Rudolf Boehm
Aan het einde van een tijdperk
Hoofdstuk 21


Op weg naar de catastrofe?

De toon waarop aan de rechterzijde over de economische crisis wordt gediscussieerd, is de laatste weken en maanden veranderd. De maatregelen die ter bestrijding van de crisis worden overwogen, zijn in wezen nog dezelfde als een jaar geleden, maar ze worden niet langer voorgesteld als onderdelen van een of ander ‘herstelplan’, maar alleen nog als onvermijdelijk om een ‘catastrofe’ te vermijden. En wat zou men door die maatregelen eigenlijk nog willen of kunnen bereiken? In het gunstigste geval zou België opnieuw terechtkomen in de gemiddelde situatie van de andere westerse industrielanden, meer in het bijzonder de landen van de EG, die echter zelf nog steeds in een crisissituatie verkeert. Zelfs de economische situatie van West-Duitsland verschilt niet in wezen, wel met betrekking tot een aantal cijfers, van de Belgische. Zou men Japan als voorbeeld willen nemen? Maar de kern van het Japanse fenomeen ligt kennelijk juist in het feit dat op onze planeet nog slechts voor één Japan plaats is.

En trouwens, indien België het Europese ‘gemiddelde’ wil halen, zal ten minste één ander Europees land een flink eind beneden dat gemiddelde moeten terugvallen, of bedoeld gemiddelde zal niet langer het gemiddelde kunnen blijven. Maar het meest lachwekkende (zou men zeggen als het niet zo ernstig was) is het feit dat de maatregelen die men voorstelt om de ‘catastrofe’ te vermijden, wellicht niets anders betekenen dan precies datgene waarop bedoelde ‘catastrofe’ zou neerkomen. Want wat moet men zich dan bij zo’n ‘catastrofe’ eigenlijk voorstellen? Nog meer massale werkloosheid en nog meer verlies van koopkracht (door nog meer stijgende prijzen of nog meer dalende reële lonen, en dan zwijgen we nog over de ‘koopkracht’ van de werklozen).

En wat de overheidsfinanciën betreft: massaal ‘afvloeiend’ overheidspersoneel, weddenvermindering, verminderde sociale voorzieningen (meer bepaald voor werklozen, zieken en ouden van dagen), minder subsidies voor culturele en onderwijsinstellingen, aftakeling van diensten (bijvoorbeeld openbaar vervoer), besnoeiing op openbare werken en investeringen, om over het teruglopen van publieke subsidies en waarborgen voor ondernemingen die in moeilijkheden verkeren maar te zwijgen.

Maar uitgerekend een evolutie in die richting wordt dit land bijvoorbeeld ‘aanbevolen’ in de recente brief van de Europese Commissie aan de Belgische regering, weliswaar in mooiere bewoordingen.

‘De EG-Commissie pleit voor een selectievere toepassing van de werkloosheidswetgeving. Aan de beperking van de uitgaven mag geen enkele uitgavencategorie ontsnappen (bedoeld wordt: ook niet de sociale zekerheid en de overheidssalarissen). Ten slotte moet aan het indexeringssysteem worden gesleuteld,’ enzovoort. Indien dit allemaal enige ‘zuurstof’ voor de ondernemingen brengt, moet het noodzakelijk leiden tot rationaliseringsinvesteringen, om het concurrentievermogen van de Belgische economie te verhogen, en daarmee tot nog meer werkloosheid.

De enige ‘catastrofe’ die door het EG-document niet wordt aanbevolen ‘ter vermijding van een catastrofe’ is de devaluatie van de frank. Nochtans heeft de gezaghebbende economische commentator van de Observer, William Keegan, er recent op gewezen dat ook Mitterrand er beter aan zou doen de Franse frank nu te devalueren om niet hetzelfde te beleven als indertijd in Groot-Brittannië Wilson, die in een analoge situatie jarenlang tevergeefs poogde een devaluatie van het pond te vermijden. Een devaluatie van de Belgische frank nu zal wel een nieuwe golf van inflatie in de hand werken, die slechts gedeeltelijk door de indexering van de lonen zou worden opgevangen; maar ze zou tenminste tijdelijk de Belgische export een betere kans bieden, en de hogere prijzen voor geïmporteerde goederen zouden de Belgische producten ook op de binnenlandse markt een betere positie kunnen bezorgen, op voorwaarde natuurlijk dat de Belgische ondernemers te vinden zijn voor een ‘gematigde’ prijzenpolitiek. Maar een devaluatie van de Belgische frank zal de EG zeker niet aanbevelen, juist omdat die gedeeltelijk in het voordeel van België en in het nadeel van de andere EG-landen zou kunnen uitvallen.

Maar alleen daarvan afgezien, raadt men de Belgische economische politiek nu niets anders meer aan dan de ‘catastrofe te vermijden’ door... ze te aanvaarden. Mij herinnert dat aan een bericht over de tegenwoordige situatie in New York, dat ik onlangs, eveneens in de Observer, heb gelezen. Enkele jaren geleden hoorde men dat de stad New York zo goed als failliet was. Wel, de financiën van die stad zijn inmiddels uit de ‘rode cijfers’. Men heeft ‘gesaneerd’. Maar tot welke prijs. In de metro, die ratelt en stinkt, wordt geen verouderd of defect rijtuig meer vervangen. De treinen zijn overbezet en rijden hoogst onregelmatig, ook ten gevolge van ontsporingen, kortsluitingen en branden die aan de orde van de dag zijn. De bruggen van Manhattan roesten zo weg, hele brokken vallen in het water. Overal in de stad leven op straat ‘clochards’ die niet eens alcoholisten zijn, maar voor een groot deel gewoon ‘ongevaarlijke’ krankzinnigen, die door gestichten in geldnood werden ‘ontslagen’. Laten we zwijgen over de nog steeds toenemende criminaliteit, maar toch vermelden dat het aantal politiemannen sinds 1970 met een derde verminderd is. En zo gaat het verslag door, een halve krantenbladzijde door. Is het min of meer wat ons te wachten staat, dankzij de maatregelen die men ons voorstele ‘om de catastrofe te voorkomen’?

Wat men ons nu voorstelt, is in feite niets anders meer dan een afrekening: de prijs betalen voor de inspanningen van een economisch systeem dat steeds minder oplevert. Dit is de ‘waarheid’ waarvan de heer Tindemans meent dat men uiteindelijk de ‘moed’ moest hebben die aan het volk te vertellen. Voor de rest zou men van ‘moed’ alleen mogen spreken als men het werkelijk aandurft radicaal anders te denken, en het niet ondanks alle ‘waarheid’ in wezen nog steeds bij het oude wil laten. Het moet anders kunnen, en het kan anders. Hoe het anders kan, heb ik elders reeds herhaaldelijk aangestipt.

Een van de tegenwerpingen die op voorhand gemaakt worden tegen elk voorstel om aan een diepgaande wijziging van onze productiewijze te denken, is deze, dat zo’n wijziging ‘voor een klein land als België’, waarvan de economie op veelvoudige wijze verstrengeld is, meer in het bijzonder met de economie van de andere westerse industrielanden, nauwelijks denkbaar schijnt. Maar wordt het niet tijd dat België, Italië en Ierland, in plaats van nutteloze ‘aanbevelingen’, uitgaande van de EG, te ontvangen, eens van hun kant een paar aanbevelingen bij de EG op tafel leggen, liefst in overeenstemming met Denemarken en Griekenland, wellicht met Frankrijk en morgen ook met Groot-Brittannië?