Rudolf Boehm
Dwaalsporen
Hoofdstuk 13


4. HET MENSELIJK CONFLICT EN HET ONMENSELIJK GEWELD

(1993)

Het woord ‘conflict’ duidt twee verschillende, hoewel natuurlijk samenhangende verschijnselen aan: ofwel een geschil, dit wil zeggen een conflictuele situatie, ofwel een geding, dit wil zeggen het feit dat een conflict (in de eerste betekenis) wordt uitgevochten, uitgepraat of op nog andere manier naar een oplossing toe wordt gebracht.

Men moet die twee betekenissen van het woord, of beter gezegd de twee erdoor aangeduide verschijnselen, kunnen onderscheiden om niet in de illusie te vervallen dat er geen conflict is waar niet gevochten wordt of een andere vorm van confrontatie plaatsvindt. Er kan bijvoorbeeld een geschil bestaan in een eigendomsvraag ook daar waar het (tot nog toe) geen aanleiding heeft gegeven tot een uitdrukkelijke betwisting, zelfs niet onder de vorm van een rechtsgeding. Wanneer twee hetzelfde willen, terwijl dit maar aan één van de twee kan toekomen, is er een conflictsituatie die kan leiden tot een openlijke strijd maar er niet toe moet leiden. Evenzo ook in het geval dat van tweeën de éne iets wil wat de andere niet wil terwijl de invulling van de wil van de éne een overwinning van de onwil van de andere vergt. (Dit laatste moet niet zo zijn, namelijk daar waar de vervulling van de wens van de éne de andere, die er niet in geïnteresseerd is, niet raakt.)

Een tweede noodzakelijk aandachtspunt inzake conflicten is dat conflictuele situaties (en de daaruit gebeurlijk voortvloeiende confrontaties) enkel kunnen ontstaan daar waar de ‘betrokkenen’ (zoals we ze terecht noemen) iets gemeenschappelijk hebben, op één of andere manier (inderdaad) op elkaar betrokken zijn of waar, op zijn minst, de éne betrokken is bij, of op de andere, waardoor die andere dan ook weer, of hij wil of niet, een bij de eerste betrokkene is. Scherp uitgedrukt, betekent dat dat er eigenlijk geen conflicten kunnen bestaan of ontstaan tussen voor elkaar volstrekt vreemden, of onverschilligen. Als ik na een gemeenschappelijke bedoening naar buiten kom en iemand die ik als een vriend beschouwde beslist een andere richting inslaat dan ik, ontstaat er een conflictuele situatie; niet met betrekking tot de honderden anderen die ieder hun weg gaan zonder zich om mij te bekommeren. Het tegenovergestelde van onverschilligheid, voorwaarde voor het ontstaan van een conflictuele situatie, is dat het bestaan en de gedragingen van een andere voor mij een verschil uitmaken (waardoor ik op die andere betrokken ben), hetzij dat ik mijn eigen gedragingen heb bepaald ter wille van die andere (dat hij er de oorzaak van was), hetzij dat ik me niet zou gedragen hebben zoals ik deed zonder zijn bestaan en gedragingen in rekening te stellen (dat hij er de voorwaarde voor was). Het meest duidelijke voorbeeld van zo’n conflictgeladen niet-onverschillige verhouding is de liefde, en zeker voornamelijk daar waar ik meer ‘geef om’ de andere waarvan ik hou dan hij of zij ‘geeft om’ mij. Boven werd gezegd dat conflictuele situaties enkel kunnen ontstaan daar waar ‘op zijn minst’ de éne betrokken is op (of bij) de andere, terwijl die andere niet of in veel mindere mate betrokken is op de eerste. In feite is net zo’n onevenredige verhouding de meest conflictuele.

Conflictuele situaties of conflictgeladen verhoudingen kunnen beter beschreven worden in termen van afhankelijkheid (daar waar mijn eigen bestaan en gedragingen niet zou of zouden kunnen zijn wat het is of wat ze zijn zonder het bestaan en de gedragingen van de ander). Het ‘prototype’ van een conflictuele verhouding is (logisch bekeken: ‘bij gevolg’) de verhouding van de mens tot de natuur: de mens is voor zijn overleven volstrekt afhankelijk van de natuur, terwijl de natuur ten overstaan van de mens volstrekt onverschillig is (tenzij dat men gelooft dat de natuur één en al geschapen is om de mens dienstbaar te zijn, zoals, naar het schijnt, ooit de joden en opnieuw het christendom van de Renaissance geloofden; allebei in tegenstelling tot het oorspronkelijk christendom dat berustte op het inzicht dat in deze wereld voor de mensen geen heil was weggelegd). Ook minder éénzijdige afhankelijkheidsverhoudingen blijven echter conflictgeladen omdat wederzijdse afhankelijkheden zich doorgaans situeren op verschillende plannen (de éne is van de andere afhankelijk op één plan, de andere van de eerste op een ander plan), wat de conflicten evengoed kan aanscherpen als ‘relativeren’.

Een geval analoog met de afhankelijkheid van de mensen t.o.v. de natuur is de afhankelijkheid van kinderen t.a.v. hun ouders. De kinderen zijn afhankelijk van hun ouders ter wille van hun louter overleven, niet de ouders t.a.v. hun kinderen. Toch is die verhouding een heel andere. Niet enkel ontgroeien de kinderen op termijn die afhankelijkheidsverhouding. De kinderen kunnen er in hun afhankelijkkeid van hun ouders ook op tellen dat de ouders op hun beurt zich afhankelijk voelen van het afhankelijk zijn van hun kinderen van henzelf, wat dan weer ertoe kan leiden dat die ouders trachten die afhankelijkheidsverhouding van hun kinderen t.o.v. henzelf eindeloos te bestendigen. Dit is een zeer speciaal, en tegelijk bijna universeel geval van wederzijdse en toch uiterst conflictgeladen afhankelijkheidsverhoudingen. In zeer vele verhoudingen, niet alleen t.o.v. hun kinderen, zijn de mensen, of voelen ze zich, afhankelijk van het afhankelijk zijn van anderen t.o.v. henzelf, ter wille van een zinvol leven. Want de zin van eenieders leven hangt ervan af dat het voor iets of voor iemand anders goed is, of liefst nodig, met andere woorden van het afhankelijk zijn van dit of die andere van het eigen bestaan en de eigen gedragingen. Het streven naar een zinvol leven schept dus niet minder conflictgeladen verhoudingen dan onze afhankelijkheid, ter wille van ons louter overleven, op de eerste plaats van de natuur, maar eveneens van andere mensen.

Uit het voorgaande moge blijken dat conflictuele situaties, of beter gezegd een fundamenteel conflictuele situatie, onafscheidelijk hoort bij het menselijk bestaan (en dit, ter wille van het menselijk verlangen naar een zinvol leven, nog meer dan bij andere dieren). Dat wil zeggen dat weliswaar niet alle conflicten onoplosbaar zijn, maar dat het conflictuele van het menselijk bestaan zelf onoverwinnelijk is. Men kan zich er maar bij neerleggen en mee verzoenen. Het zich niet willen neerleggen bij een wezenlijk ononverwinnelijke conflictsituatie is daarentegen wellicht de diepste oorsprong van alle geweld. Want een wezenlijk onoverwinnelijk conflict kan slechts met geweld ‘uitgevochten’ worden, namelijk door een vernietiging of uitschakeling van één van de betrokkenen (of allebei). De ‘oplossing’ van het conflict bestaat er dan in dat het teniet gedaan wordt, dit echter samen met het bestaan zelf, tenminste van één van de betrokkenen; en als iemand geweld pleegt tegen een ander waarvan hij werkelijk voor zijn overleven of ter wille van een zinvol leven volstrekt afhankelijk is, komt die geweldpleging ook vanzelf neer op een zelfvernietiging.

Natuurlijk zijn er ook conflicten – in de twee betekenissen van het woord – die best kunnen beslecht worden; in aantal zijn dat ongetwijfeld zelfs de meeste. Als twee één en hetzelfde willen wat maar aan één kan toekomen, kan het aan één toegewezen worden en een tegenprestatie worden voorzien voor de andere. Als één van tweeën iets wil doen samen met de ander die dat eigenlijk niet wil doen, kan deze laatste voor één keer toegeven en de eerste aanvaarden dat hij zal plooien bij een volgende gelegenheid; ofwel omgekeerd. Vaak is wel het conflict – of de conflictuele situatie – daarmee nog niet echt en voor goed van de baan. Want opvallend genoeg zijn de gevonden oplossingen tijdelijk van aard; niet noodzakelijkerwijs ‘tijdelijk’ in die zin dat de gesloten overeenkomst weldra opnieuw zal opgezegd worden, naar in die zin dat het ‘probleem’ in de tijd wordt uitgesmeerd: de éne doet nu dit of geeft dat toe, bij een volgende gelegenheid zal de andere toegeven of zijn wil mogen opleggen. Ergens blijft het een – in de tijd – gespannen verhouding.

Van het louter ‘uitpraten’ van een conflictuele situatie moet men niet al te veel verwachten, tenzij dat een conflict enkel berust op een misverstand dat door een uitleg kan opgehelderd en opzij gezet worden. In de meeste andere gevallen is het uitpraten van een conflict wel goed, maar kan het enkel helpen, ofwel om naar een oplossing te zoeken (het uitpraten zelf is nog geen oplossing), ofwel om in te zien dat het gaat om een onoverwinnelijk conflict (dat enkel met geweld zou kunnen uitgevochten worden) waarbij men zich moet neerleggen (iets wat ook bijna niet tot stand komt gewoon door het uitpraten).

Gewoonlijk heerst de neiging, niet enkel conflicten gelijk te stellen met strijd, ruzie, vechtpartijen en geweldpleging, maar het conflict als dusdanig te beschouwen als een euvel en ‘uit den boze’. Als ideaal beschouwt men een leven en een samenleving zonder conflicten. Een fundamenteel conflictuele situatie zou echter wel eens de noodzakelijke mogelijksvoorwaarde kunnen vormen voor een bestaan op het menselijk peil. Volgens de negentiende-eeuwse Duitse filosoof Ludwig Feuerbach (over ’t algemeen ten hoogste gekend als een ‘voorloper van Marx’, wat hij niet was) moet het hoogste wezen (dat is voor Feuerbach de mens) er één zijn dat veel ‘onder zich’ heeft, dit wil zeggen één wiens bestaan bijzonder afhankelijk is van bijzonder veel voorwaarden of vooronderstellingen (wat ook reeds, hoewel in mindere mate, voor het levensverschijnsel überhaupt geldt), en wiens bestaan bijgevolg ook bijzonder broos en kwetsbaar is. Meer bepaald is ook zijn intelligentie onlosmakelijk aangewezen op zijn gevoeligheid. Dezelfde idee heeft reeds Kant tot uitdrukking gebracht in een heel mooi beeld: een vliegende duif, zegt hij, die onder haar vleugels de weerstand van de lucht aanvoelt, zou het idee kunnen opvatten dat haar vlucht nog veel beter zou lukken, moest er niet deze weerstand zijn. Er zijn echter beperkingen die, zonder daarmee op te houden beperkingen te zijn, hetgeen ze beperken tegelijk pas mogelijk maken. Het zijn net de geweldenaars die geen conflicten kunnen verdragen, en daardoor onmenselijk worden.

Literatuur
R. Boehm, G. Quintelier (red.), Conflict Geweld, deel 1: Menselijke conflicten, Kritiek, Gent, 1989.
Id., Conflict Geweld, deel 2: De omslag van conflict in geweld, Kritiek, Gent, 1990.