Bron: Vlaams Marxistisch Tijdschrift, nr. 4, 1ste jrg., december 1966
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
Laatste bewerking: 17 juli 2009
Verwant: • Kapitalisme en wereldeconomie — imperialisme en neokapitalisme • Het imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme • Het imperialisme, de wereldoorlog en de sociaaldemocratie |
Men vindt geen revolutionaire bewegingen die in rechte lijn verlopen, die rechtstreeks op hun doel afgaan. Vaak moeten er omwegen gemaakt worden, zijn er terugslagen en stelt men momenten van stilstand vast. Dat is ook het geval voor de nationale bevrijdingsbewegingen.
De imperialistische machten zetten zich schrap en pogen, nadat ze van de eerste verrassing bekomen zijn, én door list én door het gebruik van geweld hun geschokte macht te herstellen. Het is in dit licht dat we de recente gebeurtenissen van de laatste jaren in Afrika dienen te beoordelen.
Daarmede hebben we echter nog geenszins een bevredigend antwoord gegeven op een reeks vragen die gesteld worden in dit verband: hebben de elkaar opvolgende staatsgrepen in de Afrikaanse landen niet het bewijs geleverd dat de Afrikaanse volkeren nog niet rijp zijn voor zelfbeheer? Moeten wij ook in de neokolonialistische ondernemingen niet de bevestiging zien van het feit dat het imperialisme er in slaagde de teloorgang van het kolonialisme tegen te gaan? Is de macht van het imperialisme in de grond van de zaak niet onaangetast gebleven?
Dit vragencomplex heeft na de recente gebeurtenissen nog aan actualiteit gewonnen en men mag gerust beweren dat heel wat vooruitstrevende mensen vandaag met deze problematiek bezig zijn, ook al worden de vragen dan niet zo openlijk en zo duidelijk geformuleerd.
Wij hebben getracht in deze bijdrage enkele geldige antwoorden te geven op deze vragen alhoewel wij er van overtuigd zijn dat onze argumentatie verre van volledig moest blijven wegens de beperkte plaatsruimte en de complexiteit van de problemen.
Een zo nauwkeurig mogelijke studie van de nationale bevrijdingsbewegingen moet eigenlijk gebeuren door elke beweging afzonderlijk in haar historisch en nationaal verband te situeren en te bestuderen. Dit is in dit artikel natuurlijk niet mogelijk. Wij zijn verplicht nog erg algemeen te blijven. Dat dit aanleiding geven kan tot bepaalde betwistingen, voor zoverre de lezer een welbepaald land en een welomschreven situatie voor het oog heeft, is daarbij onvermijdelijk.
De nationale bevrijdingsbewegingen hebben veel gemeenschappelijke kenmerken wat echter niet wegneemt dat er eveneens fundamentele verschillen bestaan. Men kan bv. de strijd in Cuba en in Vietnam niet op één lijn plaatsen met de gebeurtenissen in Afrika en meer bepaald dan met de bewegingen in de landen van zwart Afrika. Landen als Cuba en zelfs Vietnam kennen een betrekkelijk lang bestaan als nationale entiteiten. Algerije kende eveneens reeds voor de Franse kolonisatie een zekere zelfstandige staatkundige eenheid. De Franse kolonisatie in Algerije is onder meer een onderneming geweest van systematische denationalisatie en depersonalisatie. Vandaar dan ook dat de Algerijnse bevrijdingsbeweging zo sterk het aspect kreeg van een beweging van nationale heropstanding. De landen van zwart Afrika daarentegen werden geboren in en door de kolonisatie. De antikoloniale strijd van die landen valt precies samen met de vorming van nationaliteiten en van staten. Op deze landen, die volop in het proces van nationaliteiten- en statenvorming verkeren, weegt niet alleen de koloniale periode maar daarbij nog de prekoloniale periode. De prekoloniale erfenis vindt vandaag nog haar politieke, sociale en culturele uitdrukking in het tribaal fenomeen.
Op het ogenblik van de kolonisatie van zwart Afrika leefden de volkeren aldaar nog in tribale, halffeodale en feodale verhoudingen en de daarmee overeenstemmende economische systemen. En als de kolonisatie weliswaar een geldeconomie ingevoerd heeft en een economie op schaal van het gehele land in het leven riep, wat met andere woorden als het ware een “nationale markt” tot stand bracht, bleef die nationale markt afgestemd op de kolonisator. De inlandse bevolking was daarvan uitgesloten, zij bleef opgesloten in kleine economische eenheden, in dorps- en claneconomieën, waarbij men in sommige gebieden nog niet aan de warenproductie t.t.z. productie voor de markt, toe was.
Het ontbreken of de uiterste zwakte van de nationale markt, het feit dat de landen van zwart Afrika, of beter gezegd de bevolking van die landen, niet opgenomen waren in één enkele economische entiteit moest onverbiddelijk zijn weerspiegeling vinden in het bewustzijn der mensen. De grote gedachten van “nationale bevrijding”, die uit andere continenten ook tot in het hart van Afrika waren doorgedrongen, vonden weliswaar een gunstige voedingsbodem en de leuze der onafhankelijkheid was vooreerst het symbool van en de hoop op bevrijding van vreemde onderdrukking. Voor de grote massa der niet-stedelijke bevolking sloeg de term “nationaal” echter in de allereerste plaats — zo niet uitsluitend — op de eigen clan. In de steden bleef het nationaal bewustzijn daarbij erg gekleurd door de stamverwantschap waarbij vaak deze laatste het haalde op het eerste.
De Tweede Wereldoorlog en de daaropvolgende periode heeft een sterke aangroei van de stedelijke bevolking en de vorming van een proletariaat met zich meegebracht. Doch de vormingsgeschiedenis van het proletariaat van zwart Afrika is zeer verschillend van deze van het Europees proletariaat.
De Afrikaanse arbeidersklasse ontstaat inderdaad niet als een product van de klassendifferentiëring van de eigen “zwarte” maatschappij, maar als een product van de kolonisatie. Het Afrikaanse proletariaat ontstaat nog vóór de vorming van een inlandse bourgeoisklasse of van wat daarop gelijkt. In die omstandigheden kan men van het Afrikaans proletariaat moeilijk verwachten dat het diep doordrongen zou zijn van een klassebewustzijn en van zijn rol als zelfstandige politieke kracht in de schoot van de Afrikaanse maatschappij.
Ongetwijfeld zijn alle kenmerken van een modern proletariaat ook bij de Afrikaanse arbeidersklasse als potentiële kracht aanwezig, zodat het bijgevolg de vakbeweging is die in de sociale en politieke ontvoogdingsstrijd een eersterangs rol te spelen heeft. Is het trouwens niet opvallend dat juist in landen als Guinea en Mali, waar de vakbeweging reeds een betrekkelijk lang bestaan kent, de progressistische staatsregimes de grootste stabiliteit vertonen?
Uit wat voorafgaat kan men reeds opmaken dat, vooral in zwart Afrika, de uitbouw van nationale onafhankelijke staten geen eenvoudige aangelegenheid is. De innerlijke zwakheden van de jonge Afrikaanse staten zijn niet onoverkomelijk, ook al vormen zij vandaag een terrein waarop honderden agenten van neokolonialistische machten hun ondermijningswerk verrichten. Dat het imperialisme er niet het minste belang bij heeft deze jonge staten te helpen bij de opbouw van hun nationaal bestaan is duidelijk. Het tegendeel is inderdaad waar.
Wie zou er nu nog durven beweren dat de reeks reactionaire staatsgrepen der voorbije maanden alleen het gevolg geweest zijn van innerlijke tegenstellingen in elk van die landen? De werkelijkheid ziet er wel zo uit dat men achter elke staatsgreep de hand van imperialistische groepen vindt, ook al komt dit in het ene geval heel wat duidelijker tot uiting dan in het andere.
Hier moeten enkele voorbeelden volstaan.
Kolonel Bokassa, die op 31 december 1965 door een staatsgreep aan de macht kwam in de republiek Centre-Afrique (Tsjaad) verklaarde begin juli van dit jaar op een persconferentie te Parijs o.a. het volgende “Ik ben hier in Frankrijk thuis, temidden van familie... Wij verklaren plechtig dat wij geëngageerd zijn, geëngageerd aan de zijde van Frankrijk en van generaal De Gaulle...” Men voelt uit welke hoek de wind waait.
Enkele weken geleden werd generaal Ironski, die enkele maanden voordien door een staatsgreep in Nigeria aan de macht gekomen was, door kolonel Gowon omvergeworpen. In de berichtgeving hieromtrent heeft men sterk de nadruk gelegd op de bestaande tegenstellingen tussen de drie grote stammen van Nigeria, de Hibo’s, de Hoessa’s en de Yoruba’s. De staatschef die ten val gebracht werd behoorde tot de stam der Hibo’s, terwijl Gowon daarentegen een Hoeba was. Gewis hebben de bestaande tegenstellingen een rol gespeeld in de ontketening van de staatsgreep. Maar we mogen toch die zeer opvallende omstandigheid niet uit het oog verliezen dat de militaire opstand begint in de “Nigerian Air Force”, een luchtmacht die bestaat uit officieren en onderofficieren welke uit de drie verschillende stammen afkomstig zijn. Evenmin het feit dat deze Air Force toevallig gedrild werd door officieren van de Deutsche Bundesluftwaffe. En wij weten welke inspanningen Bonn zich getroost om overal in Afrika vaste voet in huis te krijgen.
Dat de staatsgreep in Ghana voorbereid en geleid werd vanuit Londen heeft men zelfs niet gepoogd te verbergen.
Anderzijds stellen we vast dat figuren, die het vertrouwen hadden van neokolonialistische kringen in het algemeen, zoals Kasavubu, Adoela, Tsjombe, Apithy (Dahomey) Yameogo (Haute-Volta) e.a. niettemin uit hun macht verdreven werden.
Voor een deel zijn die snelle wisselingen wel de uitdrukking van de machtsstrijd die onder de verschillende vreemde kapitalistische groepen wordt geleverd. Maar wij menen dat de voornaamste oorzaak gezocht moet worden in het feit dat in de huidige fase der ontwikkeling de “collaborateurs” van het imperialisme politiek snel versleten geraken. De evolutie in Vietnam heeft ons in dit opzicht wel het duidelijkste beeld gegeven.
Het volstond dat Kasavubu in oktober 1965 deelnam aan de conferentie voor Afrikaanse eenheid in Accra en zich daar uitsprak voor het vertrek der buitenlandse huurlingen opdat zowel Belgische als Amerikaanse neokolonialisten in paniek zouden geraken. Twee maanden later greep de staatsgreep van Mobutu plaats. Het imperialisme kan eenvoudig niet meer tolerant zijn. Nu voert men sinds korte tijd, en dan vooral in België, kampanje tegen Mobutu. Hij schijnt niet meer helemaal bruikbaar te zijn. Mobutu beseft inderdaad dat hij zich schrap moet zetten tegen buitenlandse intriges als hij nog langer aan de macht blijven wil.
Hij kan dit enkel bereiken door zich de steun van de brede massa’s te verzekeren en tevens het spel van andere belangengroepen te spelen; wat dan aanleiding is tot een reeks maatregelen die Mobutu moeten toelaten de schijn te redden dat hij een goed Congolees nationalist zou zijn.
Wat betekent dit nu alles?
Dit betekent dat er een druk van de openbare opinie bestaat. Maar dat impliceert eveneens dat het imperialisme in die landen in een allesbehalve zekere situatie verkeert.
Waar is de tijd dat de heerschappij der Batistá’s, Trujillo’s of Noury-Saïds jaren duurde? Dat was de tijd waarin het imperialisme in die landen een relatieve stabiliteit kende. En die is nu voorbij. Waaruit men dan ook besluiten mag dat neokolonialisme geen blijk van macht maar wel integendeel een teken van verzwakking van het imperialisme is. Wat dan weer nog niet het einde van dit zelfde imperialisme betekent.
De wankelende positie van hen die voor rekening van het neokolonialisme optreden — of het nu burgerlijke of militaire groepen zijn speelt geen rol — kan verklaard worden door het feit dat zij geen steun vinden bij de brede volksmassa’s zodat zij aldus niet in staat zijn op eigen kracht aan de macht te blijven. Deze kringen leven als parasitaire groepen, afhankelijk van buitenlandse machten. Het neokolonialisme heeft er alle belang bij zulke groepen in het leven te roepen en te behouden. Zij kunnen zich echter meestal maar voor korte tijd als “nationaal” voordoen en zeer spoedig halen zij zich de haat van de bevolking op de hals daar die snel gaat inzien dat de heersende groep slechts begaan is zijn privileges te bestendigen.
Het staat buiten twijfel dat het neokolonialisme er zeer naar verlangt de Afrikaanse landen in de richting van een kapitalistische ontwikkeling te steunen. Maar dit ontwikkelingsperspectief kan vandaag niet meer uitmonden op de vorming van een Afrikaanse, wérkelijk nationale bourgeoisie die, zoals eens in Europa het geval is geweest, de impuls zou geven aan de industriële en nationale ontwikkeling. De kapitalistische ontwikkeling in Afrika kan vandaag alleen leiden tot het ontstaan van bevoorrechte groepen die enkel in leven blijven kunnen bij de genade van het imperialisme.
Het omverwerpen van Ben Bella en van N’Krumah, de Afrikaanse leiders die hun landen in de richting van een niet-kapitalistische ontwikkeling oriënteerden met het socialisme als perspectief, heeft de vraag doen oprijzen of deze oriëntering wel in overeenstemming was met de verzuchtingen van hun volk en de mogelijkheden van hun land. Men kan inderdaad van mening zijn dat het socialisme in Afrika niet als een onmiddellijke noodzakelijkheid aangevoeld wordt, zoals dat integendeel wel het geval is in de hoogontwikkelde landen waar de tegenstelling tussen de sociale productiewijze en de private toe-eigening van de productie de socialistische revolutie als het ware bevordert.
Het is klaar dat de noodzakelijkheid van het socialisme zich in de onderontwikkelde landen van Afrika gans anders stelt dan in de hoogontwikkelde gebieden.
Wij hebben er reeds in het kort op gewezen dat een kapitalistische ontwikkeling het grote probleem van de onderontwikkeling niet oplossen kan. Alleen socialistische maatregelen zijn daartoe nog in staat.
Men mag daarbij niet uit het oog verliezen dat voor een Afrikaan kolonialisme en kapitalisme identisch zijn. Socialisme was derhalve het enige alternatief voor hun situatie. Wat dan weer niet betekent dat dit socialistisch perspectief en de weg die hierbij gevolgd moet worden duidelijk is. M.L.V. Thomas, een Frans leraar in Dakar, schrijft in een pas verschenen boek “Le socialisme en Afrique” over de “overdreven geestdrift van een groot deel van Afrika voor het socialisme”. Modibo Keita, president van Mali, schreef eveneens “Het merendeel der staten spreken van een Afrikaans socialisme. Zelfs Senghor spreekt van Afrikaans socialisme. Indien we niet opletten zal het woord socialisme zijn inhoud verliezen...”.
Deze enkele citaten mogen volstaan om aan te tonen dat de idee van het socialisme in Afrika een populair idee is.
Volledigheidshalve dienen we daaraan nog toe te voegen dat “socialisme” vaak voorkwam als een terugkeer naar de primitieve gemeenschapsstructuren der Afrikaanse maatschappij. Dit verklaart ook in zekere mate de inslag die de slogan van een “specifiek Afrikaans socialisme” onbetwistbaar gevonden heeft. Onder “Afrikaans socialisme” verstond men een weg naar het socialisme zonder klassenstrijd en de idee hiervan werd zeer sterk aangewakkerd door hen die de nationale bevrijdingsbewegingen probeerden af te zonderen van de Europese revolutionaire beweging en van de socialistische landen.
De ontwikkeling der politieke gebeurtenissen in het verloop der laatste jaren heeft er toe bijgedragen om veel Afrikaanse militanten te bevrijden van hun illusies over het origineel Afrikaans socialisme, waarin allen broeders zijn. Zij moesten tot de ontdekking komen dat er sociale groepen en maatschappelijke klassen zijn die hun lot aan dat van het imperialisme gebonden hebben. En de tragische gebeurtenissen in Afrika hebben niet alleen een reeks illusies weggeveegd maar zij hebben tevens bijgedragen tot de ontdekking van de universele waarde van het wetenschappelijk socialisme en de daaraan verbonden noodzaak van het vormen van werkelijk marxistische partijen.
Met de omverwerping van Ben Bella en N’Krumah is er veel geschreven over de begane fouten van die twee grote Afrikaanse figuren. Maar daarbij mogen wij niet uit het oog verliezen dat de fouten en tekortkomingen van die leiders tevens de fouten en tekortkomingen van de revolutionaire beweging in haar geheel waren.
Het onderschatten van de rol van de arbeiders, het geloof in de almacht van de persoonlijke autoriteit, de verregaande tolerantie tegenover bureaucratisch-corrupte elementen, de voorliefde voor persoonlijke politieke combinaties buiten de massa om, dat alles vertraagde de vorming van echte partijen, van leidinggevende collectieven en van de ideologische vorming van kaders en massa. Vermits de ware voorhoedepartij, die in staat is de massa te organiseren en op te voeden, niet aanwezig was werd uitsluitend gerekend op de populariteit van de leider. De cultus van de leider moest aldus voorlopig de bestaande leemte vullen. Die toestand heeft op een bepaald ogenblik enkel de val kunnen versnellen want er is niets dat de macht van de massabeweging vervangen kan.
Het volstaat niet het socialisme te willen opdat alle problemen als bij toverslag opgelost zouden worden. Dat heeft men in Afrika zeer duidelijk aan den lijve ondervonden. Alleen een werkelijke partij die steunt op de arbeiders en de boeren, had aan de kaders en aan de massa de te volgen weg naar het socialisme kunnen duidelijk maken, had hen daarbij de noodzaak van de strijd tegen de interne vijand kunnen doen inzien, de noodzaak van de mobilisatie van alle bestaande energieën en tevens de noodzaak tijdelijk offers te brengen. Maar die partij bestond niet.
De leiders waren zich onvoldoende bewust van de enorme krachtinspanningen die vereist waren, zij minimaliseerden daarentegen de moeilijkheden en schiepen zelfs totaal irrealistische verwachtingen. (Daags na de onafhankelijkheid van Algerije voorspelde de minster van arbeid de liquidatie van de werkloosheid binnen de zes maanden...). De harde werkelijkheid van de economische problemen en het niet in vervulling gaan van de plechtige beloften konden enkel en alleen een ontgoochelende uitwerking hebben. Die bittere ontgoocheling verklaart voor een groot deel de passiviteit van de massa tijdens de gebeurtenissen in Algerije en in Ghana.
De landen van Afrika vinden hun weg, ondanks moeilijkheden en tegenslagen. In de laatste jaren ontstonden bijna overal in Afrika marxistische kringen en groeperingen. In sommige landen hebben die zich reeds tot marxistische partijen verenigd zoals dat het geval is in Basutoland en zo pas weer in Nigeria. (Basutoland: Kommunistische Partij van Lesoto — Nigeria: Socialistische Arbeiders- en Boerenpartij van Nigeria). Dit is een proces dat zich overal zal voltrekken en dat de toekomst van Afrika voorbereidt.