Wim De Temmerman

Agalev tussen arbeidersstrijd en ontzuiling
Een waardegeladen analyse[1]


Bron: Vlaams Marxistisch Tijdschrift, 1987, nr. 1, maart, jg. 21
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Verwant
Marxisme en geografie
Groen en rood
Ecologische beweging en arbeidersbeweging

In dit artikel komen twee thema’s ter sprake die, op het eerste gezicht, vrij los staan van elkaar: de relatie van de groene partij Agalev tot de verzuiling, en haar relatie tot de arbeidersstrijd. De nauwe samenhang tussen beide thema’s wordt pas aan het einde van het artikel duidelijk.

De grondvraag waar het in dit artikel over gaat, is deze: in hoeverre moet een socialist het toejuichen dat de groene partij Agalev, wat haar ideologie betreft, naar links evolueert?

1. Drie concepten dienen, voorafgaandelijk aan ons betoog, enige toelichting te krijgen: verzuiling, neutralisering, en klassenverzoening.

Ons baserend op Stuurman, Lijphart en Huyse[2] kunnen we verzuiling als volgt omschrijven: verzuiling is
1 de organisatie van verschillende levenssferen tot hecht geïntegreerde machtsblokken;
2 die in zekere mate autonoom zijn ten aanzien van de staat, maar tegelijk functioneren op basis van, onder meer, staatssubsidie;
3 die meestal een politieke dimensie hebben, dat wil zeggen partijgebonden zijn;
4 waarin individuen geïntegreerd worden door het appelleren aan een stellingname ten opzichte van één van de basistegenstellingen in de maatschappij;
5 die intern georganiseerd zijn volgens de pacificatieregels van Lijphart[3];
6 en die wat hun externe relaties betreft, balanceren tussen een conflictpolitiek en een pacificatiepolitiek.[4]

De term ‘neutralisering’ gebruiken we om een strategie aan te duiden die erin bestaat dat men omtrent een bepaalde maatschappelijke tegenstelling het idee ingang doet vinden dat zij van secundair belang is, of zelfs irrelevant. Slaagt men daarin, dan ontneemt men aan de tegenstelling haar (mogelijks) explosief karakter en kan men een andere tegenstelling des te beter onder de aandacht brengen.

We noemen een ideologie klassenverzoenend, indien zij ten aanzien van de tegenstelling tussen arbeiders en burgerij – we houden het bij deze clichématige aanduiding van een zeer complex geworden belangenconflict – neutraliserend werkzaam is. Dit is, in eerste instantie, het geval wanneer in de betreffende ideologie de materiële basis van de tegenstelling tussen arbeiders en burgerij, het privébezit van de productiemiddelen, niet in vraag gesteld wordt. Des te groter is haar klassenverzoenend karakter, naarmate zij meer vage algemene waarden verdedigt, of problemen individualiseert, en moraliseert.

Individualisering noemen we het reduceren van problemen tot kwesties van individuele goede of slechte wil. Moralisering noemen we het verdedigen van waarden zonder oog te hebben voor de aan- of afwezigheid van structurele determinanten die voor het belijden van deze waarden een noodzakelijke voorwaarde zijn, alsook het veroordelen van waarden zonder oog te hebben voor de aan- of afwezigheid van dergelijke determinanten, die deze waarden in stand houden. Bekroning van de klassenverzoening is het naar voor brengen, als centraal referentiepunt, van een maatschappelijke tegenstelling die klassenoverschrijdend is.

2. Als waardegeladen uitgangspunt van onze uiteenzetting, geldt een afwijzing van de verzuiling die in België rond de confessionele tegenstelling, tussen katholieken en vrijzinnigen, ontstond. We valoriseren deze verzuiling negatief, onder andere omwille van het inefficiënte gebruik van de voorhanden middelen dat erdoor in de hand gewerkt wordt, maar vooral wegens haar klassenverzoenend karakter. De confessionele verzuiling werkt immers neutraliserend ten aanzien van de tegenstelling tussen arbeiders en burgerij.

Aan onze negatieve valorisering van de verzuiling, ligt een negatieve valorisering van de neutralisering van de tegenstelling arbeiders-burgerij ten grondslag. Aldus stellen we een dubbel waardeoordeel voorop, twee ‘doelstellingen’, zo men wil.
a) Na te streven is de situatie waarin de tegenstelling tussen katholieken en vrijzinnigen geneutraliseerd is;
b) de neutralisering van de sociaaleconomische tegenstelling, tussen arbeiders en burgerij, moet worden afgebouwd.

3. We zullen in deze en volgende paragrafen nagaan welke rol Agalev ten aanzien van het nastreven van beide doelen, speelt. De uiteenzetting betreft Agalev als partij en niet de herlevingsbeweging ‘Anders Gaan Leven’, waaruit de partij ontstond, en waarmee ze nog steeds banden heeft. Toch zullen we ook enkele keren op de beweging ingaan, bijvoorbeeld waar we het werk van Versteylen bespreken. Dat gebeurt niet om ook de beweging in onze uiteenzetting te betrekken, maar om de partij des te beter te begrijpen. Wie Agalev wil begrijpen kan aan de herlevingsbeweging niet voorbijgaan.

Het eerste doel was ‘een neutralisering van de confessionele tegenstelling’. Zulks vereist een afbouw van de katholieke zuil, en het ingang laten vinden van het idee dat de tegenstelling tussen confessionelen en niet-confessionelen secundair of zelfs irrelevant is. Agalev speelt in de evolutie naar dat doel een relatief belangrijke rol. We zullen in deze paragraaf nagaan welke die rol precies is.

Een groot deel van de kiezers, militanten en kaderleden van Agalev zijn afkomstig uit de katholieke zuil. Zulks blijkt uit onder meer een onderzoek van Deschouwer en Stouthuysen, waarvan de resultaten in De Nieuwe Maand verschenen.[5] Daaruit blijkt dat 95 % van de Agalev-kiezers die bij een vakbond aangesloten zijn, aangesloten zijn bij het ACV. Het cijfer voor geheel Vlaanderen, ter vergelijking, is slechts 55 %. 70,7 % van de militanten heeft gelovige ouders en 78,8 % ervan liep school in het katholieke onderwijs. Dat terwijl, volgens Deschouwer en Stouthuysen, voor geheel Vlaanderen, slechts 68 % van de schoolbevolking in het katholieke net onderwijs volgt.

Het onderzoek van Deschouwer en Stouthuysen was qua opzet wel vrij beperkt, maar de resultaten ervan worden door andere auteurs beaamd. Men is het erover eens dat Agalev het overgrote deel van haar kiezers en militanten uit de katholieke zuil rekruteert. Indien we mogen aannemen dat leden van deze zuil doorgaans hun stem geven aan de CVP en VU, mogen we besluiten dat Agalev kiezers wint ten koste van de CVP en de VU.

De leden van de katholieke zuil, die hun stem aan Agalev geven, zijn mensen die, enerzijds, CVP en VU niet meer willen steunen, maar voor wie, anderzijds, hoewel zij zich doorgaans links van CVP en VU opstellen, de overgang naar de SP een te grote stap is. Huyse schrijft daarover:
“Voor veel kiezers is het water tussen de CVP en de SP sociaal-cultureel te diep.”[6]

Hij wijst daarbij op de grote verschillen tussen katholieken en socialisten, wat de optiek van waaruit de sociale ruimte georganiseerd wordt betreft: de katholieken benadrukken voornamelijk culturele verschillen, zoals het verschil tussen man en vrouw, kind en volwassene, vreemdeling en Belg, en stellen het gezin, de buurt, de gemeenschap centraal. De socialisten daarentegen organiseren de sociale ruimte vanuit ideeën over arbeid en klassenverdeling in de maatschappij.

Agalev sluit, sociaal-cultureel, vrij dicht bij de CVP aan. Dit is niet verwonderlijk, wanneer we naar het ontstaan van de partij kijken.[7] Tot 1982, op het Landelijk Beraad van de herlevingsbeweging ‘Anders Gaan Leven’ (27 en 28 maart te Tielrode), was de partij Agalev een werkgroep binnen dat landelijk beraad, en bestond als dusdanig niet. Men nam aan verkiezingen deel, maar niet als partij, wel als werkgroep van de herlevingsbeweging.

Deze beweging was christelijk van inspiratie. Het ging om een groep rond de jezuïet Luc Versteylen, die zich kritisch opstelde t.a.v. de officiële kerk. De herlevingsbeweging inspireerde zich op de eerste christenen. Men stelde de bezinning over en de beleving van bepaalde waarden in de activiteiten van de groep centraal.

De militanten en kaderleden van Agalev beseffen zulks maar al te goed. Zo besloot Agalev bij de jongste verkiezingen in Leuven niet samen te gaan met de open SP-lijst, die er kwam op initiatief van de professoren Huyse en Van Outrive. In een interview met de krant ‘De Morgen’, 25 januari ’86, verklaarde Nicole Delbecque dat men opteerde voor een onafhankelijke Agalev-lijst vanuit de vrees dat de kiezers het samengaan met de SP niet geapprecieerd zouden hebben.[8] Ook stelde Leo Cox, in diezelfde editie van ‘De Morgen’:
“Wij moeten geen centrumpartij worden, maar een centrumpolitiek volgen om die linkervleugel van de CVP los te weken. Die zullen misschien gemakkelijker naar ons overstappen dan naar de SP.”[9]

Hoewel het onduidelijk is hoe men een centrumpolitiek kan volgen, zonder een centrumpartij te worden, is de boodschap niet mis te verstaan: Agalev moet zich oriënteren naar de linkerzijde van de CVP. De partij moet zich dan ook, volgens Cox, meer gaan interesseren voor initiatieven als WKAP en PAKS.

Wijst deze overstap van de CVP en de VU naar Agalev op en afbouw van de confessionele verzuiling ? In zekere mate wel. Immers, de banden tussen de CVP en de katholieke zuil worden iets losser gemaakt, doordat Agalev optreedt als concurrent voor de politieke vleugel van de katholieke zuil.

Voor het overige tast Agalev de katholieke zuil echter maar weinig aan. Men bouwt geen tegenzuil, maar weigert zeer ostentatief om aan de partij een zuil te koppelen. Ook al zorgt Agalev dan voor enige afbouw van de exclusieve band tussen de katholieke zuil en de CVP, de andere takken van de katholieke zuil worden door het bestaan van Agalev niet verzwakt. Doordat Agalev weigert een eigen zuil op te bouwen, is de partij geen belangrijke concurrent voor de katholieke zuil als geheel. Slaagt de partij er dan niet in de katholieke zuil als geheel te verzwakken, door het innemen van standpunten en ondernemen van parlementaire initiatieven tegen verzuiling?

4. Agalev neemt, ten aanzien van de verzuiling, kritische standpunten in. Daarbij richt de partij haar pijlen niet uitsluitend naar de katholieke zuil, of naar de confessionele verzuiling. Men bekritiseert verzuiling als dusdanig en onderneemt ook politieke initiatieven om haar tegen te gaan. Toch treffen de kritiek en de acties van de partij niet alle aspecten van de verzuiling even hard.

Ons baserend op het Agalev-ledenblad ‘Bladgroen’ kunnen we volgende synthese maken van de acties en stellingnamen tegen verzuiling.
a) De partij bekritiseert vooral de band tussen de zuilen en deze of gene politieke partij, de greep van de partijen op de zuilen dus;
b) Agalev reageert ook tegen de tendens van de grote partijen om steeds meer instellingen onder hun invloedssfeer te brengen, waardoor ze gepolitiseerd worden, en verdeeld onder de grote politieke families. Dit politiseren van instellingen betekent ook dat men hen op verzuilde wijze gaat organiseren.

De stellingnamen en acties, zoals onder A en B beschreven, zijn in feite gericht op een depolitisering van het maatschappelijk leven. De parlementaire acties van Agalev tegen verzuiling zijn tot hier toe een aanval geweest op de invloed van de grote politieke partijen op de zuilen;
c) Naast een kritiek op de band tussen de zuilen en de politieke partijen, en op het streven van die partijen om zoveel mogelijk domeinen van het maatschappelijk leven onder de zuilen te verdelen, uit Agalev ook kritiek op de zuilen zelf. Deze kritiek wordt, naar ons gevoel, in mineur geuit. Om dit te staven bespreken we achtereenvolgens de houding van Agalev ten aanzien van verzuiling in de cultuursector, de gezondheidssector en het onderwijs.

De kritieken op de verzuiling in de cultuursector zijn bijna steeds kritieken op de politisering in die sector, niet op de verzuiling als dusdanig. In het programma voor de verkiezingen van 13 oktober ’85 is er een hoofdstuk ‘Voor een democratisch en pluralistisch cultuurbeleid’.[10] In de inleiding ervan wordt de ‘verregaande verzuiling’ een obstructie genoemd voor ‘het echte pluralisme’. Met betrekking tot verzuiling zijn dan vooral voorstellen 85 (depolitisering van het cultuurbeleid), 90 (depolitisering van de BRT) en 92 (blijvende diversificatie van het media-aanbod; de persconcentratie moet doorbroken worden door nieuwe middelen te geven aan groepen die nu niet aan bod komen) van belang. Deze voorstellen bevatten een stellingname tegen politisering van de cultuursector. De verzuiling als dusdanig wordt niet aangepakt.

Agalev maakt niet echt een groot punt van de verzuiling in de gezondheidssector. Deze wordt bijvoorbeeld in het reeds vermelde verkiezingsprogramma, niet echt, in vraag gesteld. Wel zijn er, in dat programma, de voorstellen 74 en 75, waarin de verzuiling in de gezondheidssector indirect aangevallen wordt. Onder nummer 74 wordt een voorstel gedaan voor de “oprichting per wijk of gemeente van polyvalente wijkcentra die per gemeente onder controle staan van rechtstreeks verkozen sociale raden waarin de huidige OCMW-raden opgaan”; onder nummer 75 een voorstel voor “een centrale uitbetaling van alle uitkeringen via de wijkcentra [...]”.[11]

De persverklaringen over dit thema zijn van eenzelfde strekking. Er wordt gepleit voor een grotere rol van de provincies in kwesties van gezondheidszorg, met name met betrekking tot de openbare ziekenhuizen, alsook voor een betere samenwerking tussen privéziekenhuizen en openbare, doch de verzuiling wordt als dusdanig niet aangeklaagd.[12]

In voorstel 77 uit het verkiezingsprogramma voor 13 oktober wordt de verzuiling in het onderwijs wel frontaal aangevallen. Het voorstel pleit voor “meer autonomie voor de lokale schoolgemeenschappen” en “garanties voor een extern en intern pluralisme”. De term verzuiling wordt daarbij evenwel niet gebruikt, wel het begrip ‘ideologische polarisering’.[13]

Dit vermijden van bepaalde termen en, ermee gepaard gaand, de creatie van nieuwe, het ‘anders gaan spreken’ dus, mag in de politiek in het algemeen dan wel een grote rol spelen, bij Agalev is het toepassen van dit principe zeer opvallend. Men wil, in deze partij, niet de terminologie uit het traditionele politieke bedrijf hanteren, omdat men niet bij één van de traditionele partijen ingedeeld wil worden. Dit leidt soms tot ongelukkige creaties, zoals ‘meerwaardenschool’, een term die Riet Desmet, in een artikel in ‘De Groenen’, zegt te verkiezen boven ‘pluralistische school’. De motivering die zij geeft voor dit nieuwe taalgebruik is dat het begrip ‘pluralisme’ te beladen is.[14] Zo ook vermijdt men i.v.m. het onderwijs, de ‘verzuiling’ in die sector aan te vallen, maar reageert men tegen de ‘ideologische polarisering’. Door deze dingen ‘anders te gaan zeggen’, worden ze gemakkelijker aanvaardbaar voor de vele oud-katholieken en katholieken uit de Agalev-achterban. In de persverklaringen troffen we geen reactie tegen verzuiling in het onderwijs aan. Wel reacties tegen de prestatiegerichtheid van het onderwijs e.d.m. ‘Verzuiling in de onderwijssector’ is, ook al wordt het fenomeen duidelijk veroordeeld, niet één van Agalevs stokpaardjes.

Wat de standpunten en parlementaire initiatieven van Agalev tegen de verzuiling betreft, kunnen we dus concluderen dat alle vormen van verzuiling onder kritiek worden geplaatst, maar de band tussen de politieke partijen en de zuilen wordt met meer duidelijkheid, directheid en aanhoudendheid aan de kaak gesteld dan de overige aspecten van de verzuiling. Dit kadert in een algemene kritiek op de politisering van het maatschappelijk leven.

5. Men kan drie motieven onderscheiden van waaruit Agalev de verzuiling bekritiseert.
a) Een motief dat wellicht een rol speelt, zij het dat de Agalev-militanten het niet al te vaak expliciet zo stellen, is het feit dat Agalev zelf veel nadeel ondervindt van de verzuiling.
Zulks blijkt bijvoorbeeld bij de verkiezingen. Alex Boon, stafmedewerker van Agalev, in een interview met ‘De Morgen’: “Maar je zit nu eenmaal met de Belgische realiteit van de verzuiling. Als je 10 Belgen tegenkomt, zijn er 8 die ergens een belang hebben. Dat is moeilijk te doorbreken.”[15] Agalev heeft er dus belang bij dat de verzuiling niet toe-, maar afneemt.
b) Dat men het niet enkel uit eigenbelang nefast vindt dat kleine partijen in een verzuilde maatschappij maar moeilijk stand kunnen houden, blijkt uit vele verklaringen van Agalev-militanten en uit verklaringen van de partij: zij achten die toestand een aanfluiting van de basisdemocratie. Zoekend naar de motieven voor een verzuilingskritiek komen we aldus bij een punt dat zeer centraal staat in de ideologie van Agalev: de eis van een basisdemocratische maatschappij.
Op 13 januari 1982 sprak Ludo Dierickx in de Kamer een rede uit over ‘de verschrompeling van de democratie in België’.[16] Daarin klaagt hij de verzuiling aan vanuit een basisdemocratische bekommernis.
Door het samenstellen van overleg- en beslissingsorganen bestaande uit vertegenwoordigers van de zuilen, wekt men de verkeerde indruk dat deze organen democratisch functioneren, aldus Dierickx. De democratie is er evenwel ver te zoeken: enkel de leden van de zuilen zijn vertegenwoordigd, de minderheden niet. En ook voor de leden van een zuil is de democratie een illusie: de compromismakers aan de top nemen alle beslissingen.
Dierickx klaagt verder het vervagen van de scheiding der machten aan, en ook daarin speelt de verzuiling een rol. Doordat de zuilen vertegenwoordigers proberen te verkrijgen in de drie machtsdomeinen, evolueert de scheiding der machten naar een scheiding der zuilen. Nochtans is zij, aldus nog Dierickx, een essentiële voorwaarde voor het goed functioneren van de democratie.
Ook legt Dierickx een verband tussen verzuiling en bijzondere machten. Wanneer de regering ‘machten’ van het parlement naar zich toetrekt, betekent dit dat zij verkiest te regeren in overleg met de leidende figuren van de invloedrijke belangengroepen, waaronder de zuilen, veeleer dan op basis van een open politiek debat in het parlement, dat hoe dan ook democratischer is dan de besluitvorming in regering en overlegorganen.
c. Tenslotte wil Agalev zich niet identificeren met één van de klassieke maatschappelijke breuklijnen, waarrond zuilen ontstonden.
De tegenstelling tussen confessionelen en niet-confessionelen speelt bij Agalev nog maar een zeer kleine rol. Uit het reeds geciteerde onderzoek van Deschouwer en Stouthuysen bleek dat 17,6 % van de Agalev-kiezers vrijzinnig zijn, naast 41,9 % praktiserende katholieken en 24,3 % buitenkerkelijke christenen.
“Slechts de SP heeft met 22,6 % vrijzinnige kiezers meer ongelovigen in haar rangen.”[17]
Ondanks het feit dat de partij tot 1982 nog deel uitmaakte van een christelijke herlevingsbeweging, zijn meerdere levensbeschouwingen duidelijk vertegenwoordigd, en staan zij niet als fracties binnen de partij tegenover elkaar.[18] Ook met de traditionele links-rechtstegenstelling, die teruggaat op de tegenstelling arbeiders-burgerij, wil Agalev zich niet identificeren. De leden en militanten noemen Agalev steeds meer ‘een linkse partij’, doch zij willen aan het begrip ‘links’ daardoor juist een nieuwe inhoud geven, i.p.v. ermee te willen uitdrukken dat Agalev nu achter socialistische vaandels opstapt.

6. We formuleerden in §2 twee na te streven doelen. Ten aanzien van het eerste ervan (de neutralisering van de confessionele tegenstelling) bleek Agalev een positieve rol te spelen. Wat dan met het tweede doel, namelijk het afbouwen van de neutralisering van de tegenstelling tussen arbeiders en burgerij?

Agalev weigert zich met één van beide polen van deze tegenstelling te identificeren, en weigert deze tegenstelling als referentiepunt te nemen voor haar ideologie. Doet Agalev dan aan klassenverzoening? Sommige marxisten menen van wel. Zo schrijft André Mommen in de ‘Rode Vaan’, januari ’86:

“De groenen verschijnen als dissidenten die de ontevredenen én de zwevende kiezers naar zich toehalen met een project dat een hele andere samenleving voorspiegelt. Dat heeft zijn charme, daar het ‘product’ dat de groenen aanbieden ook een remedie belooft voor alle individuele kwaaltjes. Wat is leuker dan ‘anders gaan leven’ als dit leven een grote chaos en mesthoop is? Terug dus naar het evangelie van de groene Jezus.”[19]

Agalev als het nieuwe opium van het volk? We duidden in paragraaf 1 aan hoe een ideologie klassenverzoenend kan werken. Het niet in vraag stellen van het privébezit van de productiemiddelen; het bevestigen van vage, algemene waarden; het individualiseren van problemen en moraliseren; het centraal plaatsen van een andere maatschappelijke tegenstelling dan die tussen arbeiders en burgerij.

Het is onze stelling dat Agalev, zolang zij een werkgroep was binnen de herlevingsbeweging ‘Anders Gaan Leven’, en in het begin van haar bestaan als partij (1982 e.v.), een ideologie hanteerde die aan elk van deze vier criteria voldeed. Agalev trad dus op als een kracht die de tegenstelling tussen arbeiders en burgerij neutraliseerde.

We moeten echter tegelijk de stelling verdedigen dat de partij op korte tijd een ingrijpende evolutie doormaakte, zich steeds meer losmakend van deze neutraliserende ideologie. Deze evolutie is nog aan de gang.

De ideologie van Agalev, als werkgroep van de herlevingsbeweging ‘Anders Gaan Leven’, en als pas ontstane partij, was klassenverzoenend. Om dit te beargumenteren verwijzen we naar het werk van de ‘ideoloog van het eerste uur’, Luc Versteylen. Versteylen[20] pleit voor een mentaliteitsverandering, waarbij mensen er van afzien ‘valse’ waarden als concurrentie, consumptie en prestatie tot richtsnoer van hun denken en handelen te maken, en gaan kiezen voor de ‘echte’ waarden soberheid, samenhorigheid en stilte. Hij maakt daarbij evenwel geen analyse van de maatschappelijke structuren die de mentaliteit van de mensen bepalen, en die een mentaliteitsverandering kunnen blokkeren of stimuleren.

Wel treffen we veelvuldig verwijzingen aan naar economische belangengroepen, die Versteylen opvoert als voorbeelden van het hanteren van de ‘valse’ waarden, maar dat leidt bij hem nooit tot een aanduiden van structurele oorzaken van deze mentaliteit: het lijkt alsof ook die belangengroepen maar de verkeerde waarden in de praktijk brengen, omdat de individuen die in deze groepen een rol spelen, verkeerde waarden huldigen.

Aangezien Versteylen de problemen in onze maatschappij niet verklaart vanuit een aantal structurele determinanten die in die maatschappij een rol spelen, maar vanuit de mentaliteit van individuen, is er bij hem ook een groot vertrouwen in de mogelijkheid de maatschappij ingrijpend te veranderen, door een beroep te doen op de wil van die individuen, de wil om voortaan ‘echte’ waarden te huldigen.

Een eerste verwijt dat men Versteylen kan maken is dat hij in vaagheden blijft steken. De waarden die hij als determinanten van het menselijk gedrag ter sprake brengt zijn vage algemene begrippen.

Een fan van Versteylens werk zou nu kunnen tegenwerpen dat hij juist geenszins vaag is: je treft bij hem voortdurend verwijzingen aan naar concrete situaties, waardoor de ter sprake gebrachte waarden een concrete invulling krijgen. We moeten zulks beamen, maar tezelfdertijd argumenteren dat deze concretiseringen geen preciseringen zijn van de aangehaalde waarden, enkel maar voorbeelden van situaties waarin de waarden op deze of gene wijze beleefd worden. Door het geven van een voorbeeld van het hanteren van een bepaalde waarde, kan die waarde misschien wel intuïtief duidelijker worden voor de lezer, doch een echte precisering ervan is het niet. De vaagheid blijft.

En zelfs als we aannemen dat deze concretiseringen toch een precisering bieden blijft er het feit dat deze precisering steeds gebeurt onder de vorm van een individualisering. De verwerpelijke waarde ‘concurrentie’ wordt gepreciseerd in het verhaaltje dat X jaloers is op Y, omwille van diens nieuwe wagen. Concurrentie wordt dus gepreciseerd als zijnde ‘een slechte attitude van individu X t.a.v. Y’, en het lijkt erop dat X voor die attitude de schuld draagt. Zo ook voor ‘consumptie’ en ‘prestatie’. De precisering ervan gebeurt in termen van individueel handelen, en deze waarden lijken terug te voeren op de zwakke of slechte wil van de individuen. Versteylen moraliseert.

Structurele determinanten, op politiek, cultureel en economisch vlak, die wij bij een precisering van de aangehaalde waarden ter sprake zouden willen zien komen, worden niet vermeld. Aldus geeft Versteylen ook geen structurele voorwaarden die gerealiseerd moeten zijn opdat de individuen vanuit de ‘echte’ waarden hun handelen zouden willen en kunnen vorm geven, en spreekt hij ook over het privébezit van productiemiddelen geen veroordeling uit.

Om Versteylen volledig recht te doen, moeten we vermelden dat hij, aan het begin van ‘De Morgenmensen’, deel 1, als een beperking van zijn boek aanhaalt dat het

“is geschreven door een artiest
een Antwerpse dan nog wel”

en hij vervolgt;

“dus hoop ik dat een van mijn vrienden
uit de beweging
vlug ook een boek zal schrijven over
hoe wetenschappelijk verantwoord
of hoe terdege gestructureerd
of hoe politiek-realistisch
of hoe ook elders in dit land
er anders kan geleefd worden”[21]

Deze uitlating wijst erop dat Versteylen niet de intentie had een precies wetenschappelijk betoog te schrijven, een theoretische analyse van wat er mis gaat in onze maatschappij. Hij noemt zich een ‘artiest’, en zijn teksten houden het midden tussen een cursiefje, een bezinningstekst, en een essay. Blijft evenwel het feit dat de boeken over ‘hoe wetenschappelijk verantwoord’ en ‘hoe terdege gestructureerd’ anders te gaan leven, door geen van Versteylens ‘vrienden uit de beweging’ geschreven werden, noch door iemand anders uit Agalev-kring, althans niet in de jaren dat Agalev een werkgroep was binnen de herlevingsbeweging.

Boeken als die van Versteylen moesten dus, in al hun vaagheid, als ideologische basis dienen. Blijft ook het feit dat in een ‘kunstwerk’ waarin waarden als ‘consumptie, concurrentie en prestatie’ aangevallen worden, ook het ‘privébezit van de productiemiddelen’ aangevallen zou kunnen worden. Versteylen doet dat niet.

Besluitend kunnen we stellen dat de ideologie die men uit Versteylens werk kan distilleren klassenverzoenend werkzaam kan zijn, aangezien de auteur het privébezit van de productiemiddelen niet aanvalt, hij vrij vage waarden naar voor brengt , hij moraliseert en problemen individualiseert en aangezien hij een nieuwe maatschappelijk basistegenstelling die klassenoverschrijdend is naar voor schuift: de tegenstelling tussen een door consumptie, concurrentie en prestatie gedreven massa van arbeiders en burgers enerzijds en de vanuit de ‘echte’ waarden soberheid, samenhorigheid en stilte levende menigte van, evenzo, arbeiders en burgers. De tegenstelling tussen arbeiders en burgerij verdwijnt bij Versteylen helemaal op de achtergrond.

7. Men kan opmerken dat de partij Agalev niet benaderd moet worden aan de hand van geschriften van pater Versteylen. Door een partij te worden heeft zij zich juist losgemaakt uit de christelijke herlevingsbeweging, en is ze een eigen leven gaan leiden. Hoewel tegen deze opmerking geargumenteerd kan worden – Versteylen leert ons hoe dan ook iets over de ideologische achtergronden van het jonge Agalev, en de partijvorming was geenszins een breuk met zijn denken – zullen wij haar ernstig nemen en als tweede voorbeeld van klassenverzoeningsideologie in de eerste jaren van Agalevs bestaan de geschriften van Ludo Dierickx analyseren. Tegen de keuze van Dierickx kan men moeilijk bezwaren maken: hij was in de eerste jaren de enige ideoloog waarover de partij beschikte.

Dierickx[22] is, met betrekking tot het politieke domein, veel minder vaag dan Versteylen. In ‘De verschrompeling van de democratie in België’ klaagt hij het verloederen van onze democratische instellingen aan, geeft daar structurele oorzaken voor en doet ook voorstellen tot structurele veranderingen om de verloedering tegen te gaan. Dierickx’ structurele analyse kan gezien als een ‘antwoord’ op Versteylens vraag, bij de aanhef van ‘De Morgenmensen’, naar een ‘politiek-realistisch’ boek over hoe men anders moet gaan leven. Het schetst een aantal politieke structuren die vereist zijn om de realisatie van het ‘ander gaan leven’ mogelijk te maken.

In ‘Denkwegen naar een strategie’ verwerpt Dierickx het idee dat de groenen “een duidelijk te identificeren vijand zouden hebben (de Walen, de banken, de multinationals...)”. Op die manier mogen de groenen niet te werk gaan, aldus Dierickx. Dat betekent niet dat zij gezichtsloos zijn. Hun eigenheid ligt in de kritiek van het productivisme. Aangezien zowel veel katholieken als vrijzinnigen, veel socialisten als liberalen, en vele Vlamingen als Walen, productivisten zijn, kunnen de groenen in deze belangenconflicten niet a priori partij kiezen. Dierickx noemt het economisch liberalisme, het socialisme en het nationalisme ‘neven en nichten’, geboren uit de negentiende-eeuwse industriële revolutie. Als erfgenamen van die revolutie bezondigen de vertegenwoordigers van deze stromingen zich aan het productivisme. Ook de christendemocraten gaan op dat vlak niet vrijuit.

Agalev kan dus, volgens Dierickx’ redenering, in de tegenstelling arbeiders-burgerij, niet a priori één kant kiezen. Nu eens zullen zij de arbeiders als bondgenoten vinden, dan weer de burgerij.

Dierickx verdedigt de stelling dat ‘het groene denken’ een nieuwe, vierde maatschappelijke basistegenstelling aanbrengt: de tegenstelling tussen productivisme en antiproductivisme. Hij omschrijft het productivisme als “het produceren, monetariseren, en verhandelen van om het even wat, ten koste van de vrede, van de hongerlijders in de derde wereld, van het milieu en van de niet-georganiseerde zwakkeren”. We zullen in de rest van ons betoog de tegenstelling tussen productivisme en antiproductivisme de ‘eerste peiler’ van de Agalev-ideologie noemen. Dierickx deed in 1982 moeite om te argumenteren dat dit ook de enige peiler is.

De veroordeling van het productivisme gebeurt bij Dierickx nog vooral in morele termen, hetgeen een affiniteit is tussen zijn werk en dat van Versteylen.

De productivisten streven, aldus Dierickx, verkeerde idealen na, zoals “het opvoeren van de concurrentiegeest, stimuleren van de prestatiedwang, aanwakkeren van de consumptie”. Zelfs in de communistische landen blijft men aan deze idealen vasthangen, zo stelt hij.

Dierickx komt er niet toe, behalve in een paar summiere suggesties, deze verkeerde idealen op hun maatschappelijke basis, een welbepaald economisch systeem, terug te voeren. Hij hecht dan ook, net als Versteylen, Vrij veel belang aan mentaliteitsverandering. De arbeiders van nu, bijvoorbeeld, acht hij volgzaam en kortzichtig, en het is dan ook de taak van de groenen om hen ‘op te voeden’.[23]

“Moeten de groenen vandaag niet naar de arbeiders en alle zwakkeren toegaan, om hun met minder dikke boeken [dan die welke Marx en Engels hebben geschreven; Wim De Temmerman] en andere middelen duidelijk te maken wat het productivisme (het kapitalistische en het staatskapitalistische) en het nationalisme zijn?”[24]

Dierickx lijkt ervan uit te gaan dat, eens de arbeiders tot inzicht zullen komen, zij voldoende goede wil zullen opbrengen, en dat, wanneer ze deze goede wil in politieke actie zullen omzetten, de idealen die hij verkeerd acht, zullen ophouden in de maatschappij een rol te spelen.

Met de socialisten heeft Dierickx gemeen dat hij pleit voor een transformatie van de economische basisstructuren van de maatschappij. Hij verschilt echter van hen door de vaagheid waarmee hij over de te realiseren transformatie spreekt, door zijn groot vertrouwen in mentaliteitsverandering, en door het feit dat hij zijn aandacht vooral beperkt tot democratisch functionerende politieke structuren. Hij acht het bestaan daarvan een voorwaarde voor het realiseren van de economische transformatie. Dit heeft Dierickx dan weer met de sociaaldemocraten gemeen: het geloof in de mogelijkheid om langs politiek-democratische weg economische veranderingen te realiseren. Hij verschilt van hen, waar hij het nationaliseren niet als een noodzakelijke voorwaarde voor het verwerven van controle over het economische leven beschouwt. Hij verschilt ook, en vooral, van hen door de tegenstelling tussen productivisten en antiproductivisten als prioritair te stellen t.a.v. de tegenstelling tussen arbeiders en burgerij.

De ideologie van Dierickx werkt vooral klassenverzoenend door de sterke benadrukking van de eigenheid van de groene ideologie, die niets te maken zou hebben met klassieke maatschappelijke tegenstellingen, maar met een nieuwe tegenstelling, die klassenoverschrijdend is. Zij werkt eveneens klassenverzoenend door het feit dat het privébezit van de productiemiddelen niet aangevallen wordt. Dierickx’ ideologie kan dus fungeren als neutralisator van de tegenstelling tussen arbeiders en burgerij.

8. De tweede stelling die wij m.b.t. de vraag of Agalev optreedt als neutraliserende kracht t.a.v. de tegenstelling tussen arbeiders en burgerij verdedigden, was dat de partij een evolutie doormaakt van een ideologie die inderdaad neutraliserend is t.a.v. de genoemde tegenstelling, naar een ideologie die de pacificatie van die tegenstelling contesteerde, zonder op een neutralisering aan te sturen.

We zullen proberen aan te tonen dat deze evolutie inderdaad plaatsvindt, door het verkiezingsprogramma uit 1985 te confronteren met uit de beginperiode van Agalev daterende geschriften van de ‘ideologen’ Versteylen en Dierickx. Bij deze confrontatie springen volgende punten in het oog.
a) Voor zover de ideeën in 1982 nog vaag waren, werden zij langzamerhand vervangen door precieze voorstellen. De opeenvolgende Agalev-congressen leidden tot een programma dat stelling neemt in zowat alle belangrijke maatschappelijke discussies, stellingen die niet bestaan uit het affirmeren van een aantal vage algemene waarden, maar uit precieze aanduidingen van wat men verwerpelijk acht, en van te realiseren alternatieven.
Het was dikwijls de politieke praktijk, bijvoorbeeld onder de vorm van deelname aan parlementaire discussies, die Agalev ertoe dwong de vage bevestiging van te verdedigen waarden te preciseren.
b) We troffen bij Versteylen een hoge mate van individualisering en moralisering aan. In mindere mate, maar toch niet geheel afwezig, bij Dierickx. In het verkiezingsprogramma van 1985 is men ertoe gekomen analyses te maken van structurele determinanten van probleemsituaties. Men plaatst de oorzaken voor problemen niet langer in de mentaliteit (waarden) en de zwakke of slechte wil van de individuen, maar in economische en politieke basisstructuren van de maatschappij.
c) Tegelijk is men ertoe gekomen oog te hebben voor eisen die vanuit de arbeidersbeweging naar voor worden geschoven. Agalev is met deze beweging een dialoog aangegaan, en neemt t.a.v. arbeiderseisen soms standpunten in die radicaler zijn dan de standpunten van de partijen die traditioneel de arbeidersbeweging vertegenwoordigen. We kunnen als voorbeeld de stellingname t.a.v. het streven van de arbeiders naar arbeidsduurverkorting aanhalen, waar Agalev de 32-urenweek verdedigt.
d) Ook de traditionele eis uit de arbeidersbeweging van nationalisatie van de productiemiddelen, wordt nu door Agalev verdedigd, zij het niet zo ongereserveerd als wij het hier formuleren.
Het principe van nationalisatie werd goedgekeurd op het sociaaleconomisch congres van Agalev, te Mechelen, 4 en 5 mei 1985. Na het congres ontstond nogal wat verwarring over de juiste interpretatie van de betreffende passus, geactiveerd door commentaren in de – Agalev niet goedgezinde – pers, als zou Agalev nu eindelijk kleur hebben bekend: veeleer rood dan groen. Ook bij Agalev-militanten was er verwarring. Struikelblok was, aldus Wilfried Van Durme in het nummer van ‘De Groenen’ dat op het congres volgde, het woord ‘nationalisatie’. Van Durme noemt het een ietwat bestoft en sterk beladen begrip dat, ook door Agalev-leden, nauw geassocieerd wordt met dictatuur.[25] Ook de andere commentatoren van het congres van Mechelen hebben de verwarring achteraf afgedaan als een taalprobleem.

“Het resultaat van Mechelen is een programma waar de groten wel zullen van wakker liggen, maar waarin de man in de straat zich beslist zal herkennen, eenmaal we er in slagen het naar buiten te brengen op onze manier en in onze woorden.” (onderlijning, WDT)

Zo schrijft Wilfried De Vlieghere in datzelfde nummer van ‘De Groenen’.[26] Uiteindelijk werd de term nationalisatie geweerd, en vervangen door ‘socialisatie’. De inhoud bleef dezelfde. We kregen dus nogmaals een staaltje van het reeds aangehaalde ‘anders gaan spreken’. Toch ging het niet louter om een taalprobleem. In bovenvermeld artikel geeft Van Durme toe dat het congres een enigszins andere richting uitging dan voorzien en, zo kunnen we eraan toevoegen, dan sommigen wensten.

De reserves t.a.v. nationalisatie blijken ook uit de voorzichtige formulering van het betreffende voorstel in het verkiezingsprogramma. We citeren uit ‘voorstel 117’: op korte termijn dient de gemeenschap volledige controle en zeggenschap te krijgen over de beslissingen van de energiebedrijven en de banksector.

“Omwille van hun strategisch belang voor de samenleving moeten grote banken en energiebedrijven op relatief korte termijn onder gemeenschapsbeheer gebracht worden. In welke mate die controle de vorm moet aannemen van een vorm van gemeenschapsbezit, hangt mee af van de bereidheid tot medewerking van de beheerders van deze ondernemingen aan een groene en sociale politiek.”[27]

Men legt er dus de nadruk op dat het Agalev geenszins te doen is om het bezit van deze belangrijke sectoren. Agalev wil enkel controle. We treffen hier een restant van het voluntarisme uit de beginjaren van de partij: men rekent op de goede wil van de banken en energiebedrijven om hun financiering en productie om te buigen in ecologisch én sociaal verantwoorde richting. Waarin de sociaaldemocraten zelfs mét nationaliseringen niet slagen, hopen de groenen te bereiken zonder daarop beroep te moeten doen.
Ondanks deze ‘taalproblemen’ en ondanks de reserves die men blijft maken t.a.v. ‘socialisering’, is er het feit dat het principe werd aanvaard.
e) Wat de evolutie van Agalevs positie t.a.v. de tegenstelling tussen burgerij en arbeiders betreft, kunnen we synthetiserend, het volgende zeggen.
In de mate dat Agalev ten eerste (zie b) uit de eigen kritiek op het ‘productivisme’ conclusies trekt en, door een precisering (zie a) van die kritiek, tot het inzicht komt dat het productivisme samenhangt met de structuur van de kapitalistische productiewijze en niet met een aantal verkeerde idealen; in de mate dat Agalev, ten tweede (zie c) zich openstelt voor problemen van de arbeiders en thema’s aan de orde brengt die in de arbeidersbeweging aan de orde zijn; en in de mate dat, ten derde, Agalev tot het inzicht komt dat het onmogelijk is het productivisme te transformeren, zonder een socialisatie van de belangrijkste industriële sectoren, en van de financieringssector; in de mate dat die drie ontwikkelingen reeds hebben plaatsgevonden, en nog aan de gang zijn, zal hoe langer hoe meer een ‘tweede peiler’ constitutief worden voor de Agalev-ideologie: de oppositie tussen arbeiders en burgerij.

Op basis van het verkiezingsprogramma uit 1985 kan men o.i. Agalev een – zij het gematigde – linkse partij noemen, hetgeen duidelijk maakt welk een lange weg er afgelegd is, op korte tijd, van de christelijke herlevingsbeweging rond Versteylen, en de partij van ideoloog Dierickx, naar het Agalev van 1987.

Wat betekent het, wanneer we een politieke partij ‘links’ noemen? Laten we links en rechts beschouwen als twee uitersten van een continuüm. Hoe dan beide polen te karakteriseren? De begrippen ‘progressief’ en ‘conservatief’ helpen ons niet verder, daar zij al evenzeer verduidelijking vergen. De tegenstelling tussen confessionelen en niet-confessionelen lijkt ons niet relevant om links van rechts te onderscheiden. Moeder Teresa is een extreemrechtse kloosterzuster, Ernesto Cardenal een links priester. Beiden zijn confessionelen. Een tegenstelling waarmee men ons inziens wel rekening moet houden is het al dan niet maken van een klassenanalyse, of, met andere woorden, het al dan niet prioritair stellen van de tegenstelling tussen arbeiders en burgerij. Verder is er de tegenstelling tussen een tendens naar politieke en economische basisdemocratie, en een tendens die aanstuurt op de uitbreiding van de beslissingsmacht in handen van een kleine elite. Een derde tegenstelling die de polen links-rechts karakteriseert, is die tussen de verdedigers van de stelling dat de vrijemarktmechanismen zoveel mogelijk maatschappelijke processen moet reguleren en zij die de vrijheid van de markt willen inperken, appellerend aan het algemeen belang. Indien we aan deze drie opposities nog een vierde, namelijk die tussen een optimistisch en pessimistisch mensbeeld, toevoegen, bekomen we een aanduiding van wat een linkse ideologie minimaal van een rechtse onderscheidt. ‘Links’ is ons inziens immers het geloof aan de verbeterbaarheid van de maatschappij, aan het feit dat de mens op eigen kracht vooruitgang kan boeken, in tegenstelling tot het statisch en pessimistisch mensbeeld, waarbij men ervan uitgaat dat de mens uit eigen kracht zijn tekort schieten niet te boven kan komen: hij behoeft een sterk gezag, dat hem leidt. Samenvattend en schematisch:


1. beperking van het vrijemarktmechanisme,
door planning in functie van het algemeen belang

1. het vrijemarktmechanisme als regulator van maatschappelijke processen
2. basisdemocratie op economisch en politiek vlak
2. versterking van het politiek gezag, evenwel beperkt door 1, controle over productiemiddelen door een elite
3. arbeiders-burgerij als prioritaire tegenstelling
3. een klassenoverschrijdende tegenstelling als prioritair
4. geloof in de verbeterbaarheid van de maatschappij
4. pessimistisch mensbeeld

Agalev bevindt zich, wat punt 4 betreft, aan de linkerkant van het continuüm. De erfenis van Versteylen is daar niet vreemd aan. Ook wat punt 2 betreft, kunnen we Agalev aan de linkerkant situeren, zij het dat de politieke democratisering veel meer aandacht krijgt dan de economische, in zekere zin de erfenis van Dierickx’ denken in 1983. Het is vanuit deze basisdemocratische bekommernis, en van uit de kritiek op het productivisme, dat Agalev, wat punt 1 en 3 betreft, naar links evolueerde. Deze evolutie is het duidelijkst met betrekking tot punt 1. Indien we Agalev dan een linkse partij noemen, is het omdat zij zich, wat punt 1 en 2 betreft, op het continuüm tussen links en rechts, aan de linkerkant bevindt. In de mate dat de partij daaruit conclusies trekt, zal de tegenstelling tussen arbeiders en burgerij voor haar steeds meer prioriteit verkrijgen. Cruciaal is hierbij de vraag of een synthese tussen de tegenstellingen arbeiders-burgerij en productivisme-antiproductivisme, mogelijk zal blijken.

9. Laten we nu de factoren die de evolutie naar links afremmen, aanduiden. Vooreerst is er de CVP- en VU-achtergrond van een aantal Agalev-kiezers, die mogelijks een rem zal zijn op de verdere evolutie naar links. En verder: de groenen mogen op ideologisch vlak dan nog naar links evolueren, op sociologisch vlak zijn zij, zoals Jaap Kruithof in een artikel in ‘De Morgen’ betoogde, bezwaarlijk links te noemen. Hun aanhang is vooral te vinden bij middenklassers, “terwijl de arbeiders en de kleine bedienden, de klassieke proletariërs, het laten afweten”.[28] In de mate dat de sociologische positie van een groep de ideologie van die groep bepaalt, is dit middenklassekarakter van Agalev een rem op de evolutie naar links.

Men zou tegen deze bewering kunnen argumenteren aan de hand van F. Parkins werk Middle Class Radicalism,[29] stellend dat we bij een deel van deze middenklassers kunnen spreken van een radicale opstelling, en dat Agalev precies in dat deel zijn sociale basis heeft. Deze argumentatie berust op een verkeerde lectuur van Parkins werk. Deze stelt immers dat de radicale groepen in de middenklasse niet zozeer de sociaaleconomische problematiek centraal stellen, dan wel moreel-humanitaire thema’s. Zij verzetten zich ertegen in het klassieke sociaaleconomische belangenconflict bij links of rechts geklasseerd te worden. Parkin verklaart dat door het feit dat zij er geen belang bij hebben dat de sociaaleconomische structuren veranderen. De leden van deze radicale groep uit de middenklasse zijn voornamelijk werkzaam in enkel indirect marktgebonden sectoren van de economie: onderwijs, welzijnszorg, vormingswerk, academische beroepen, enz. Zij bevinden zich, om met Bourdieu te spreken, in een ‘non lieu social’, “lá ou se balancent et se neutralisent la domination subie et la domination exercée”.[30] Tegelijk evenwel zijn zij radicaal, een radicalisme dat bestaat uit het belijden van t.a.v. de maatschappelijke praxis deviante waardeoriëntaties. De waarden die men centraal stelt zijn zelfontplooiing, solidariteit, expressiviteit, individuele vrijheid, participatie aan besluitvorming, enz. Inglehart heeft dergelijke waardeoriëntatie enigszins ongelukkig, ‘postmaterialistisch’ genoemd.[31] Versteylen en Dierickx zijn voorbeelden van een dergelijke ‘postmaterialistische’ waardeoriëntatie. Er zijn dan ook meerdere pogingen ondernomen om de groenen te situeren aan de hand van de theorieën van Parkin en Inglehart. P.-E. Stouthuysen heeft zulks gedaan m.b.t. Agalev.[32]

Het middenklassekarakter van de Agalev-aanhang maakt een verdere evolutie naar links onwaarschijnlijk. Er zijn evenwel ook factoren die de evolutie naar links kunnen bevorderen.
a) In een artikel, getiteld ‘De Groene Golf’, heeft Frank De Roose een typologie van de groene partijen gemaakt.[33] Hij onderscheidt tussen het Angelsaksische, mediterrane en Germaanse type. Tot dat laatste rekent hij de partijen in Zweden, Noorwegen, Denemarken, Duitsland, Nederland, Oostenrijk en België. In het Germaanse type moeten we nog twee groepen onderscheiden, aldus De Roose: die landen waar klein-linkse partijen in de jaren vijftig een voet aan de grond kregen (trotskisten, maoïsten), en de landen waar deze partijen geen beduidende aanhang verwierven. Tot deze laatste behoort de BRD. In die landen kwamen de groene partijen sneller tot stand, en waren ze ook invloedrijker. De groenen verzamelden er alle politieke krachten, links van de sociaaldemocratie. Dat zulks in de BRD het geval is, wordt door Paul Staes bevestigd, in een gesprek met journalisten van ‘De Morgen’.

“De Grünen zijn in de Bondsrepubliek door de dwang der omstandigheden een verzamelbak geworden voor alles wat zich links van de socialisten beweegt. Dat is een gevolg van de sterke naoorlogse repressie tegen links en alles wat zich links opstelde. De evolutie wil dat klein- en extreemlinks in Duitsland in de Grünen is opgegaan.”[34]

Al lijkt het ons sterk betwistbaar dat, zoals De Roose schrijft, Agalev tot de tweede groep van het Germaanse type gerekend moet worden, dan blijft er toch het feit, door Agalev-militanten toegegeven,[35] dat de Duitse groenen model staan voor de Vlaamse. Welnu, in de mate dat Agalev zich laat inspireren door de Duitse groenen, zal de terughoudendheid ten aanzien van een evolutie naar links kleiner zijn.
b) Het dynamisch, offensief conservatisme, dat rond 1860 in Engeland onder impuls van Disraeli ontstond, en de progressieven de wind uit de zeilen wou nemen door een aantal van hun strevingen over te nemen, en dat zich vooral na de tweede wereldoorlog zeer inventief toonde, werd, aldus Lode Hancké, in de zeventiger jaren, onder invloed van de economische crisis, verdrongen door een agressief conservatisme, dat op een frontale confrontatie met de linkse partijen aanstuurt.[36] Deze links-rechts polarisering dringt zich ook aan andere partijen dan sociaaldemocraten en liberalen op. Het wordt, in die omstandigheden, moeilijk om een nieuwe, klassenoverschrijdende maatschappelijke tegenstelling onder de aandacht te brengen, en als prioritaire tegenstelling te verdedigen. Een partij als Agalev zal door de maatschappelijke en politieke discussie, in de huidige situatie met links-rechts polarisering, gedwongen worden om stelling te nemen t.a.v. problemen die voortkomen uit de tegenstelling tussen arbeiders en burgerij. De omstandigheden zouden Agalev er kunnen toe dwingen de vraag te stellen naar de relatie tussen de tegenstelling productivisten-antiproductivisten enerzijds en die tussen burgerij en arbeiders anderzijds, en eventueel een synthese tussen beide te beproeven.
c) In een artikel in het VMT[37] heeft Paula Burghgraeve geargumenteerd dat, indien de groenen, die een duale economie verdedigen, consequent zouden doordenken op deze positie, of indien zij door regeringsdeelname tot de realisatie ervan zouden kunnen overgaan, zij gedwongen zouden worden de privésector in de duale economie alsmaar meer in te krimpen ten voordele van de overheidssector. Immers, indien men het vrije circuit algeheel vrij laat, zal het niet uit vrije wil ecologisch verantwoord gaan produceren. Het zal dan het door de overheid beheerde en gecontroleerde circuit, waar strenge ecologische normen zullen gelden, uithollen. Maar wanneer men dan het vrije circuit via democratische beslissingen aan banden zal proberen leggen, wordt het vrij ondernemerschap uitgehold. Het bezit van productiemiddelen bestaat in essentie in het hebben van rechten m.b.t. die middelen. Wanneer de gemeenschap die rechten inperkt, zal de ondernemer proberen deze beperkingen te ontvluchten. Om het ontvluchten tegen te gaan zijn verdere beperkingen vereist. Uiteindelijk moet een groene politiek, wanneer hij consequent gevoerd wordt, leiden tot een voortdurend inperken van de vrijheden van het vrije circuit en tot een afbouw van de duale economie. De groenen moeten noodgedwongen evolueren naar een positie die verwant is aan die van de klein-linkse partijen.

Een zwak punt aan dit argument is dat partijen hun optreden en hun ideologie door ontzettend veel factoren laten bepalen, waaronder het ‘consequent doorredeneren’ er één enkele is, en niet steeds de meest invloedrijke.

Deze factoren ten spijt, lijkt een verdere evolutie van de Agalev-ideologie in linkse richting, ons eerder onwaarschijnlijk. De sociologische herkomst van de leden en militanten lijkt ons hier het doorslaggevend argument. Toekomstvoorspelling is echter steeds een zeer riskante bezigheid geweest.

10. Laten we ons dus veeleer afvragen hoe we de evolutie van Agalev, zoals zij in voorgaande paragrafen werd geschetst, moeten valoriseren, en in welke richting zij zich, ons inziens, best verder zou ontwikkelen.

We stuiten op een dilemma. Uitgaande van de eerste in paragraaf 2 gegeven stellingname – het is nodig die toestand na te streven waarin de confessionele tegenstelling geneutraliseerd is – moeten we het uitblijven van de evolutie naar links positief valoriseren. Immers, indien Agalev deze evolutie zou afremmen, om een centrumkoers te varen, kan zij wellicht vrij veel kiezers blijven aantrekken, waaronder een groot aantal uit de CVP. De partij zal dan een niet onbelangrijke rol spelen in het afbouwen van de confessionele verzuiling. (Men leze dit met alle nuanceringen die we in paragrafen 3 en 4 verwoordden.) Door haar centrumkoers zal zij evenwel het bereiken van het doel dat met de tweede waardegeladen stellingname gegeven is, bemoeilijken.

Immers, uitgaande van de tweede waardegeladen stellingname in paragraaf 2 – het is nodig de neutralisering van de tegenstelling tussen arbeiders en burgerij af te bouwen – moeten we de evolutie naar links positief valoriseren en zouden we haar moeten aanmoedigen. Dit betekent evenwel dat we het bereiken van het doel dat met de eerste waardegeladen stellingname gegeven is, zullen bemoeilijken. Indien Agalev verder naar links evolueert, dreigt het gevaar dat de achterban inkrimpt, doordat de middenklassers zich niet met deze evolutie kunnen identificeren, en dreigt ook het gevaar dat de doorstroming vanuit de katholieke zuil afneemt. En het is juist deze doorstroming die, krachtens de eerste stellingname, positief is, omdat zij een neutralisering van de confessionele tegenstelling bevordert. Agalev zal dan een klein partijtje worden, dat niet bij machte is de confessionele verzuiling aan te tasten.

Ontzuiling ten koste van de arbeidersstrijd, of arbeidersstrijd ten koste van de ontzuiling, zo lijkt het dilemma te zijn. Willen we dat Agalev zowel aan de arbeidersstrijd als aan de ontzuiling recht doet, dan moet de partij een centrumlinkse politiek voeren. Het is dus niet goed dat de partij nog veel verder naar links evolueert, net als het niet goed ware de evolutie in die zin terug te schroeven. Wellicht mag Agalev zich nog enigszins linkser profileren dan op heden, maar de partij moet hoe dan ook centrumlinks blijven. Men zou bijvoorbeeld meer aandacht kunnen besteden aan problemen van de arbeidersklasse, een grotere gewenning aan het idee van het belang van nationalisaties creëren, deze idee preciseren, en de toepassing ervan die in de resoluties van het congres van Mechelen werd bepleit, nog enigszins uitbreiden; men zou tenslotte de contacten met de vakbonden en de sociaaldemocraten beter kunnen verzorgen. Om deze beperkte evolutie naar links voor de achterban aanvaardbaar te maken zal men beroep moeten doen op de techniek van het ‘anders gaan spreken’, wat dan weer het nadeel heeft dat het de dialoog met de arbeidersbeweging bemoeilijkt.

_______________
[1] Ik moet mijn dank uitspreken ten aanzien van een aantal mensen die bij het tot stand komen van dit artikel betrokken waren. Gesprekken met prof. Jaap Kruithof en prof. Herman De Ley hebben me vele inzichten bijgebracht. Erik Weber liet me kennis maken met het werk van Stuurman, en deed suggesties betreffende de kenmerken van een klassenverzoenende ideologie. Rudy De Hert en Ivo Brughmans brachten informatie aan over de standpunten en parlementaire initiatieven van Agalev, met betrekking tot verzuiling. Uiteraard zijn alle tekortkomingen op mijn eigen rekening te schrijven.
[2] A. Lijphart, The Politics of Accomodation: Pluralism and Democracy in the Netherlands. University of California Press, Berkeley, Los Angeles, 1968. (Lijphart, PA, 1968).
L. Huyse, Passiviteit, pacificatie en verzuiling in de Belgische politiek. Een sociologische studie. Standaard Wetenschappelijke Uitgeverij, Utrecht, Antwerpen, 1979.
L. Huyse, De Gewapende Vrede. Politiek in België tussen 1945 en 1980. Kritak, Leuven, 1980.
L. Huyse, De Belgische ziekte. In: De Nieuwe maand, jg. 24 nr. 5, juni-juli 1981.
S. Stuurman, Verzuiling, kapitalisme en patriarchaat. SUN, Nijmegen, 1983.
[3] Zie Lijphart, PA, 1968, bl. 122-138.
Lijphart geeft een zestal regels. De leiders van de zuilen moeten een zakelijke politiek voeren en al te principiële standpunten vermijden; de macht moet in handen van die leiders zijn, zodat belangrijke beslissingen tot stand kunnen komen via onderhandelingen tussen de topmensen van de zuilen; belangrijke problemen moeten worden gedepolitiseerd. Aldus de regels voor zover zij de interne werking van de zuil betreffen.
[4] Deze pacificatiepolitiek kunnen we karakteriseren aan de hand van Lijpharts pacificatieregels, voor zover zij de relaties tussen zuilen betreffen. De topmensen van de zuilen moeten op een pragmatisch wijze tolerant zijn ten aanzien van elkaars standpunten; belangrijke beslissingen moeten tot stand komen via onderhandelingen tussen deze topfiguren, die ‘compromismakers’ zijn; schaarse middelen dienen aan de zuilen toegekend overeenkomstig het aantal leden waarover zij beschikken; problemen die tussen de zuilen rijzen moet men depolitiseren; de uitvoerende macht, ten slotte, moet sterk zijn. Wanneer de interactie tussen belangengroepen volgens deze regels gebeurt, spreken we van ‘accomodation’ (Lijphart), of ‘pacificatie’, ‘pacificatiepolitiek’ (Huyse).
[5] K. Deschouwer & P.-E. Stouthuysen, Robotfoto van de Vlaamse groene kiezer. In: De Nieuwe Maand, jg. 28 nr. 1, januari 1985. (Deschouwer & Stouthuyser, 1985).
[6] L. Huyse, De Belgen en hun goden. In: De Nieuwe Maand, jg. 28 nr. 10, december 1985.
[7] Over het ontstaan van de partij, zie: D. Buyie, Van pechstrook tot paradigma. In: De Nieuwe Maand, jg. 28 nr. 1, januari 1985.
[8] Hoelang nog blijft Agalev een buitenbeentje? Een speciale bijlage van De Morgen, zaterdag 25 januari 1986, bl. 9. (De Morgen, 1986).
[9] ibidem.
[10] Ontwerp Krachtlijnenprogramma Agalev 1985. In De Groenen, augustus 1985, bl. 36-40. (OKA, 1985).
[11] OKA, 1985, bl. 35.
[12] Zie bijvoorbeeld, Bladgroen, jg. 3 (1983-1984) nr. 29, bl. 9; Bladgroen, jg. 3 (1984) nr. 33, bl. 4.
[13] OKA, 1985, bl. 36.
[14] Dit woordenspel belet niet dat R. Desmet zich zeer ondubbelzinnig uitspreekt voor de afbouw van de twee schoolnetten. Visie, In: De Groenen, jg. 6 nr. 6, oktober 1985, bl. 7.
[15] De Morgen, 1986, bl. 9.
[16] L. Dierickx, De verschrompeling van de democratie in België. In: De Groene Schriften, nr. 1, 1982. Dierickx argumenteert eerst waarom een basisdemocratisch debat noodzakelijk is, en somt dan een aantal factoren op die het ‘open politieke debat’ bedreigen, zoals het werken met onrechtstreeks verkozenen, het proportioneel of paritair samenstellen van advies- en beleidsorganen, het uithollen van de macht van rechtstreeks verkozen organen.
[17] Deschouwer & Stouthuysen, 1985, bl. 21.
[18] Hoewel er op sommige punten toch meningsverschillen zijn die vanuit verschillen in levensbeschouwelijke achtergrond begrepen moeten worden, en waarbij de tegenstelling tussen katholieken en vrijzinnigen meestal een rol speelt. We denken bijvoorbeeld aan het in de partij gevoerde abortusdebat.
[19] A. Mommen, Agalev, de SP en de coöperatieve. In: De Rode Vaan, jg. 65 nr. 3, 16-23 januari 1986, bl. 10.
[20] L. Versteylen, Wij hebben ze niet meer alle vijf. Stil Leven, Borgerhout, 1980 (1), 1980 (2).
L. Versteylen, De Morgenmensen. Delen 1 & 2. Uitgegeven in eigen beheer, datering ontbreekt.
[21] L. Versteylen, De Morgenmensen. Deel 1, bl. 15.
[22] We analyseerden twee publicaties uit 1982, het jaar dat de werkgroep een partij werd.
L. Dierickx, De verschrompeling van de democratie in België. Zie noot 17.
L. Dierickx, Denkwegen naar een strategie. Voordruk voor inwendig gebruik in partij en beweging, 1982. (Dierickx, Denkwegen, 1982).
[23] Dit staat haaks op het basisdemocratisch gedachtegoed van de groenen.
[24] Dierickx, Denkwegen, 1982, bl. 32.
[25] W. Van Durme, Van groen tot knalrood? In: De Groenen, jg. 6 nr. 3, juni 1985.
[26] W. De Vlieghere, Bloedrood of grasgroen? In: De Groenen, jg. 6 nr. 3, juni 1985, bl. 7.
[27] OKA, 1985, bl. 48.
[28] J. Kruithof, De Groenen als internationaal verschijnsel. In: De Morgen, 1985, bl. 10.
[29] F. Parkin, Middle Class Radicalism. The Social Basis of the British Campaign for Nuclear Disarmement. Manchester, 1968.
[30] P. Bourdieu, Avenir de Classe et Causalité du Probable. in: Revue Française de Sociologie, 1974, nr. 1. Geciteerd bij Stouthuysen, 1984 (zie noot 34).
[31] R. Inglehart, The Silent Revolution: Changing Values and Political Styles among Western Publics. Princeton, 1977.
R. Inglehart, The Silent Revolution in Europe: intergenerational Change in Post-Industrial Societies. In: The American Political Science Review, jg. 65, 1971, bl. 991-1017.
R. Inglehart, Post-materialism in an Environment of Insecurity. In: The American Political Science Review, jg. 75, 1981, bl. 880-900.
[32] P.-E. Stouthuysen, De Vlaamse groene partij Agalev: een voorbeeld van een nieuwe sociale beweging. VUB, Centrum voor Polemologie, Brussel, 1984, mimeo.
[33] F. De Roose, De Groene Golf. In: De Groene Schriften, nr. 7, 1984.
[34] De Morgen, 1986, bl. 4.
[35] Zie bijvoorbeeld Do Morgen, 1986, bl. 4.
[36] L. Hancké, Rechts daagt links uit. De toekomst van 1789. In: De Nieuwe Maand, jg. 28 nr. 1, januari 1985.
[37] P. Burghgraeve, De ecologische problemen, Agalev en de arbeidersstrijd. In: Vlaams Marxistisch Tijdschrift april 1982.