966).
We hebben onze bemerkingen als links-socialist daarover geformuleerd in Links van 10-9-1966.
[17] Mallet beschouwde het dilemma: hervorming-revolutie als niet te herleiden tot een marxistische wereldvisie. Hij noemt dit dilemma een “serpent de mer idéologique” (La nouvelle classe ouvrière, Paris 1963 pp. 17-18).