Albert De Coninck
España - Belgen in de Internationale Brigaden
Hoofdstuk 12
Vanaf het begin van de fascistische opstand was het duidelijk dat de objectieven van al de militaire operaties tegen de republiek erop gericht waren, Madrid en het gebied van de Levante te veroveren.
Na de verpletterende nederlaag bij Jarama en Guadalajara stopte het fascistische legercommando zijn grote operaties tegen Madrid en de Levante, althans tijdelijk.
Tegen het einde van de maand maart 1937 trok Franco nieuwe legers en een grote hoeveelheid materiaal samen op het noorderfront. Generaal Mola leidde de operaties: vier brigaden van Navarra, samen 50.000 man en 150 batterijen artillerie vormden de eerste aanvalsmacht. Zij zouden gesteund worden door de brigade ‘Zwarte pijlen’ (Italiaans-Spaans) en de ‘Agrupacion Italiana 23 maart’.
De luchtmacht was onderverdeeld in vijf groepen, waaronder deze van het Condorlegioen. Het Duitse Condorlegioen zou in dit gevecht het concept van de totale oorlog toepassen dat de nazilegers later op massale schaal op Europa hebben toegepast.
Op het zuiderfront zou het franquistisch offensief geleid worden door generaal Queipo de Llano die verklaarde dat zij Almadén slechts als een rijpe vrucht te plukken hadden.
Men mag aannemen dat de offensieven tegen het noorden en op het zuiderfront niet uitsluitend ingegeven werden door zuiver militaire overwegingen.
In het verslag van Bülow-Schwarte, protocolchef van het ministerie van Buitenlandse zaken van het derde rijk, na zijn derde onderhoud met Mussolini, lezen wij: “Mussolini heeft verklaard dat de Spaanse onderneming hem reeds drie miljard lire heeft gekost ... Mussolini wil absoluut de geïnvesteerde kapitalen terugwinnen en hij is van mening dat dit mogelijk is dankzij de belangrijke reserves aan grondstoffen waarover Spanje beschikt.” [1]
Stöhrer, die Duits ambassadeur was bij Franco van september 1937 tot in 1942 schreef in zijn verslag na een onderhoud met Franco: “Overeenkomstig de ontvangen instructies heb ik verklaard dat het maar natuurlijk is dat in betrekking met de nieuwe wapenleveringen aan Spanje en in acht genomen de zwakke reserves van Duitsland aan grondstoffen, wij met recht op de hulp van Spanje rekenen voor de levering van ijzerertsen.” [1b]
Hitler bereidde reeds koortsachtig de tweede wereldoorlog voor en had derhalve dringend belangrijke grondstoffen nodig.
Asturië in het Baskenland bezit belangrijke reserves aan kolen en ijzerertsen en beschikt daarenboven over belangrijke havens zoals Bilbao.
Te Almadén, in het zuiden, bevinden zich de belangrijke kwikzilvermijnen,[2] van kapitaal belang in de oorlogsvoering. Daarenboven was het Franco en de Spaanse generaals een doorn in het oog dat het katholieke Baskenland aan de zijde van de republiek vocht.
De toestand op het Baskische front was voor de republiek weinig bemoedigend. Dit betreft in genen dele de strijdwil der Basken, maar wel het gebrek aan organisatie. Ook de autonome Baskische regering had nog geen regelmatig leger gevormd. Ook daar was de mobilisatie niet doorgevoerd. Men vocht er nog altijd in milities zonder eenheidscommando en zonder algemeen strategisch plan. Het enge particularisme der Baskische nationalistische leiders zou zich nu wreken.
Pogingen om Oviedo te bevrijden waren reeds mislukt daar men dit offensief had overgelaten aan de Asturische milities alleen.
Een offensief om een verbinding tot stand te brengen met het republikeinse leger dat aan het front van Aragón stond, was eveneens mislukt. Het was een herhaling van de fouten die bij het offensief te Oviedo gemaakt werden. President Aguirre had geweigerd Asturische milities en deze uit Santander voor het offensief in te zetten.
Op 31 maart gingen de fascistische legers tot de aanval over in de sector Alava-Vergara.
De half uitgehongerde, slecht geklede en slecht bewapende milities wierpen zich direct in het tegenoffensief. De botsing was geweldig. Het offensief van Mola werd tegengehouden en teruggeworpen. Mola verklaarde dan dat zijn offensief was opgehouden door de hevige regenval, net of het voor de Basken niet regende.
De militaire geschiedschrijver van Franco, Aznar[3] schreef over deze gevechten voor de hoogte van Sabigan en Altun: “Het is hier op 14 april, dat het rode front zijn linies opnieuw versterkt en een nieuwe stormloop doet op de lijn Urquiola-Sabigan. Hun hardnekkigheid tart elke beschrijving. Tegen zes uur ‘s avonds, is gans het systeem, uitgenomen de haven van Urquiola, opnieuw in handen van de vijand. De eerste brigade heeft de hoogte 932, en de flanken van Altun en Sabigan moeten opgeven...”
Het offensief verliep rond de as Villareal-Miravalles-Bilbao.
De heilige stad Guernica lag buiten deze sector. Op 26 april, ‘A los cuatros de la tarde ... om vier uur ‘s namiddags’ verschijnen boven Guernica de Junkers 52 en de Heinkels III van het Condorlegioen. Het is marktdag en de bevolking is uit alle windstreken naar de stad gekomen. De eskaders van het Condorlegioen werpen zich als sperwers op de stad en laten hun last van spring- en brandbommen los. Guernica wordt totaal vernield. De bevelvoerders van de eskaders waren Galland en Trettner. In 1940 zullen deze ‘Heren’ de ‘Panzerdivisionen’ op de wegen van België en Frankrijk in de lucht vergezellen.
De hiërarchische overste van Galland die de ‘technische’ leiding over het bombardement had, was generaal Sperrle die zijn kunnen later zal herhalen op Rotterdam en Coventry. Trettner vinden we later terug als generaal van de ‘democratische’ Bundeswehr.
Lange tijd zullen de fascisten pogen de tesis ingang te laten vinden, dat Guernica door de Basken zelf werd vernietigd, maar op het proces van de nazistische oorlogsmisdadigers te Nürnberg in 1948, erkende Goering: “Wij hebben de stad als proefterrein gebruikt”.
Op 20 april was Mola onder dekking van het tankleger opnieuw ten aanval gegaan om pas tegen einde mei voor de ‘ijzeren ring’, de verdedigingsgordel van Bilbao te komen. Op 12 juni begint de aanval op de verdediging. Honderdvijfentwintig bombardementsvliegtuigen concentreren hun aanvallen op een frontbreedte van slechts 7 kilometer. De artillerie vuurt op hetzelfde doel. De verdedigers houden nog een week stand. Op 19 juni 1937 wordt Bilbao bezet.
Terwijl het offensief tegen het Baskenland bezig is, komt ook het offensief op het zuiderfront los. Queipo de Llano nadert Pozoblanco en bedreigt de kwikzilvermijnen van Almadén.
Het republikeinse commando besluit over te gaan tot een tegenaanval in de flanken en het verder gelegen mijngebied van Peñaroya te veroveren.
De 13e Internationale Brigade, gesteund door twee Spaanse bataljons, wordt met die opdracht belast. Bevelhebber: generaal Gomez.
De 13e Brigade[4] bestaat in hoofdzaak uit Duitse, Poolse, Franse en Tsjecho-Slowaakse vrijwilligers. Vóór de inzet op het zuiderfront bevond de Brigade zich in het hooggebergte van de Sierra Nevada waar zij met succes de wonderbare mars over het eeuwige ijs van de Sierra had gemaakt en bij Pitres de 800 ingesloten republikeinen wist te bevrijden.
We laten de bataljonscommissaris van ‘Tschapaïev’, Ewald Munschke[5] aan het woord: “Op 3 april zijn we hier aangekomen. We bevinden ons voor Valsequillo. De bevelen luiden: aanvalsrichting Peñaroya-Pueblo Nuevo. De grote baan Badajoz-Córdoba bij Fuente Ovejuna afsnijden. Het eerste objectief is Valsequillo heroveren en doorstoten naar La Granujela. 4 april ‘s morgens. Het bevel wordt met gedempte stem van man tot man doorgegeven: ‘In Schützenlinien ausschwärmen’.
Het 1e peleton zal het sterk verdedigde station van Valsequillo aanvallen. Op de rechterzijde een groep Tsjecho-Slowaken, links ‘Mickiewicz’.
Voor het station is er haast geen terreindekking. Sprongsgewijze naderen we het station en stellen ons op achter de aldaar opgetimmerde barakken. De vensters van het station zijn met zandzakjes afgeschermd. Daarbinnen is een machinegeweer opgesteld dat ons bestendig onder vuur neemt. Wij proberen de zandzakjes open te schieten opdat het zand er uit zou lopen en we dat M.G. kunnen treffen. Dat lukt niet. De nachtelijke uren hebben het zand te vochtig gemaakt. Men probeert het met handgranaten. De kameraden vallen dodelijk getroffen neer. We hebben geen tanks hier. Ondertussen is ‘Mickiewicz’ op de linkerzijde doorgedrongen. Na vier uur gevechten bestormen we het station dat in onze handen valt. Valsequillo wordt nu ook veroverd. We hebben 131 man verloren, waarvan 33 doden. ‘s Anderendaags 5 april zijn we voor Granjuela dat we snel veroveren. Op 6 april staan we voor de Sierra Noria. ‘Mickiewicz’ en een Spaans bataljon veroveren de Sierra en een belangrijke oorlogsbuit. De fascistische troepen die tot op 3 km van Pozoblanco waren gekomen, moeten zich terugtrekken wegens gevaar voor insluiting. We gaan nu de Sierra Mulva over en bereiken de hoogten van Peñaroya-Fuenteovejuna. De bedreiging op Almadén is afgeweerd maar het lukt niet om verder op te rukken. We graven ons in. We zijn hier tot 28 juni gebleven vooraleer afgelost te worden. We liggen bestendig onder MG-vuur en worden voortdurend gebombardeerd door Junkers 52. In het bataljon ontstond onder de Duitse kameraden het lied
‘Ich mocht’ erwachen beim Sonnenschein
Am Himmel dürfte kein Flieger sein ...’
Bij dag kunnen we ons haast niet bewegen en de zon verbrandt onze huid. We hebben haast geen drinkwater. ‘s Nachts hebben we moeite om te rusten wegens de slangen, schorpioenen, muggen en ander ongedierte.
In die dagen werd het bataljon bezocht door de Tsjechische en Duitse schrijvers Egon Erwin Kisch en Erich Kuttner, auteur van een stuk Vlaamse geschiedenis, ‘Het hongerjaar 1566’.
Over de partizanenacties in het Franco-gebied is doorgaans weinig geweten.
Reeds vanaf juli 1936 hadden zich in de zones waar de fascistische opstandelingen hadden overwonnen, partizanengroepen gevormd op spontane wijze. Het waren militianen en burgers die zich in het gebergte hadden teruggetrokken.
In de provincie Huelva rekende men op circa 3.000 partizanen uit de streken van Aznalcollar, Rio Tinto, Nerva en andere lokaliteiten. Generaal Queipo de Llano sprak later daarover als van het front van de Sierra’s.
Ook in Galicië hadden zich honderden boeren en vissers in het gebergte van Viena del Bollo teruggetrokken. In de streek van Don Benito, in de Sierra Hermosa, een 80-tal kilometer van de Portugese grens, opereerden een 20-tal partizanengroepen. Ook westelijk van Granada, bij Montefrio, in de Sierra Parapanda bevonden zich groepen guerrillero’s evenals in de streek van Antequera.
Na de val van de republiek bleven in de Sierra Nevada tot 1945 partizanengroepen actief!
Tot maart 1937 was er praktisch geen georganiseerde verbinding vanwege het republikeinse legercommando met deze guerrillagroepen. De communistische partij had weliswaar verbindingen weten tot stand te brengen met vrijwilligers uit het 5e regiment, maar dit betekende nog niet dat er een coördinatie van de acties met de legerleiding was tot stand gekomen.
Pas in die maand maart komen regelmatige verbindingen tot stand en zal men de activiteiten proberen te coördineren. Hiertoe was de ‘Brigada Especial’ opgericht die bestond uit Spanjaarden en leden van de Internationale Brigaden. De activiteiten van de ‘Brigada Especial’ werden uiteraard strikt geheim gehouden.
Voor het zuiderfront bevond zich de staf van de guerrillero’s nabij het stadje Jaén. Er was daar weinig drukte bemerkbaar. De verschillende groepen die er verbleven, vertrokken gewoonlijk na enkele dagen naar hun verschillende ‘overgangspunten’: de plaatsen waar men het vijandelijk gebied binnendrong. De overgangspunten werden grondig bestudeerd en gedurende enkele dagen nauwkeurig in het oog gehouden.
Met groepen van vier à vijf man, doorgaans begeleid door een Spanjaard die de bergpaden grondig kende, werd er meestal bij valavond opgetrokken.
Als guerrillero moest men buiten een stevig moreel een minimum aan fysiek uithoudingsvermogen bezitten, op kompas kunnen marcheren, zich weten te oriënteren, kaarten kunnen opstellen en diverse wapens en explosieven kunnen hanteren.
In maart 1937 bestond de staf te Jaén uit enkele Spaanse officieren, een Sovjetvrijwilliger en een Joegoslaaf. Later kwamen er nog Duitse kameraden bij.
Met het oog op het offensief der republikeinse troepen rond Pozoblanco kregen de guerrillero’s de opdracht, de spoorwegverbinding Málaga-Granada en Málaga-Córdoba op te blazen. Er moest verhinderd worden dat het fascistisch commando snel troepen zou kunnen aanvoeren om tegen de republikeinse eenheden in te zetten.
Men vertrok vanuit Jaén. De springstoffenlast lag in mandjes geborgen, op een ezel. Veiligheidshalve liet men dat ezeltje zonder hoefijzers om het zo zachtjes mogelijk mee te laten ‘opstappen’. We moesten er voor zorgen zo weinig mogelijk gerucht te maken. Maar in de bergen wordt het kleinste lawaai vertienvoudigd. Af en toe werden we door vliegtuigen overvlogen en dan was het een kwestie van verstoppertje spelen. Met die ezel ging dat alles niet zo eenvoudig. Daarom besloten we ons zoveel mogelijk tijdens de dag te verbergen en alleen bij valavond en ‘s nachts op te trekken. Zo trokken we door de bergpaden van La Pandera en Paredon op in de richting van de Sierra Parapanda. In de Sierra hielden we halt, zochten een veilige schuilplaats uit, van waaruit we de eigenlijke operaties zouden uitvoeren. Nu ook het materiaal ter plaatse was besloten we dan ook maar onze ezel de vrijheid te schenken en ons daarmede van een lastpost af te maken.
Paco, onze Spaanse berggids werd uitgezonden om het contact met plaatselijke partizanengroepen op te nemen. Dit gebeurde met de hulp van boeren die hier en daar in de bergen een lapje grond bewerkten.
‘s Anderdaags was de verbinding reeds tot stand gekomen en troffen we elkaar op een vijftal kilometer van onze bivakplaats. Een groep Spaanse guerrillero’s zou de actie op de spoorweg naar Córdoba op zich nemen.
Onze groep nam de spoorweg Málaga-Granada voor zijn rekening.
De springlading werd aangebracht nabij het stadje Loja waar de spoorweg zich als een serpentijn door de hoge bergen slingert. Westwaarts van Loja werd een tweede springlading aangebracht om eventuele hulpcolonnes op te houden. De lading werd ‘s nachts tot ontploffing gebracht en onmiddellijk braken we op en trokken ons noordwaarts terug.
Later vernamen we dat de Spaanse groep eveneens haar actie had weten uit te voeren ten zuiden van Córdoba, oostelijk van Montemayor.
Een der stoutmoedigste operaties van de partizanen van het zuiderfront greep plaats in de maand mei 1938.
Tussen Motril en Calahonda aan de Middellandse Zee bevindt zich de vesting van Corchuna. Na de val van het Asturische front had het fascistisch commando 300 Asturische officieren en politieke commissarissen naar deze vesting overgebracht en ‘ter beschikking’ van Queipo de Llano gesteld. Men kon veronderstellen welk lot hen te wachten stond.
Bij de staf der guerrillero’s werd het plan uitgewerkt deze gevangenen te bevrijden. Een groep van 21 partizanen werd met deze opdracht belast. Het voordeel voor de operatie bestond in het feit dat de frontlijn slechts op een vijftiental kilometer oostwaarts van Corchuna liep en daar dus ook de Middellandse Zee bereikte.
De groep werd uitgerust met drie lichte machinegeweren, pistolen, granaten, landmijnen en dolkmessen.
Vooraf vertrokken, in een klein roeibootje, vier verkenners. Afgesproken werd dat zij drie dagen later door de rest van de groep zouden vervoegd worden. Gedurende drie dagen moesten zij de vesting en haar omgeving verkennen. Zij moesten de gewoonten van de vestingwacht bestuderen, de uren van de aflossing en de uren waarop uit Motril de dagelijkse verbinding kwam.
Drie dagen later kwam de ganse groep samen tussen de rotsen aan de voet van de vesting.
Rond 9 uur ‘s avonds moest een eerste groep vertrekken en de landmijnen plaatsen om eventuele versterkingen uit Motril en Calahonda tegen te houden. Ongeveer een uur later vertrok een tweede groep om de telefoonverbinding door te snijden. De derde groep, negen man sterk, moest de wacht bij de ingang van de vesting buiten gevecht stellen. De vierde groep beschikte over de drie machinegeweren om de ganse operatie te dekken.
De vestingwacht, verrast, werd zonder een schot te lossen uitgeschakeld. Snel werd in de vesting zelf binnengedrongen en de rest van de wacht in bedwang gehouden. De dekkingsgroep stuurde daarop een paar man met een machinegeweer. De vestingscommandant werd op zijn bed verrast en was al heel blij dat hij de sleutels van de toegangspoort tot de cellen mocht overhandigen.
Rond 11u30 waren de gevangen Asturische officieren en commissarissen op de vestingskoer verzameld en werd een deel onder hen bewapend met de geweren van de gevangen fascistische wacht die op haar beurt opgesloten werd in de cellen.
Snel verliet men nu de vesting in de richting van Calahonda, waar men rond 1 u ‘s nachts aankwam. De uitgezette wachtposten van het fascistisch garnizoen werden op hun beurt verrast en pas op dat ogenblik vielen de eerste vuurschoten: de bevelvoerder der partizanen, een Duits kameraad, schoot de groene lichtkogel af, waarop het republikeinse front, dat even voorbij Castell de Fero lag, een aanval op Calahonda inzette.
Het garnizoen van Calahonda zat aldus tussen twee vuren, begreep waarschijnlijk niet wat er precies gaande was, verdedigde zich in wanorde en paniek, wat de colonne partizanen met haar 300 bevrijde gevangenen toeliet, gaaf en gezond in de republikeinse linies aan te komen.
In de sector van Don Benito opereerde gedurende 4 à 5 maanden een partizanengroep die onder leiding stond van een Oostenrijkse kameraad. Zijn ware naam kenden wij niet. Hij werd ‘Lange Hias’ genoemd. Hij was afkomstig uit Salzkammergut en was een groot bergbeklimmer en skiloper.
‘Lange Hias’ zal na de acties in de sector van Don Benito nog acties leiden achter het front te Teruel. Tijdens de tweede wereldoorlog vocht ‘Lange Hias’ in het Franse maquis bij de ‘Francs-tireurs et Partisans’. Het is door de vertellingen van ‘Lange Hias’ en zijn mannen dat Hemingway, die toen in Spanje was, inspiratie vond voor zijn bekende roman ‘Voor wie de doodsklok luidt’. Hemingway heeft daar heel wat van zijn eigen fantasie aan toegevoegd.
De partizanenacties bleven niet onopgemerkt bij het Francocommando.
Het duurde trouwens niet lang of het fascistisch legercommando vaardigde op 6 augustus 1937 een decreet uit waarbij iedereen met de doodstaf bedreigd werd “die hulp of inlichtingen zou verschaffen aan personen die in de ‘nationalistische zone’ met vijandelijke bedoelingen rondzwierven”.
Op 19 mei 1937 had ambassadeur Stöhrer in zijn verslag aan de Reichsregering reeds gemeld: “Nationalistisch Spanje ontbeert nog onder vele oogpunten eenheid en solidariteit... Dit feit werd aangetoond door een reeks aanslagen ... door pogingen tot opblazen van bruggen, door ongevallen die in munitiedepots voorkomen, door kwaadaardige brandstichtingen en door een guerrilla die in Zuid-Spanje en in Asturië heerst...”
Begin december 1937 werden grote troepenconcentraties van Franco waargenomen ten noorden van Guadalajara. Uit deze berichten trok het republikeins commando het besluit dat een nieuw grootscheeps offensief tegen Madrid in voorbereiding was.
De republikeinse legerleiding wilde Franco het gevechtsinitiatief ontrukken en hem doen slag leveren op een terrein ver genoeg van het Madrileense front.
De keuze viel op Teruel, de onneembare stad.
De voorbereidingen moesten snel gebeuren om Franco voor te zijn. Alle maatregelen moesten genomen worden om het strengste geheim over troepen- en materiaalconcentratie te bewaren.
De stad Teruel ligt als een arendsnest op een hoogte van 950 meter. Rond de stad liggen diepe dalen die in de loop van duizenden jaren erosie zijn ontstaan. Een tweede kring wordt gevormd door naakte, ontoegankelijke rotsen die tot 2.000 meter reiken. In de zomer heerst er een stikkende hitte, in de winter ligt de sneeuw er vaak meters hoog en daalt het kwik tot min 20°.
Op 15 december 1937, in volle winter, bij strenge vorst en ijzige wind, verlieten in de duisternis de republikeinse troepen hun stellingen tussen Villastar en Bezas ten zuiden van Teruel, en vanuit het noordwesten te Villalba-Bajas.
Door de sneeuw wadend volgden zij de bergtoppen om zich in een halve boog rond Teruel op te stellen. De aanval moest bij verrassing gebeuren. Er was geen artillerievoorbereiding. Deze kon trouwens maar dichterbij gebracht worden wanneer de toegangswegen waren vrijgemaakt. Er werd ook niet vooraf vanuit de lucht gebombardeerd. Op 16 december sloten de troepen de tang tussen de dorpjes Caudé en San Blas. De grote baan Teruel-Zaragoza werd afgesneden. Teruel met heel zijn verdedigingsdispositief zat volledig ingesloten. De fascistische troepen gaven zich spoedig rekenschap van hun situatie en verschansten zich in de stad.
De republikeinse troepen gingen tot de aanval op de stad over en na vier dagen verwoede gevechten in de stad was deze, op 21 december, op één weerstandsnest na, in handen van de republiek. De bevelhebber van Teruel, kolonel Rey d’Harcourt, zou pas op 7 januari 1938 capituleren.[6]
Het offensief van Teruel werd volledig uitgevoerd door Spaanse brigaden. De 11e en 15e Internationale brigade kwamen daar pas in gevecht bij het tegenoffensief van Franco dat op 29 december begon.
De overwinning te Teruel had een diepe weerklank. Het strategisch doel was bereikt.
Het nieuwe offensief tegen Madrid dat voor dezelfde periode voorzien was, werd verhinderd. Door de vijand te verplichten slag te leveren in een sector die hij niet uitgekozen had en door zijn troepen en materiaal over ongeveer 150 km te verplaatsen, was hij ook niet meer in staat het offensief tegen Madrid onmiddellijk op te nemen. De militaire expert van de ‘Frankfurter Zeitung’ schreef op 11 januari 1938 hieromtrent o.m.: “De aanval van de milities was eerst op de noordelijke en zuidelijke voorsteden van Teruel gericht, vervolgens van daar uit op de baan van Teruel naar het westen ... De voorbereidingen waren volkomen geheim gebleven en met een verbazende hevigheid losgebroken ... Na een week was het nationalistisch garnizoen volledig van de buitenwereld afgesloten ... Franco — naar wat wij daarvan tenminste weten — bereidde zijn offensief op andere punten van het 1.300 km lange front voor, bij Madrid of Málaga. Zuiver militaire overwegingen hadden hem er moeten toe brengen in koelen bloede het verlies van zijn stellingen en de capitulatie van het garnizoen te Teruel te aanvaarden zonder zich te laten afleiden van zijn eigen groots offensief plan...”
De redenering van de ‘Frankfurter’ was steekhoudend. Maar het republikeins commando wist ook dat het te doen had met lieden die geen nieuwe overwinning van ‘de roden’ konden aanvaarden.
Oberst von Xylander, van de Berlijnse militaire academie schreef in het ‘Berliner Tageblatt’ van 18 januari 1938: “De republikeinen hebben niet alleen, met de inname van Teruel, een succes op de nationalen weten te halen. Zij hebben getoond dat hun pas getrainde troepen sterker zijn dan men in het algemeen geloofde en dat hun commando, voor de eerste maal in deze oorlog, haar wil aan de vijand heeft weten op te dringen en hem zware verliezen heeft toegebracht...”
De gevechten rond Teruel zetten Duitsland en Italië aan, meer materiaal, waaronder kanonnen en tanks, naar Franco te sturen (hun schepen legden intussen reeds aan in de haven van Bilbao).
Het tegenoffensief dat op 29 december begon, werd een zwaar en langdurig gevecht. De 11e en 15e Internationale Brigaden kwamen uit reserve om de Spaanse brigaden te versterken. De krachtsverhoudingen waren: 45.000 man langs republikeinse zijde, 130.000 langs de kant van Franco, plus overwicht in vuurkracht. Toch kwam het tegenoffensief slechts langzaam voorwaarts.
Op 17 januari 1938 vecht men voor het bezit van het bergmassief van el Muletón, dat door de 11e Internationale Brigade verdedigd wordt. Daar is niets dan rots, sneeuw en een ware poolwind.
Vele strijders moeten met bevroren ledematen weggebracht worden. Onder hen de Mechelaar Michel Queeckers die als artilleur dienst deed. Obussen en vliegtuigbommen slaan op de rotsen in waarvan brokken en scherven een moordende uitwerking hebben.
De gevechten zijn van een uitzonderlijke hevigheid. Ook de Spaanse bataljons vechten als leeuwen. Wanneer op een gegeven ogenblik een compagnie van het ‘Hans-Beimler’-bataljon op het punt staat overrompeld te worden, komen de Spanjaarden van de 21e Brigade ter hulp en in een lijf aan lijf gevecht verdrijven zij de fascisten uit de republikeinse stellingen.
De overmacht aan mannen en materiaal zal toch uiteindelijk beslissen en op 22 februari beveelt het republikeins commando Teruel prijs te geven. Het gros der republikeinse troepen wordt aldus aan vernietiging onttrokken.
Van 13 tot 16 november 1937 vergaderde te Valencia het Centraal Comité van de Spaanse communistische partij.
Uit het verslag van de algemene secretaris José Diaz nemen we enkele passages over.
“Sommigen denken dat het verlies van het noorden onafwendbaar was als gevolg van zijn afzondering van de rest van het republikeinse gebied. Dat is niet waar. Het noorden had kunnen gered worden zo allen en namelijk de regering Caballero een andere politiek hadden gevolgd.
Men heeft ook beweerd dat Madrid onverdedigbaar was en nochtans...
Zo Madrid behouden werd is dat niet het gevolg van een mirakel. Dit hebben we te danken aan de energieke massa-actie. Terwijl men in Madrid de energieën van het volk kon mobiliseren, waren in het noorden, vooral te Bilbao en Santander openbare meetings en vergaderingen verboden.
Terwijl te Madrid het enorme politieke werk in het leger de strijdgeest versterkte en er toe bijdroeg de milities om te vormen in een regelmatig leger, werd in het noorden deze activiteit als ‘proselitisme’ betiteld en bleven de milities van de partijen en de vakbonden bestaan zonder samenhang, zonder eenheidscommando, zonder discipline.
Terwijl te Madrid de politieke commissarissen de soldaten opvoedden en met het militair commando samenwerkten en aan allen het voorbeeld gaven van autoriteit en heldhaftigheid, werden zij in het noorden verjaagd.
Wij hebben de politiek van de Baskische regering duur betaald, de politieke van Aguirre en de nationalistische leiders, die ongelukkiglijk werd bijgetreden door de vertegenwoordiger van de communistische partij van Baskenland, Juan Artigarrabia.
Het moreel van ons leger mag geen ogenblik verwateren. Madrid geeft het voorbeeld. Madrid wijst de weg ... No pasaran!”
Op internationaal vlak worden door de Communistische Internationale aan de Socialistische en aan de Vakbondsinternationale voorstellen gedaan voor een gezamenlijk optreden ten gunste van de republiek. Dit gemeenschappelijk optreden werd systematisch door de Socialistische Internationale van de hand gewezen, alhoewel op 11 maart 1937 de IIe Internationale en de Vakbondsinternationale een resolutie opstelden waarin verklaard werd dat: “De meest belangrijke dienst welke wij aan de strijders kunnen bieden die in een dodelijk gevecht gewikkeld zijn voor een zaak die ook de onze is, is de wereldopinie wakker schudden van wie uiteindelijk de uitkomst van het conflict zal afhangen.”
Deze weinig concrete stellingname heeft vanzelfsprekend de strijders op de fronten niet veel praktische steun geleverd. De Spaanse republikeinen hoopten vooral dat de socialisten in Engeland een actie tegen de conservatieve regering zouden voeren teneinde aan de politiek van medeplichtigheid met het Spaanse, Duitse en Italiaanse fascisme een einde te stellen.
Labour waste echter haar handen in onschuld door te verwijzen naar de komende verkiezingen die een wijziging van de regering en van de politiek zouden kunnen medebrengen. Hetzelfde werd verwacht van de Franse socialist Léon Blum, die zich op zijn beurt achter de Engelse politiek verborg.
In april 1937 richtten de socialistische en communistische partijen van Spanje, alsmede het Spaanse vakverbond een oproep aan de IIe, de IIIe en de Vakbondsinternationale om energieke gemeenschappelijke acties te voeren.
Georges Dimitrov, secretaris van de Communistische Internationale, betuigde zijn akkoord met die oproep en stuurde een telegram aan de Brouckère te Brussel, waarin aangedrongen werd op een positief antwoord op de oproep van de Spaanse arbeidersorganisaties.
Het antwoord van de Brouckère luidde: “Onze Internationale volbrengt volledig haar plicht in het kader van haar verantwoordelijkheid. De voorzitter, noch de secretaris hebben de volmacht, zoals u weet, om bij het voorgestelde comité aan te sluiten.”
Dimitrov stuurde een nieuw telegram aan de Brouckère, waarin hij ondermeer schreef: “... Wij kunnen uw opinie niet delen volgens dewelke de Socialistische Arbeidersintemationale volledig haar plicht doet, vermits zij de aaneensluiting van al de krachten van het internationaal proletariaat blijft afwijzen ... De Communistische Internationale blijft bereid ieder voorstel van uwentwege te onderzoeken...”
Op dit telegram volgde een positief antwoord van de Brouckère en een bijeenkomst wordt gehouden op 21 juni 1937 te Annemasse in Frankrijk. De Brouckère en F. Adler die er de Socialistische Internationale vertegenwoordigden, verklaarden evenwel, niet gemachtigd te zijn een akkoord af te sluiten. Niettemin werd er in het slotcommuniqué op gewezen dat de afgevaardigden akkoord gaan om de contacten te hernieuwen en de concrete middelen voor materiële en morele hulp aan Spanje verder te bestuderen.
Na deze vergadering werd door de rechterzijde van de Socialistische Internationale een kampanje tegen de Brouckère ingezet. Deze laatste, evenals Adler en Van Roosbroeck boden hun ontslag aan. Deze ontslagen werden niet aanvaard.
Tenslotte weed op 9 juli te Parijs een nieuwe bijeenkomst van de vertegenwoordigers der twee Internationalen gehouden, waar men niet verder kwam dan een beginselverklaring.
Op 20 november 1937 schreven Maurice Thorez en Marcel Cachin, leiders van de Franse communistische partij, aan de Brouckère en Adler dat zekere regeringen van westelijke landen het inzicht koesterden het regime van Franco officieel te erkennen en dat een bijeenkomst op maandag 22 november 1937 te Parijs wenselijk zou zijn.
De leiders van de IIe Internationale antwoordden dat zij niet gemachtigd waren aan een dergelijke bijeenkomst deel te nemen.
Alle pogingen van de Communistische Internationale om de Spaanse republiek ter hulp te komen door een krachtdadige internationale actie van de arbeidersklasse, botsten af op de weigering van de socialistische leiders.
In mei 1938, wanneer reeds de schaduw van het fascisme over geheel Spanje hangt, doet de Communistische Internationale nog een pathetische oproep: “Proletariërs van de gehele wereld! Republikeins Spanje is in gevaar. De wrede vijanden van het Spaanse volk hebben het front van Aragón doorbroken. Zonder ophouden sturen zij nieuwe troepen en wapens naar Spanje. De internationale reactie wil de nederlaag van het Spaanse volk, maar miljoenen werkers over de gehele wereld willen de overwinning van het volk van Spanje ... Er zijn wegen en middelen, er zijn mogelijkheden om zonder dralen het Spaanse volk doelmatig te helpen ... Proletariërs van Frankrijk! Kleinzonen van de glorierijke Commune van Parijs! Eist de onmiddellijke opheffing van de blokkade tegen de Spaanse Republiek ... Arbeiders van Engeland! ... Breekt de weerstand die de reactionaire leiders van uw vakbond en de Labourpartij stellen tegenover de eenheid van de internationale actie ... Antifascisten van alle landen! ... Verenigt u in een machtig volksfront tegen het fascisme, tegen de imperialistische oorlog...”
Maar de verwezenlijking van dit machtig volksfront was al te veel ondermijnd door de rechtsen in de sociaaldemocratie; de linkse krachten binnen de socialistische partijen, die met rechts niet breken wilden, bleven machteloos.
Op 9 maart 1938 wordt op een frontbreedte van 80 kilometer, gaande van Zaragoza tot de noordelijke bocht van de Alfambrarivier, het offensief ingezet dat het republikeinse gebied in twee moet snijden. Alle delen van het aanvallende fascistische leger zijn gemotoriseerd. Langs de stoffige wegen van Aragón, vooraf gegaan door tanks, rijden de vrachtwagens met troepen op. Escadrilles jacht- en bombardementsvliegtuigen begeleiden hen. Verschillende legerkorpsen nemen hier aan deel: het legerkorps van Navarra (generaal Solchaga), dat van Aragón (generaal Moscardo), van Marokko (generaal Yaguë), van Galicië (generaal Arando), het Italiaanse legerkorps (generaal Berti), de divisie cavalerie (generaal Monasteiro), de 15e verbindingsdivisie (generaal Escamez), de 1e autonome divisie van Navarra (kolonel Valiño).
In twee tot drie dagen maken zij een vooruitgang van dertig tot vijfendertig kilometer.
Het gaat alles zo snel dat de terugtrekkende republikeinse eenheden niet meer weten of zij zich in eigen of vijandelijk gebied bevinden.
Op 14 maart zijn de Italianen te Alcañiz. De 11e en 15e Internationale Brigaden in de sector van Belchite zijn omsingeld maar gelukken er in na heftige gevechten uit de greep te komen.
Belchite en Azaila vallen in fascistische handen.
Het Oostenrijkse bataljon ‘12 februari’ van de Internationale Brigaden is eveneens omsingeld maar slaagt er ook in te ontkomen en tussen Alcañiz en Caspe de 11e brigade te vervoegen.
In de sector van Batea verloor het ‘Thälmann’-bataljon het contact met de andere eenheden van de brigade. Van de 450 man die het bataljon telde, wisten er 80 nog tijdig terug te trekken. De rest geraakte omsingeld. Er werd nog gepoogd ze te ontzetten, maar het was tevergeefs. Na hun munitie te hebben opgebruikt, zullen de Duitse kameraden het gevecht verder zetten met de bajonet en in een gevecht van man tegen man zullen zij ook allen sneuvelen.
Bij de stad Caspe vocht generaal Lister met enkele Internationalen en o.m. met het Engelse bataljon tegen de oprukkende fascistische divisie uit Italië ‘23 maart’. Het is bij Caspe dat de Belgen van de 14e Brigade Lister ter hulp komen. Het verhaal van deze gevechtsfase laten we hier over aan onze vriend Raoul Baligand, die compagniecommandant was in de 14e.
Sedert meer dan een maand lag de 14e Brigade in eerste linie bij het Escoriaal. Het front was daar sedert lang gestabiliseerd en betrekkelijk kalm.
Op 12 maart 1938, om kwart voor acht, komt een telefoonoproep van commandant Boursier. Aan zijn stem hoor ik dat er iets op til is. Ik werd op de commandopost van het bataljon ontboden. Ik verwittig de politieke commissaris en de sectiechef, mijn orders af te wachten.
De bevelen zijn eenvoudig. We verlaten dadelijk onze stellingen. In volle dag, in open terrein, bereiken we in kleine groepjes de verzamelplaats, een 8-tal kilometer verder. Spaanse eenheden die eveneens aan het Escoriaal in de frontlinie liggen, zullen zich verspreiden en onze stellingen voor een deel innemen. Rond 11 uur zijn de 123 man van de compagnie met uitrusting ter plaatse en nemen plaats in drie vrachtwagens.
Met 40 man in een camion, rechtstaande heb je wat plaats, maar zittend, zit je met de kin op de knieën. Voor de mijnwerkers uit de Borinage, waarvan een aantal in onze compagnie zijn, is die houding niet zo ongewoon. Maar voor de anderen die dit 48 uur zullen moeten volhouden is het een marteling. Nu en dan houden we halt om ons te bevoorraden.
Op 14 maart schijnen we ter bestemming te zijn. Op een wip zijn we allen uit de vrachtwagen en we kijken begerig naar de keuken uit. Onze hoop, ons wat uit te strekken en de maag te verzadigen, blijkt een dagdroom te zijn. Commandant Boursier beveelt direct te voet op te rukken. Het bataljon is niet volledig. Enkele wagens zijn op het traject van 750 km achtergebleven. Enkele met defect, andere opgehouden door vliegtuigaanvallen en door opstoppingen veroorzaakt door terugtrekkende republikeinse troepen.
Onze wagens maken direct ommekeer om de achterblijvers te gaan halen. Het is onze compagnie, versterkt door een sectie van de compagnie ‘Pierre Brachet’, onder bevel van luitenant Armand Frère, en een sectie mitrailleurs die de opdracht krijgen: “Het front is doorbroken, de vijand nadert snel en beschikt over pantserwagens en cavalerie. De stad Caspe ligt 7 km voor ons. De laatst bekomen inlichtingen komen van een verbindingsagent van het Engelse bataljon die ons verklaart dat de resten van de terugtrekkende 15e brigade zich te Caspe bevinden.”
Onze compagnie moet het contact met de 15e herstellen en de fascistische opmars ophouden teneinde de volledige 14e brigade te laten aanrukken en nieuwe verdedigingsstellingen in te nemen.
Wij zetten ons in beweging, voorafgegaan door verkenners. Aan het hoofd van de compagnie, de Spaanse kapitein Garcia, de Engelse verbindingsagent en ikzelf.
We worden vervoegd door een ander deel van de compagnie ‘Pierre Brachet’, met onze vriend André Houllez uit Charleroi aan het hoofd.
Bij het vallen van de nacht naderen we de eerste huizen van Caspe. We hebben tot nu toe vijand noch vriend ontmoet.
Na overleg besluiten we, niet direct in de stad binnen te trekken. In mei-juni 1937, voor het offensief op Huesca, had ons bataljon enkele dagen te Caspe verbleven, waardoor ik nog tamelijk goed de stad kende. We nemen de baan die voor een deel rond Caspe loopt en kunnen aldus de spoorweg bereiken die naar het station loopt.
Bij de kromming van de baan — we waren niet zover meer van het station verwijderd — weerklinken plots sommaties in het Spaans. In een reflexbeweging laten we ons dadelijk in de gracht vallen. Gelukkig maar, want een paar seconden later knettert mitrailleurvuur. Volgens het geluid moet vanaf een 100-tal meter geschoten zijn. Na een paar mitrailleursalvo’s heerst er weer doodse stilte. We liggen plat in de gracht en onbeweeglijk. Voorzichtig verken ik het terrein in de duisternis. Voor ons, waarschijnlijk in het station, zitten de fascistische troepen; links van ons velden; rechts een omheiningsmuur waar de kruinen van enkele bomen boven uitsteken. Waarschijnlijk een herenboerderij.
Fluisterend wordt bevel gegeven de muur ‘af te tasten’ en een opening te vinden. Gelukkig, die opening is er en voorzichtig dringen we het domein binnen. Aan de buitenkant laten we een wacht.
Het is nu al de derde nacht dat we niet geslapen hebben en geen rust hebben genoten. Er is weer geen mogelijkheid om uit te rusten. We moeten ons voorbereiden op mogelijke gevechten. We moeten heel voorzichtig schietgaten in de muur maken, verkenningen in de stad uitvoeren en contact zoeken met de rest van het Engels bataljon. Het is een patrouille van ‘Pierre Brachet’ die de stad in moet. De Engelsen die de patrouille in het donker zagen naderen, meenden met fascistische troepen te doen te hebben. Gelukkig was daar kameraad Stevens die voldoende Engels kende om een schietpartij tijdig te voorkomen.
Om 4 uur ‘s morgens is de patrouille terug met een belangrijke schat. Zij hebben van de Engelsen in het bataljon termosflessen met warme koffie en ravitaillering bekomen. We vernemen dat er bij dageraad door eenheden een aanval zal gedaan worden op de spoorweg, links van ons, en dat wij die aanval van achter de omheining door ons vuur moeten ondersteunen. Die aanval is er gekomen en lukte.
Wij konden ons aan een tegenaanval verwachten en die kwam er inderdaad even voor het middaguur.
Na een hevig artillerievuur van twee uur valt de infanterie, voorafgegaan door tanks, aan op de spoorweg en op de baan naar Alcañiz.
Rond drie uur, onder enorme druk, beginnen onze eenheden die op de spoorweg lagen terug te trekken in de heuvels links van ons en achter ons. Onze compagnie dekt de terugtocht. We bestrijken door ons vuur het kruispunt waar de spoorweg de baan naar Alcañiz bereikt. Plots dagen twee tanks op die op ons afstormen en een tijdje de omheiningsmuur volgen. Vrijwilligers klauteren op de muur en werpen samengebonden granaten op de tanks. Een keert terug, de andere is tot stilstand gebracht. Armand Frère wil de tank inspecteren, maar wordt op de muur door mitrailleurvuur zwaar getroffen. We hebben nog twee gekwetsten; een van hen is de zoon van Joseph Jacquemotte, Robert.
Het bombardement herneemt. Links van ons moet zich de 3e compagnie bevinden. Voor ons, een twee meter hoge muur met daarachter de fascistische troepen. Achter ons de stad die onder het vuur van de 120 mm kanonnen ligt.
Om 17u30 begint de 3e compagnie terug te trekken. Als we niet willen omsingeld en vernietigd worden, moeten we ook weg. Twee FM-geweren moeten ter plaatse blijven en het vuren onderhouden, terwijl het gros der compagnie terugtrekt. Van zodra we uit het domein zijn, geef ik bevel tot terugtrekking der FM-geweren en hun mannen die ons weldra vervoegen.
Buiten de stad vinden we ons bataljon terug dat nieuwe verdedigingsstellingen had ingenomen. De mannen van de 1e compagnie konden niet meer verder. Uitgeput vielen ze ten gronde en konden die nacht gelukkig wat slapen.
‘s Anderendaags ‘s morgens trekken we ons verder terug, achter de Guadoloperivier waar we ons opnieuw ingraven. Het duurt niet lang of we liggen onder kanonvuur en aanvallen van cavalerie die we weten af te slaan door kruisvuur van onze mitrailleurs.
De daaropvolgende dag, nieuwe aanvallen voorafgegaan door tanks. Daar waar de rivier door een duiker onder de baan Caspe-Maella loopt weten enkele tanks door te breken. Ze dringen door tot 150 meter achter onze stellingen. Het is het ogenblik dat we koelbloedig moeten blijven en elke paniek vermijden.
Bevel wordt gegeven, stand te houden en te beletten dat de infanterie door de bres komt. Alle mannen blijven op post en vuren uit alle kracht waardoor de infanterieaanval wordt tegengehouden. De tanks bevinden zich nu in een geïsoleerde positie. Zij durven klaarblijkelijk geen aanval inzetten in onze rug uit angst op antitankgeschut te stoten. Bij de avond trekken zij zich terug. Voor ons is het ogenblik gekomen onze stellingen te verlaten, en verder achteruit te trekken. Het gros van onze brigade is reeds weg. Wij voeren dus de achterhoedegevechten. We vermijden de grote baan en gelukkig maar want iets verder is deze reeds afgesneden door Italiaanse tanks.
We zwerven nu rond in de onherbergzame Sierra de Vizcuerno, zonder kompas, zonder kaarten, zonder drinkwater. Ons oriënterend op de zon, langs uitgedroogde rivierbeddingen lopend met onze mitrailleurs op de rug, proberen we de spoorweg naar Flix te bereiken en deze te volgen. Maar we worden weldra onthaald op vijandelijk geschut. Links en rechts en achter ons zit de vijand. Voorzichtig trekken we verder in westelijke richting en komen tenslotte op een weg die naar Maella voert. We weten niet of Maella reeds gevallen is of nog in onze handen is.
Terwijl we overleg plegen, gebeurt het wonder. Een republikeins konvooi komt de baan afgereden. Het is de commandopost van de 45e divisie die zich verplaatst om een nieuwe frontlinie op te stellen. Generaal Hans, blij de mannen terug te vinden die reeds van de effectievenlijst waren geschrapt als ‘dood of gevangen’, bezorgt ons wat ravitaillering. Nadat we een tweetal uren hebben kunnen rusten, vraagt de generaal ons, weer in de gevechtslinie te gaan, de toestand vereist het.
We trekken met een 200-tal man verder op en bereiken Maella. In rijen van drie, met klaroen voorop, trekken we door de stad. Die ordelijke intrede verwekt verbazing bij de andere eenheden die ook vanuit alle windstreken en in wanorde Maella hebben bereikt.
Weldra zijn we opnieuw in gevechten gewikkeld. We trachten de opmars van de vijand zoveel mogelijk te vertragen om ons op het laatste ogenblik ‘los te werken.
Bij deze terugtocht op de plaats waar de baan van Mazaleon uitkomt, staat een cafeetje waar alleen maar ‘wijn van het vat’ te bekomen is. De door de zon, de gevechten en lange marsen haast uitgedroogde mannen werpen zich op de wijn. Om een catastrofe te vermijden, verplicht ik alle mannen, buiten te komen, en met een FM-geweer worden de tonnen doorzeefd. Dit besluit, dat zeer eigenaardig kan klinken, was een absolute noodzaak. De uitgeputte manschappen die van de wijn gedronken hadden, konden nog amper een 200-tal meter lopen, dan stortten ze neer en vielen in slaap. Velen onder hen werden door de oprukkende fascisten afgemaakt.
Onze calvarietocht is echter nog niet ten einde. Verder op de baan worden we opgehouden door generaal Lister. Hij verzamelt alle officieren en commissarissen en beveelt in linie te gaan in de heuvels die de baan naar Batea beheersen en daar stand te houden tot het gros van de terugtrekkende brigaden voorbij is.
De sergeanten Tulkens uit Luik, Dubermard en Naisy uit de Borinage, Banliez, een Fransman uit de Charente en de Spanjaarden Joaquim, Monleon en Relampago gaan met mij in stelling. De rest van onze eenheid mag verder terugtrekken.
Gans de rest van de dag en de nacht trekken republikeinse eenheden voorbij. ‘s Anderendaags ‘s morgens breken we ook op en na een lange mars bereiken we de 14e brigade in de bocht van de Ebro, die men aan het oversteken is om op de linkeroever in nieuwe verdedigingsstellingen te gaan.
Als we de Ebro over zijn, telt onze compagnie nog 50 man.
Ten einde de verdedigers van Santander ter hulp te komen, ontketende het republikeinse leger op 24 augustus een nieuw offensief ten zuidoosten van Zaragoza. De operatie stond onder het bevel van generaal Pozas.
De hoofdaanval gebeurde in de sector van Quinto-Belchite-Fuente de Ebro. Andere eenheden vielen aan bij Villa Mayor en Zuera, gelegen op de baan die Zaragoza met Huesca verbindt.
De streek van Quinto met zijn kale heuvels, naakte rotsen en zanderige grond doet denken aan Afrikaanse landschappen. De hitte is er onverdraaglijk, en schaduw zelden te vinden. Water is er niet voorhanden. De republikeinse stellingen bevinden zich op een plateau omringd door heuvels waar de vijand zich stevig had verschanst en waar hij alle troepenbewegingen kon controleren. .
Reeds bij de eerste aanval sneuvelde de commandant van het ‘Thälmann’-bataljon, kameraad Georges Elsner en de majoor-geneesheer Domanski. Eenheden van de 11e brigade voerden een omtrekkende beweging uit om Quinto van de achterzijde aan te vallen. Zij werden voorafgegaan door tankeenheden die een opening maakten in de prikkeldraadversperringen. De eerste en tweede linie werden spoedig veroverd waarop de vijand zich in de kerk van Quinto terugtrok en zich daar verschanste. De in de klokkentoren opgestelde mitrailleur hinderde de verdere vooruitgang.
Er werd gewacht tot de morgenuren van 25 augustus om de aanval te hernemen. Ondertussen waren andere eenheden en o.m. het bataljon Dimitrov langs de andere zijde Quinto genaderd en hadden artillerie bijgebracht zodat van op korte afstand en in rechtstreeks vuur de versterkte stellingen onder schot konden genomen worden.
In Spanje zijn de kerken vaak werkelijke vestingen. Meestal op hoogten gebouwd, dikke muren, kelders en onderaardse gangen. Het was slechts na rechtstreeks kanonvuur dat men de Franco-troepen uit de Santa Cruzkerk van Quinto kon verjagen.
Op 26 augustus was Quinto volledig in handen van de republikeinen en zonder verder tijdverlies werd de aanval verder gezet in de richting van Fuente de Ebro en Belchite.
In tussentijd had Franco inderhaast de 13e en 150e divisie van andere fronten weggehaald en in het gevecht gesmeten te Zuera en Fuente de Ebro.
Het Duitse Condorlegioen en de Italiaanse luchtmacht kwamen de Franco-troepen te Belchite ter hulp, stad die door de republikeinse legers omsingeld was.
Het terrein rond Belchite werd omgewoeld door de inslaande bommen. De brandende zon en het opwaaiende stof gaven het gevoel dat men gloeiend zand inademde.
Belchite is omringd door heuvels die een natuurlijke verdediging uitmaken. Net als in Quinto was de ganse omgeving versterkt door Duitse specialisten. Vanuit betonnen bunkers bestreken de machinegeweren alle toegangswegen tot de stad. Het klooster, het station en andere gebouwen waren tot vestingen omgebouwd. Overal zaten scherpschutters.
De 11e en 15e Internationale Brigaden werden ter versterking naar Belchite gezonden. De Poolse generaal Walter Swierzewski voerde er het bevel over de 35e republikeinse divisie. De adjunct van generaal Walter was de Vlaamse mijningenieur V.B. uit de streek van Aalst. Hij was het die aan het hoofd van enkele dinamiteros tot bij het klooster sloop en er een forse springlading aanbracht, waardoor de ‘requetés’ die het klooster verdedigden zich moesten terugtrekken op de binnenstad. De gevechten laaiden nu op, straat per straat, huis per huis. Op 6 september viel Belchite in handen van de republiek, na een laatste ontsnappingspoging van de daar ingesloten 2.000 man van het Franco-leger.
Terwijl de belegering van Belchite plaats had, waren zwakkere republikeinse eenheden opgerukt in de richting van Janlin en de hoogte van Sillero maar werden aldaar tot staan gebracht. Achteraf werd er in de republikeinse legerleiding de vraag gesteld of men niet beter had gedaan de vooruitgang in de diepte voort te zetten in de richting van Zaragoza in plaats van belangrijk materiaal en manschappen op te houden voor de belegering van de stad Belchite.
Terwijl de gevechten in de sector van Belchite-Quinto-Zuera plaats hadden, viel de stad Santander in het noorden in handen van de Italiaanse divisies. Daardoor konden de aldus vrijgekomen troepen tegen de republikeinen ingezet worden rond Zaragoza en kwam het offensief aldaar tot stilstand. Tezelfdertijd wierp Franco het legerkorps van Navarra en het legerkorps van Galicië in het offensief tegen het nog republikeinse deel van het noordelijk front, met name Asturië. Begonnen op 5 september, zal pas op 21 oktober het laatste bolwerk der Asturische mijnwerkers vallen.
Op 22 september onderneemt het republikeinse commando een nieuwe offensieve actie om de druk op Asturië te verlichten.
De aanval heeft plaats in de noordelijke sector van Aragón in het moeilijke terrein der Pyreneeën. De stad Jaca ligt in de aanvalsrichting. De smalle bergwegen zijn zeer gevaarlijk voor pantsers en andere voertuigen. Bij onverhoeds antitankgeschut en tegenaanvallen zijn omkeermanoeuvres onmogelijk en kan men zich niet snel genoeg terugtrekken. Daarom rijden de tanks achterwaarts de wegen op. In de nacht van 22 op 23 september veroveren zij Escuer en vervolgens Biescas. Eenheden bereiken de spoorweg die Zaragoza over Huesca en Jaca met Frankrijk verbindt. Iets meer zuidelijker wordt Jabarella ingenomen. Hierdoor komt het industrieel centrum van Sabinanigo en de stad Jaca ernstig in gevaar. Doch het gebrek aan voldoende reserven belet het republikeinse commando de actie verder door te zetten en het front wordt gestabiliseerd op deze nieuwe lijn.
Zoals reeds gezegd begint het offensief tegen Asturië op 5 september. De weerstand van de Asturiërs, zo rijk aan revolutionaire tradities, tart elke beschrijving. Ondanks de geweldige materiële overmacht en de beschieting vanuit land en van ter zee, kunnen de fascistische troepen slechts langzaam voorwaarts komen.
Aznar beschrijft de weerstand die de brigaden van Navarra onder bevel van Muñoz Grandes[7] ondervonden: “De gevechten van Tarna en Ventaniella zijn heftig: de vijand klampt zich aan het terrein met een uitzonderlijke hardnekkigheid vast. Zelfs de luchtbombardementen gelukken er niet in hem te verdrijven. Het is slechts met de bajonet en door overdadig gebruik van handgranaten dat men de objectieven heeft kunnen bereiken”.
Op 20 oktober valt het belangrijk strategisch punt Villaviciosa en op 21 oktober om 17 uur bereikt de 4e brigade van Navarra de stad Gijon die in vlammen staat.
Het noorderfront bestaat niet meer. Duizenden Asturische strijders hebben nog het Cantabrisch gebergte bereikt waar zij tot guerrilla-acties overgaan.
Na de val van Bilbao werden nieuwe Franco-divisies en vooral Italiaanse voor Santander op het noorderfront samengetrokken. We waren toen juli 1938.
Teneinde de druk op Santander te verlichten besloot het republikeinse commando een offensief in te zetten ten noordwesten van Madrid, in de sector van Brunete.
Franco heeft later erkend dat het offensief bij Brunete hem verplicht had troepen en materiaal van het noorderfront over te brengen naar Madrid. De fascistische luchtmacht die klaar stond om bij Santander te worden ingezet, kreeg bevel zich naar Avila en Talavera terug te trekken. De 4e en 5e brigade van Navarra werden ook van Santander naar het front van Madrid overgebracht.
Het republikeinse offensief was een machtige beweging die Brunete, Boadilla del Monte en heel de sector van Navalcarnero ging omvatten en meteen de ganse fascistische belegering van Madrid in gevaar bracht.
Langs republikeinse zijde namen aan de gevechten deel: het 5e, 18e en 2e legerkorps; de divisie Lister, de 35e divisie van Walter Swierzewski, de divisie Galan en andere hulpeenheden. De troepen werden gesteund door twintig batterijen artillerie, 128 tanks en een honderdtal vliegtuigen.
Op 5 juli, daags voor het offensief op Brunete, werd een krachtig afleidingsmaneuver uitgevoerd in de rug van de vijand voor het Jaramafront. Valdemoro, een plaatsje aan de Jarama, werd hevig gebombardeerd en een groep van een honderdtal guerrillero’s opereerden op de baan Toledo-Madrid. Daardoor verwekte men de schijn dat er wat zou gebeuren aan het Jaramafront.
In de nacht van 5 op 6 juli, terwijl het afleidingsmaneuver aan het Jaramafront aan de gang is infiltreerde de divisie Lister zich in de fascistische stellingen tussen Quijorna en Villanueva de la Canada. Zonder een schot te lossen werden de wachtposten overmeesterd en verspreidden de troepen zich in de bossen ten noorden van Brunete. In de vroege morgenuren werd de aanval ingezet. Op de rechtervleugel vocht het Spaanse bataljon ‘Juan Marco’ dat bij een stormaanval met granaten de eerste Franco-loopgraven innam. In de morgen viel het stadje Brunete reeds in republikeinse handen en ‘s avonds was zulks ook het geval met Villanueva de la Canada.
De 15e, de 34e en de divisie Lister staken ondanks hevig vuur de Guadaramarivier over en ontketenden de aanval tegen de hoogten van Mosquito en Romanillos teneinde verder op te rukken naar Boadilla del Monte.
Franco-historicus Aznar schrijft over de fase van dit gevecht: “Lister had zijn troepen handig opgesteld voor de eerste aanval en wel zodanig dat dezelfde dag, de 6e in de morgen, de verdedigers van Brunete zich als het ware verpletterd zagen onder een golf van roden die zij niet hadden verwacht. Daar de aanvalsbasis zo dichtbij was en men hen niet verwachtte was het effect van de verrassing totaal ... Op die plaats werd de toestand voor de nationalen plots zeer kritiek. De aanval van de vijand had de vorm van een pijl, gericht op één punt. Het front der nationalen stortte daar in mekaar en in de bres die aldus gevormd werd wierpen de roden hun massa’s. Het opperbevel van het Centrum gaf zich terstond rekenschap van het gevaar dat op het front van Madrid woog...”
In de streek van Brunete zijn de klimatologische omstandigheden zeer zwaar. De Spanjaarden zelf zeggen over die streek: “Negen maanden winter, drie maanden hel”. In de zomer, onder een hitte van 45 à 50° ‘s middags, komen de lijken en krengen tot snelle ontbinding en verspreiden een verpestende geur. Drinkwater was er praktisch niet voorhanden. De gevechtsvoorwaarden waren buitengewoon zwaar.
Van zodra de republikeinse troepen de Guadaramarivier hadden overgestoken, was hun objectief het versterkte klooster van Romanillos dat door fascistische troepen bezet was.
De 13e en 15e Internationale Brigaden moesten het klooster innemen. Na drie dagen aanvallen bleef Romanillos in handen van de Franco-troepen. Het fascistisch front was versterkt door 31 bataljons terwijl het Condorlegioen bestendig de republikeinse aanvallers mitrailleerde en bombardeerde.
Op 8 juli om 21u30 signaleert het 49e bataljon der 13e brigade: “Het bataljon telt nog maar 180 man. De manschappen zijn uitgeput. Fysiek onmogelijk de opgelegde taken te volbrengen. Vragen snel versterkingen van twee compagnies: Bataljoncommissaris, Ewald Fisher; Bataljoncommandant, Otto Bruner.”
Een half uur later...
“8 juli 1937 — 22 uur. De vijand heeft op zijn rechterflank versterkingen aangevoerd. De verbindingen met bataljon ‘Juan Marco’ zijn behouden gebleven. Tussen het 49e en het 51e bataljon is een onbezette ruimte gekomen van circa 1.500 meter. Wij kunnen die ruimte niet meer bezetten. Het 51e bataljon zal zich verspreiden en de ontstane leegte bezetten. Alle zware mitrailleurs zijn buiten gevecht. Onze vuurkracht is verzwakt. Proberen op eigen kracht tegenaanvallen op te vangen; Bataljoncommissaris, Ewald Fisher; Bataljoncommandant, Otto Bruner.”
De versterkingen voor Romanillos werden niet gezonden. Militaire deskundigen hebben zulks als een zware fout van het republikeins commando aangezien. Inderdaad, zo men met de nodige kracht Romanillos had bezet, was het fascistisch front doorbroken geworden. De versterkingen werden niet aangevoerd daar het commando vreesde zich in een zeer gevaarlijke situatie in te werken. Daar op de vleugels van het republikeins front het offensief niet vorderde, vreesde het commando dat, zo zij in het midden zouden doorstoten, de troepen door flankaanvallen konden omsingeld en vernietigd worden.
Op de rechtervleugel van het republikeinse aanvalsfront vocht de 11e Internationale Brigade die bij Quijorna, precies op het kerkhof, door Marokkaanse troepen werd opgehouden. Om de weerstand der Marokkanen te breken, werd artillerie aangevoerd die voor de centrale sector had kunnen gebruikt worden. Ook tanks moesten ter hulp komen om de aanval tegen de Marokkaanse eenheden in te zetten. Het artillerievuur dat rond het kerkhof van Quijorna werd ingezet, keerde de graven om zodat spoedig gedode Marokkanen zich vermengden met de omgewoelde geraamten.
Tijdens de stormaanval die tot de verovering van Quijorna leidde sneuvelde de bataljonscommandant Gustav Kern.
Van de linkervleugel uit ging de aanval op Villanueva del Pardillo en Villafranca del Castillo, maar dit alles in te langzaam tempo zodat het fascistisch commando tijd won om versterkingen aan te voeren.
De 12e brigade viel Majadahonda aan. De 15e brigade en de Spaanse brigade Galan vielen Las Rosas aan. Deze aanvallen bleven zonder resultaat als gevolg van de massale ontplooiing van de fascistische versterkingen vooral wat de artillerie en het vliegwezen betreft.
In deze gevechten viel, dodelijk gekwetst, onze Engelse kameraad George Nathan, commandant van het Engels bataljon. Vooraleer te sterven, we waren 10 juli 1937, gaf hij zijn laatste bevel aan de mannen die rondom hem stonden — “Zing de ‘Red Flag’!...” Hij werd begraven onder de olijfbomen bij de Rio Guadarama.
De fascistische troepen hadden nu een verpletterend overwicht op de republikeinen. Aznar schrijft: “De drie divisies, Burnaga, Barrón en Assensio waren reeds zodanig versterkt dat hun eenheden verre het normale cijfer van een divisie overtroffen...”
Het Franco-commando was zich terdege bewust van wat op het spel stond. Het stuurde alle mogelijke versterkingen naar het front bij Brunete zodat men vanaf 11 juli mocht zeggen dat het republikeins offensief aan het doodlopen was.
Op 16 juli ontketende het Franco-leger een hevig tegenoffensief. Op die dag veranderde Brunete driemaal van bezetter. Uiteindelijk bleef de plaats toch in handen van de republikeinen.
Het republikeins commando gaf bevel zich in te graven en in verdediging te gaan. De uitgeputte manschappen moesten nu de verdedigingswerken uitvoeren en dit vooral tijdens de nacht want overdag stonden zij zonder ophouden aan luchtaanvallen en artilleriebeschieting bloot.
Op 18 juli brak een nieuw offensief tegen de republikeinse stellingen los. De aanvallen concentreerden zich op hoogte 640 en op Los Llano op onze rechterflank — lokaliteit die de baan naar Valdemorillo beheerst. Deze aanvalstroep stond onder bevel van generaal Varela.
Kolonel Asensio viel de republikeinse stellingen aan bij Villafranca del Castillo, op onze linkerflank.
De republikeinse linies lagen onder een aanhoudend vuur van zware artillerie, veldgeschut en het mitrailleurvuur van vliegtuigen. Het hoogtepunt van de aanval kwam rond 10 uur in de morgen met een stormloop op de republikeinse linies, die afgeslagen werd. Rond het middaguur verzwakte de aanval en trokken de fascistische troepen zich terug. Alleen voor de sector van Brunete telden zij in de aanvalsgroep van Varela 848 en in de groep Asensio 650 gevallenen.
Op 20 juli werd tegen de republikeinse linies een nieuw offensief ontketend. De fascistische luchtmacht, meester in de lucht, bombardeerde met zware bommen. Tegen de middag ging de infanterie tot de aanval over. Varela wilde doorbreken naar het kasteel van Villafranca en heuvel 660 bezetten, ten oosten van Villanueva de la Canada. Na een nieuw bombardement breekt, in deze door de zon geblakerde zone, een monsterbrand uit. De bomen en struiken van de heuvelflank staan zover het zicht reikt, in brand en een dichte rook verspreidt zich over het slagveld. Weldra zijn de republikeinse troepen door een vlammenzee omringd en trekken zich terug achter de rivier Aulencia. Onder dekking van artillerievuur en luchtbombardementen van het Condorlegioen vallen nu de tankeenheden aan. De aarde beeft; de bijtende rook van de branden is vermengd met opstijgende stofwolken van ontploffende bommen en aanrijdende tanks. De omgeving is onherkenbaar door de zwarte rook, stof en vlammen.
Het zal desondanks nog vier dagen duren vooraleer de Franco-legers opnieuw in Brunete weten binnen te dringen met het vijfde en zesde ‘Tabore’ van de Marokkaanse troepen. Na de herovering van Brunete stopt Franco zijn offensief.
Aznar erkent dat in de slag om Brunete langs Franco-zijde meer dan 13.000 man vielen. Ook de republikeinen moesten belangrijke verliezen boeken. Vooral de 13e Internationale Brigade bracht grote offers.
Terwijl de slag bij Brunete plaats had ondertekende Franco op 16 juli het akkoord waarin gestipuleerd werd dat de door Hitler-Duitsland geleverde hulp zou terugbetaald worden in reichsmarken, tegen een jaarlijkse intrest van 4 %. Duitsland zou daarenboven mogen deelnemen aan de ‘industriële heruitrusting van Spanje’.
Op 22 maart 1938 begon de tweede fase van het Aragónoffensief tussen Zaragoza en de Franse grens in de Pyreneeën. Deze sector was slechts zwak verdedigd, het gros der republikeinse troepen was overgebracht naar het zuidelijk deel van het Aragónfront.
De Franse generaal Duval schreef hierover dat “gezien ze niet veel volk voor zich vinden, de opmars vrij snel gebeurt”.
Nochtans zal er ten noorden van Huesca heftig weerstand geboden worden. Pertusa valt op 26 maart, Barbastro op 28 maart. De republikeinse troepen geraken omsingeld in de ‘zak’ van Bielsa en trekken zich tenslotte in Frankrijk terug. Wat in Frankrijk gebeurt zal eens te meer de morele waarde der republikeinse troepen bewijzen. De Franse autoriteiten organiseren onder de 5.800 republikeinse soldaten een plebisciet: in geheime stemming moeten zij zeggen of zij naar Franco-Spanje terugwillen of naar het republikeins gebied. Slechts 254 man kiezen het Franco-gebied.
In de sector van Tremp, tussen Sort en de vallei van Arán gaan zich hevige gevechten afspelen daar aldaar de hydraulische werken gelegen zijn die Catalonië van elektriciteit voorzien.
Op 31 maart staan de Franco-troepen voor Lerida. De stalen brug over de Segre is vernield. In de ‘nieuwe stad’ op de oostelijke oever houden de republikeinen stand. Te Balaguer gelukken de Franco-eenheden erin een bruggenhoofd over de Segre op te richten.
Ten zuidoosten van Alcañiz, te Valdealgorfa hebben opnieuw hevige weerstandsgevechten plaats voor het wegenknooppunt Alcañiz-Gambesa — Vinaroz.
De fascistische troepen zijn nu Tortosa genaderd, zij proberen over de Ebro te geraken om de stad in te nemen, maar dat lukt niet. Op 15 april bereiken zij Vinaroz en Benicarlo en staan dus aan de Middellandse zee, waar ze een strook van 30 kilometer kust kunnen bezetten. De slag van Aragón, begonnen op 9 maart 1938, eindigt op 19 april. Wat deze gevechten betekend hebben moge duidelijk worden uit één enkel voorbeeld.
De 129e Internationale Brigade die in februari 1938 in Extramadura gevormd was en geleid door de Pool Wacek Komar, was in allerhaast naar het front van Aragón overgebracht en bij Morella in gevecht gekomen. Bij het einde van het offensief bleven van de 1.500 man nog 82 over!
Wat er met de ‘Internationalen’ gebeurde die levend in de handen van de fascisten vielen is welbekend. De meesten onder hen werden afgemaakt, slechts enkelen brachten er het levend van af en dan nog meer door uitzonderlijk geluk. Zo bv. de Oostenrijker Franz H. die met een buikschot in handen gevallen was van een Italiaanse divisie. De Italianen leverden Franz af in een verlaten republikeins hospitaal waar hij een maand met zijn noodverband bleef liggen. Twee Spaanse kinderen brachten hem in het geheim iedere nacht voedsel. Tenslotte werd hij naar de gevangenis van Gerona overgebracht en vervolgens aan lieden van het Condorlegioen uitgeleverd voor ‘onderhoor’. Vooraleer naar Duitsland te worden getransporteerd zal hij, die met krukken gaat, in een strafbataljon te Palenzia ‘ingezet’ worden. In november 1941 werd Franz met andere Duitse kameraden en Tsjechen aan de Gestapo uitgeleverd en naar het concentratiekamp van Dachau overgebracht. Vandaar gaat het naar de uitroeiingskampen van Mauthausen, Maidanek en terug naar Mauthausen. Franz beleefde de bevrijding in 1945. Gelukkig maar!
Het front dat na het offensief in Aragón zich voor korte tijd stabiliseerde, zag er als volgt uit: vertrekkend bij de monding van de Ebro — de stad Tortosa was in republikeinse handen gebleven — volgde het de loop van de stroom tot op de plaats waar de Segre in de Ebro uitmondt, om vervolgens de loop van de Segre te volgen door Lerida en Balaguer. Vandaar liep het front naar Pons en zo verder noordwaarts in de Pyreneeën over Sort, Lhavoisi tot aan de Franse grens.
De ‘kalmte’ op het front van Catalonië zal aanhouden tot 25 juli, dag waarop de republikeinen het offensief van de Ebro ontketenen.
Ondertussen verplaatste het fascistisch commando zijn aandacht naar het front van de Levante in de sectoren gelegen tussen Teruel en de Middellandse zee.
Nadat Catalonië van de republiek was afgesneden, nadat de fascistische troepen de Middellandse zee hadden bereikt tussen Tortosa en Vinaroz, bereidde het fascistisch commando een nieuw grootscheeps offensief voor dat tot de verovering van Valencia moest leiden en meteen de eindoverwinning moest brengen.
Enkele dagen voor de fascistische troepen de Middellandse zee bereikten waren de Internationale Brigaden naar Catalonië overgebracht. In de centrale zone verbleven nog enkele artilleriegroepen. Onze Italiaanse kameraad Giuliano Pajetta ging hen daar vervoegen en hen vertegenwoordigen bij de Spaanse overheden om hun evacuatie te organiseren.
Op 8 april wijzigde Negrin de samenstelling van de regering. Prieto, minister van landsverdediging, werd ontslagen. (Op een zo kritisch moment voor de republiek was Prieto overgegaan tot het afschaffen van de politieke commissarissen in het leger.) Maatregelen werden getroffen om het verzet te sterken. De munitie- en wapenfabrieken werden nu onder directe controle van het departement van landsverdediging geplaatst. Een campagne voor 150.000 Spaanse vrijwilligers werd ingezet.
Op 24 april gingen de Franco-troepen tot een offensief over, vertrekkende van de lijn Vinaroz-Morella-Montalban in de richting van het zuiden, over een frontbreedte van circa 150 km. Dit offensief moest de algemene aanval op Sagonte en Valencia voorbereiden.
Het voornaamste doel van de aanvallende troepen was de smalle ‘corridor’ welke zij langs de Middellandse zeekust bezetten uit te breiden in de richting van het zuiden. De Franco-troepen beschikten in deze sector slechts over één weg in uiterst slechte staat: de steenweg Vinaroz-Castellón de la Plana die heel wat bochten kende en door een rotsachtig gebied liep. Alleen over deze baan beschikkend was de ravitaillering voor een grootscheeps offensief zeer problematisch en het transport aan mogelijke overvallen blootgesteld. Daarom moesten de Franco-troepen zonder dralen de baan Alcañiz-Morella-Castellón de la Plana veroveren, die van Morella af naar het zuiden in handen van de republikeinen was.
Gezien de moeilijkheden voor een succesrijk offensief langs de kuststrook besloot het Franco-commando de aanval in te zetten ten noorden van Teruel langs de Alfambrarivier, dus geheel in het westelijk deel van de sector. Deze aanval werd spoedig tot staan gebracht. Daarop kwam een nieuwe aanval los tussen Montalban en Morella.
Het terrein in deze sector is zeer bergachtig en tussen de rotsen vindt men slechts hier en daar wat stekelig gewas.
Het republikeins commando stelde geen verdediging in linie op maar verspreidde de troepen in de diepte in zeer mobiele groepen. Deze gevechtstechniek was slechts mogelijk én door het terrein én door van de troepen en de officieren een grote koelbloedigheid en snelle beslissingen te eisen. Het was een combinatie van guerrilla en klassieke gevechtsvormen.
De opmars van de Franco-troepen kon hierdoor, ondanks een verpletterend overwicht in materiaal, slechts zeer langzaam plaatshebben. Aznar schrijft: “De regeringstroepen waren zeer handig om het maximum aan rendement te halen uit deze oorlogstechniek. Zij evacueerden de omsingelde zone slechts op het laatste ogenblik, na zo lang mogelijk te hebben stand gehouden.”
Niet alleen konden de fascistische legers maar langzaam vooruitkomen, maar daarenboven leden zij zeer grote verliezen. Militaire specialisten zeggen dat de republikeinen tot een uitputtings- en slijtageslag waren overgegaan.
Begonnen op 23 april, kwamen de Franco-troepen pas op 16 juni bij Castellón de la Plana aan. Nu waren de voorwaarden vervuld om tot de aanval op Sagunto en Valencia over te gaan.
De verwezenlijking van de laatste fase die volgens de fascistische legerstaven ‘de Spaanse kwestie’ moest van de baan helpen, bestond in het oprollen van ‘de grote zak’ die het republikeins gebied in het centrum en het zuiden vormde.
Het zuidelijk Franco-leger moest ten aanval gaan en Ciudad Real bereiken. Tegelijkertijd moest een legerkorps vanuit Toledo oprukken naar Cuenca en zo de verbinding maken met de troepen die in de Levante opereerden. Eens al deze operaties beëindigd, zou het ook afgelopen zijn met de republiek.
De grote plannen van de fascistische legerstaven vielen in duigen door twee republikeinse offensieven, één op het front van de Ebro, in Catalonië, een ander op het zuiderfront.
Vooraleer over deze republikeinse offensieven te spreken, moeten we even terug naar het zuiderfront, waar op 20 juli de Franco-troepen in offensief waren gegaan in de richting van de kwikzilvermijnen.
De fascistische troepen waren hier zesmaal sterker dan de republikeinse legers.
Reeds bij de eerste zware aanvalsgolf trekken de republikeinen zich terug. Op 23 juli bereiken de aanvallers Castuera op de weg Don Benito -Almadén. Op 24 juli valt Campanario.
Op 25 juli verneemt de wereld dat de republikeinen in Catalonië met succes de Ebro zijn overgestoken en de Franco-troepen terugdrijven.
In het Franco-commando is de verbazing algemeen. Men dacht dat het republikeinse leger reeds verslagen was en in elk geval niet meer in staat tot het offensief over te gaan.
Het bericht van het Ebro-offensief verneemt men ook op het zuiderfront en deze berichten sterken de republikeinse troepen die bij Campanario stand houden en het fascistisch offensief tot staan brengen.
De opperbevelhebber van het leger van de Ebro was Modesto, lid van het Centraal Comité van de Communistische Partij van Spanje.
Twee legerkorpsen, het 5e en het 15e, het eerste onder bevel van Lister, het tweede onder bevel van Tagüeña, namen deel aan de veldslag.
Alle Internationale Brigaden, met uitzondering van de artillerie-eenheden die in de Levante gebleven waren, zijn in de twee legerkorpsen opgenomen.
In de nacht van 24 op 25 juli 1938, kwart over twaalf, de maan zit verborgen achter een dichte wolkenhemel, begint de overtocht van de Ebro, die daar een breedte heeft van 200 meter en meer.
De troepen van Tagüeña steken de stroom over tussen Mequinenza en Fayon; deze van Lister op verschillende plaatsen in de grote bocht die de Ebro maakt tussen Fayon en Cherta en verder nog te Amposte.
De voornaamste gevechtssector wordt in de bocht van de Ebro gevormd. De overtocht tussen Mequinenza en Fayon is opgevat om aldaar belangrijke Franco-eenheden vast te houden, terwijl de republikeinse hoofdmacht de overtocht in de bocht forceert en als operatie-as de baan Mora-de Ebro, Gandesa heeft uitgekozen.
Deze tactiek slaagt volledig vermits de Franco-versterkingen, aangevoerd uit Fraga en Lerida, en opgehouden in de sector Mequinenza-Fajon, pas op 29 en 30 juli te Gandesa aankomen, op het ogenblik dat de republikeinse hoofdmacht haar objectief heeft bereikt.
Een gelijkaardig manoeuvre wordt uitgevoerd te Amposte waar de republikeinen de indruk verwekken, te willen oprukken naar Vinaroz en daarmede belangrijke vijandelijke eenheden naar deze sector lokken.
Het Ebro-offensief beoogde twee afzonderlijke objectieven. Enerzijds was het een klassiek afleidingsoffensief, anderzijds had het een preventief karakter.
De afleiding bestond er in, de plannen van Franco aan het Levantefront te doorkruisen. Inderdaad, Franco had op het front van de Levante vijf legerkorpsen samengetrokken ten westen van Teruel om een rechtstreekse aanval op Valencia in te zetten.
Het Ebro-offensief verraste Franco volkomen: “De verrassing van Gandesa was, inderdaad, de gebeurtenis die Valencia redde. Eens te meer ontnam het (het offensief aan de Ebro — nota v.d. schrijver) de manoeuvrevrijheid van Franco...” [8]
Het preventieve doel van het offensief bestond in het feit dat de republikeinen wisten dat in de plannen van de Franco-staf dezelfde Ebrobocht was uitgekozen voor het beginnen van een nieuw offensief tegen Catalonië.
Het materiaal voor dit offensief was reeds voor het grootste deel ter plaatse aangevoerd. Dat materiaal viel in handen van de republikeinen.[9] De troepen moesten aangevoerd worden van zodra het republikeins front op de Levante was doorbroken.
De psychologische berekening van het republikeinse commando bestond in de kennis van het feit dat het fascistische commando geen ‘rode overwinning’ kon verteren en er zich niet zou toe beperken het offensief ‘tegen te houden’, maar tot een tegenoffensief zou overgaan, wat slechts mogelijk was door de verzwakking van hun aanvallende legers op het front van de Levante. Zo geschiedde het trouwens.
De nachtelijke overtocht geschiedde deels met vlotten, deels met roeibootjes en kleine vissersscheepjes die in het grootste geheim waren samengebracht. Van zodra een bruggenhoofd op de vijandelijke oever gevormd was werden vlotbruggen aangelegd, waarna het zwaardere materiaal kon oversteken.
De overtocht van de stroom was voor het Franco-leger aan de overzijde een volledige verrassing. ‘s Anderendaags, 26 juli, waren alle dorpen op de vijandelijke oever veroverd.
Dezelfde dag had men reeds 3.000 man krijgsgevangen genomen. Op 28 juli 4.700 en op 30 juli 7.000. Grote hoeveelheden oorlogsmateriaal werden buitgemaakt: vlotbruggen, kanonnen en munitiedepots.
Op 27 juli staan de republikeinen na de inname van Villalba voor Gandesa.
Op 28 juli wordt Bot bezet. Gandesa is van drie zijden omsingeld.
Op 29 en 30 juli komen de fascistische versterkingen van het front van de Levante en de sectoren van Lerida aan.
Het tegenoffensief begint dadelijk en bereikt op 2 augustus een hoogtepunt, zonder echter tastbare resultaten op te brengen.
Franco trekt nu verschillende divisies van het front in de Levante weg, die op 15 augustus aan de Ebro aankomen. Hij wil het verloren terrein terugwinnen. Het nieuw tegenoffensief begint op de rechtervleugel van het republikeins front, in de sector van Fayon. De krachtsverhoudingen op het Ebrofront zijn nu overwegend in het nadeel der republikeinen. Franco beschikt over het dubbel aantal manschappen, zesmaal meer artillerie, en vier vliegtuigen tegen één voor de republikeinen.[10]
Om zich aan de heftigheid van de bombardementen te onttrekken, stellen de republikeinen zich in de diepte op.
Rond Pobla de Mazulaca en Villalba beginnen de republikeinse troepen zich op 20 augustus langzaam terug te trekken.
In een verslag van de 12e fascistische divisie lezen we: “De vijand die zich inderhaast ingegraven heeft, is besloten het gevecht te laten duren. Hij biedt een hardnekkige weerstand; de vooruitgang gebeurt slechts langzaam en kost heel duur.”
Franco zal dan ook de Marokkaanse Tabores de tol doen betalen.
De wereld stelde vast dat het republikeinse leger niet ‘op’ was en dat in de Ebroslag, Franco bezig was zijn beste eenheden, die hij voor de verovering van de Levante nodig had, te verspelen. Stöhrer meldt op 22 augustus aan Berlijn: “De Italiaanse generaal Berti heeft Franco, op bevel van Mussolini ervan ingelicht dat Italië bereid is om nog enkele divisies en materiaal te zenden op voorwaarde dat zij (de Italianen: nota v.d. schrijver) een sterkere invloed zouden uitoefenen op de leiding der operaties.”
Gedurende de maanden augustus, september en de eerste helft van november — de Ebroslag zal tot 16 november duren! — worden ononderbroken dag en nacht de republikeinse stellingen gebombardeerd en beschoten.
Zij die de heuvels van de Sierra de Cabals en de Sierra de Pandols tijdens en na de gevechten hebben gezien, zagen er een schouwspel van omgewoelde bergen, net alsof een fantastische aardbeving alles ondersteboven had gekeerd. En in deze hel vecht het Republikeinse leger en houdt praktisch overal dagenlang stand.
Op 19 september meldt Stöhrer in een nota aan het ministerie van Buitenlandse zaken van het Reich: “Tegen alle verwachtingen in heeft het nationalistische offensief tegen de roden die te Gandesa de Ebro hadden overgestoken tot nu toe geen enkel succes opgeleverd. De eerste omsingelingspoging is volkomen mislukt, terwijl de frontaanvallen die nadien besloten werden, slechts kleine terreinwinst hebben opgeleverd. De Duitse en Italiaanse militaire kringen verklaren deze mislukking door een onvoldoende samenwerking van de verschillende wapens, de geringe gevechtsgeest van de troepen van Franco, terwijl langs de kant van de roden het commando ongetwijfeld superieur gebleken is.” [11]
De zaak van de Spaanse republiek en de democratie in Europa is in de zomer van 1938, ondanks de overwinningen van de fascistische legers in Aragón, nog niet verloren.
De Duitse zaakgelastigde bij Franco stuurt op 12 september 1938 een politiek verslag aan het ministerie van Buitenlandse zaken te Berlijn en daarin lezen we o.m.: “De ontwikkeling van de crisis in Centraal Europa wordt natuurlijk in nationalistisch Spanje zoals elders met een levendige aandacht gevolgd. Men hoort veel zeggen dat, zo een Europese oorlog mocht uitbreken, de overwinning van de nationalistische zaak erg gecompromitteerd zou zijn... en spoedig de militaire situatie, die al niet zeer schitterend is op het ogenblik, onhoudbaar zou maken voor Franco, wanneer hij min of meer van de Duits-Italiaanse hulp afgesneden zou zijn.”
Wat we in het verslag van Heberlein (Duits zaakgelastigde bij Franco) willen onderlijnen, is wat hij schrijft over de militaire toestand voor de Franco-legers.
De kijk die hij over de politieke ontwikkeling weergeeft, nemen we niet voor onze rekening. De nederlaag van Franco was niet gebonden aan het uitbreken van een Europese oorlog, maar aan het optreden van de Europese regeringen tegen de agressieve politiek van Hitler, op dat ogenblik in geheel Europa reeds.
We beleefden echter juist het omgekeerde. Op 17 maart werd Oostenrijk bij het Reich geannexeerd. De overeenkomst van München werd door Franco met recht begroet als een overwinning van het nazisme en het internationaal fascisme.
Op 2 oktober 1938 verstuurde Stöhrer een nieuw verslag naar Berlijn:
“...Volgens de Duitse en Italiaanse militaire kringen — en de opinie der eersten op militair gebied is voor mij doorslaggevend — moet ge u er niet aan verwachten dat Franco over weinige tijd de oorlog met de wapens zal winnen, tenzij dat Duitsland en Italië eens en voor goed de beslissing nemen nieuwe en grote offers in manschappen en materiaal voor Spanje te brengen. Het is spijtig dat de troepen van Franco zich juist nu in de bocht van de Ebro laten vasthouden en afslachten... Om Franco ter hulp te komen heb ik in mijn telegram nr. 290 van 30 september voorgesteld sneller de materiaalleveringen die voor de generalisimo bestemd waren, maar die door de kritische situatie in Centraal Europa weerhouden werden, te bezorgen.”
De capitulatie te München gaat het nu mogelijk maken die ‘materiaalleveringen’ te bespoedigen.
Op 30 oktober 1938 is het materiaal voor een uiterste krachtsinspanning samengebracht. 175 kanonnen van kaliber 75 mm en 260 mm, van Duitse makelij, gans de Italiaanse artillerie in Spanje en andere wapens openen het vuur op een smalle strook, ten noorden van de Sierra de Cabals, daarbij gesteund door ononderbroken bombardementen van het ganse vliegwezen.
Op 7 november geven de republikeinen de Sierra de Cabals prijs en moeten ze nu ook Mora de Ebro opgeven.
Op 15 november wordt de Sierra Fatarella heroverd en trekken de republikeinse legers zich terug achter de linkeroever van de Ebro. Op 16 november valt Robarroja, het laatste stadje dat op de rechteroever in de handen van de republiek gebleven was.
Verscheidene groepen van republikeinse soldaten die de achterhoedegevechten hadden geleverd, konden met het gros van het leger de linkeroever niet meer bereiken. Onder hen bevond zich een aantal Belgen. Gedurende dagen doolden zij rond in het door Franco-troepen bezette gebied. Uiteindelijk geraakte de groep waaronder de Belgen zich bevonden, aan de oever van de Ebro en met de hulp van een Spaanse boer konden zij de stroom oversteken en de republikeinse linies vervoegen.
Zoals reeds gezien brachten de republikeinen de fascistische opmars op het zuiderfront tot staan op 25 juli, dag waarop het Ebro-offensief los brak.
Op 9 augustus hernamen de Franco-troepen opnieuw hun aanvallen op het zuiderfront, maar zonder succes. Op 16 augustus vielen de Franco-aanvallen stil.
Op 18 augustus komt hier een republikeinse tegenaanval los. Dezelfde dag ‘s avonds veroveren zij Larzacapilla en komen voor Castuera op 26 augustus.
De republikeinen staan dus op circa 20 kilometer voor Don Benito. De partizanengroepen van deze streek treden hierop in volle actie. Maar de staf van het centrale zuiderfront geeft bevel het offensief stop te zetten en in verdediging te gaan!
Dit hoogst eigenaardig bevel komt op het ogenblik dat de zware gevechten aan de Ebro aan de gang zijn. De voortzetting van de offensieve actie op het zuiderfront zou niet alleen de republikeinse troepen aan de Ebro ten goede zijn gekomen, maar kon succesrijk verlopen op het zuiderfront, gezien Franco het gros van zijn troepen nodig had aan de Ebro.
Dit eigenaardig bevel zal later opgehelderd worden. Het werd gegeven door kolonel Casado die bevelhebber was van het Centrumleger samen met de luitenant-kolonel Carijo van het hoofdkwartier van de legergroep Centrum-Zuid. Beiden stonden in verbinding met de Franco-legerstaf en behoorden tot de 5e colonne.
_______________
[1] Geheime archieven der Wilhelmstrasse.
[1b] Geheime archieven der Wilhelmstrasse.
[2] Kwikzilverfulminaat wordt gebruikt in de ontstekers voor springstoffen.
[3] Aznar: Historica Militar de la guerra de España. Madrid, 1940.
[4] De 13e bestond o.m. uit de bataljons ‘Tschapaïev’, ‘Henri Vuillemin’ en ‘Mickiewicz’.
[5] Ewa1d Munschke: nu generaal-majoor van het Volksleger van de DDR.
[6] Generaal Queipo de Llano verklaarde voor radio Sevilla “De roden hebben in Teruel slechts succes kunnen boeken door het verraad van een canaille...”
[7] Muñoz Grandes: tijdens de tweede wereldoorlog bevelhebber der ‘Blauwe Divisie’ op het oostfront.
[8] Generaal Duval: Les Espagnols et la guerre d’Espagne, Paris, 1939.
[9] Het betrof vooral pontons, bruggen en ander materiaal van de genie.
[10] Informatie in Franse dagblad ‘Le Temps’, 4 aug. 1938.
[11] Archieven der Wilhemstrasse.