Rudolf Boehm
Kritiek der grondslagen van onze tijd


Noten

De vorm die voor de hier volgende noten is gekozen, vergemakkelijkt niet de controle van de citaten die uit de geciteerde werken zijn overgeschreven, daar in het algemeen is afgezien van verwijzingen naar ‘deel’ en ‘bladzijde’; de schrijver verontschuldigt zich daarvoor, maar toch houdt hij de opdracht van zo’n verificatie van de inhoud voor een poging zoals deze, niet voor zeer dringend.

Daarentegen wordt de lezer in de noten voornamelijk naar de tekst-samenhang verwezen, op de context waarvan weergaven en citaten zijn gebaseerd, en wordt hij er zo toe aangezet zich van de betekenis van de gebruikte teksten in deze samenhang een eigen begrip te vormen. Vele van deze verwijzingen kunnen misschien op het eerste gezicht door hun omvangrijkheid verwarring wekken, in het bijzonder bijvoorbeeld de opmerking bij § 20, waarin de gehele inhoudsopgave van de gezamenlijke delen van Marx’ Kapitaal weergegeven lijkt te zijn; bij werkelijke gebruikmaking van zulke verwijzingen zal men echter zien dat ze op zeer eenvoudige wijze relatief korte tekstsamenhangen aangeven waarvan de samenhangende lectuur alleszins onontbeerlijk lijkt, wil men het uiteengezette beoordelen.

Tegelijk legt de schrijver in de vorm die voor de noten is gekozen, om zo te zeggen zijn kaarten op tafel: ze maken juist duidelijk dat de gehele onderhavige poging op heel weinig documenten van onze literaire overlevering, dat zelfs zijn uitvoerigste paragrafen op heel weinig hoofdstukken van afzonderlijke werken zijn gebaseerd.

Vele andere zowel schriftelijke als mondelinge informatie dan die in de noten en in de bijgevoegde inhoudsopgave van de ‘fundamentele werken waarop de onderhavige kritiek van de grondslagen van onze tijd zich betrekt’ aangegeven, hebben natuurlijk tot de vorming van de voorstellingen van de schrijver bijgedragen. De schrijver verontschuldigt zich ten zeerste voor het feit dat hij het voor het karakter van deze poging ongeschikt vond ze gezamenlijk te vermelden.

Op zijn minst zou hij het gehele oeuvre van Marx en Engels, van Nietzsche, van Husserl, van Heidegger, van Merleau-Ponty hebben moeten vermelden, werken waarop hij in deze poging niet of bijna niet ‘ingaat’, die hij echter om zo te zeggen weggemoffeld heeft en waaraan hij de toegang tot datgene waarover hij spreekt, en überhaupt de ‘eigen’ grondslag volledig te danken heeft.

Inleiding

De opgave van een kritiek der grondslagen van onze tijd.

Het motto is afkomstig uit het in 1844 gepubliceerde opstel ‘Zur Kritik der Hegelschen Rechtsphilosophie. Einleitung’ van de jonge Marx.

Hoofdstuk 1

Scientia divina

Het ideaal van het tijdperk van de wetenschap en zijn antropo-theo-logische oorsprong in de klassieke Griekse filosofie.

De betekenis van de naam ‘scientia divina’ wordt in § 8 opgehelderd; in de titel van dit hoofdstuk wordt hij natuurlijk in de zin van een ruime toespeling gebruikt.

Het motto is aan de samenhang van de § 11 uiteengezette bijbeltekst ontleend.

§ 4. De grondslagen van ons tijdperk van wetenschap

De aangehaalde zin van Francis Bacon is ontleend aan diens pas in 1620 verschenen Novum Organum; de zin komt voor in het aforisme III van het eerste boek van dit werk.

§ 5. Het ideaal van zuiver theoretisch weten heeft zijn grond in de filosofie van Aristoteles

De weergave is gebaseerd op de eerste twee hoofdstukken van het eerste boek van de Metafysica van Aristoteles.

§ 6. Eerste kritiek van het ideaal van zuiver theoretisch weten – volgens Aristoteles zelf

De weergave is opnieuw gebaseerd op de eerste twee hoofdstukken van het eerste boek van de Metafysica van Aristoteles; er wordt, in een eigen vertaling, geciteerd uit het tweede hoofdstuk.

§ 7. Vlucht voor de dood als de oorspronkelijke grond van het ideaal van zuiver theoretisch weten

Weergave en citaten (in eigen vertaling) zijn gebaseerd op het zesde hoofdstuk van het eerste boek en het zevende hoofdstuk van het tiende boek van de Nikomachische Ethica van Aristoteles. Het begrip van de ‘energeia’ heeft Aristoteles uitvoerig verklaard in de samenhang van het negende boek van zijn Metafysica, in het bijzonder in het zesde tot het negende hoofdstuk ervan.

§ 8. Over filosofie en theologie met het oog op aristotelisme en thomisme

Er is nogmaals geciteerd uit het tweede hoofdstuk van het eerste boek van de Metafysica van Aristoteles; verder zijn weergave en citaten gebaseerd op het tussen 1266 en 1268 ontstane eerste deel van de Summa Theologiae van Thomas van Aquino; en wel uit de artikelen 1 (‘Of het nodig is naast de filosofische disciplines nog een andere leer te hebben’), 2 (‘Of de heilige leer een wetenschap is’) en 6 (‘Of deze leer wijsheid is’) van de Quaestio I (‘Over de heilige leer, van welke aard ze is en waarover ze zich uitstrekt’), in eigen vertaling.

De uitdrukking die Aristoteles (trouwens op slechts twee plaatsen) ter aanduiding van de ‘Metafysica’ die hij zelf elders ‘Eerste filosofie’ noemt, gebruikt, is ‘Theologiek’, hoewel hij de woorden ‘theologie’ en ‘theoloog’ kent en voor andere opgaven gebruikt.

Het vermelde hoofdwerk van Isaac Newton verscheen pas in het jaar 1687.

§ 9. Algemene opmerking over de godsvraag

Het zogenaamde ‘godsbewijs’ van Aristoteles en de weergave van zijn begrip van de zijns- en werkingswijze van een god, vindt men in het zevende boek van de Metafysica.

Het zogenaamde ‘ontologische godsbewijs’ van Anselmus van Canterbury is weergegeven in diens werk Monologium.

Hoofdstuk 2

Regressus in infinitum

Achtergrond en grond van het verbond tussen Griekse filosofie en christelijk geloof.

Met de uitdrukking ‘regressus in infinitum’ wordt gewoonlijk de logische verlegenheid van een ‘achteruitgaan in het oneindige in een oneindige rij’ bij de poging tot een fundering aangeduid. Hier is de uit de antieke antropo-theo-logische fundering van de grondslagen van het tijdperk ontstane verlegenheid bedoeld dat de overschrijding van de grenzen van het eindige in het oneindige een achteruitgang tegenover een oudere wijsheid blijkt te zijn.

Het motto van Pascal komt uit de in de aantekening bij § 18 geschetste samenhang van opmerkingen.

§ 11. De oorsprong van de dood in het streven van de mens naar goddelijk zijn en weten volgens de joodse mythe van de zondeval

Er wordt geciteerd uit De bijbel of de gehele heilige schrift van het oude en nieuwe testament volgens de Duitse vertaling van D. Martin Luther, herzien volgens de door de Duitse Evangelische Kerkcommissie goedgekeurde tekst, Evangelische Verlagsanstalt Gmbh., Berlijn 1950; en wel uit het tweede en derde hoofdstuk van het eerste boek Mozes. Andere bijbelvertalingen, ook die in andere talen, werden vergeleken alleen om de interpretatie onafhankelijk van historisch-filologisch twijfelachtige details van de tekst te houden. De vermelde data zijn aan de vakliteratuur ontleend.

§ 12. Joodse wijsheid als vreze Gods volgens de Spreuken van Salomon

Er is geciteerd uit het boek ‘De spreuken van Salomon’ volgens dezelfde bijbelvertaling als die in § 11. De aangehaalde motto’s zijn ontleend aan het eerste hoofdstuk (verzen 5-7), het tweede (1-6), het derde (7-8, 11-12), het negende (10), het tiende (17), het twaalfde (1) en het vijftiende hoofdstuk (10) ontnomen; vervolgens wordt een samenhangende interpretatie van het 23ste hoofdstuk beproefd.

§ 13. De oorsprong van alle menselijk kwaad in de hoop volgens Hesiodos’ verhaal van de mythe van Pandora

Weergave en citaten steunen op de verzen 11-202 (voornamelijk 42-106) van de ‘Werken en dagen’ en de verzen 535-617 van de ‘Theogonie’, de beide leergedichten van Hesiodos. De citaten werden in het Nederlands vertaald op basis van de Grieks-Franse uitgave: Hésiode, Théogonie – Les travaux et les jours – Le Bouclier, texte établi et traduit par Paul Mazon, Paris, Société d’édition ‘Les Belles Lettres’, 1951.

§ 14. De christelijke verlossingsleer en de voorstelling van de mens die zich ‘tegen God verheft’ of ‘zich aan God onderwerpt’

Er wordt voornamelijk geciteerd naar de oudste en in hun echtheid zekerste documenten van het christendom: de brief van Paulus aan de Romeinen (uit het vijfde, zesde en achtste hoofdstuk) en de eerste brief van Paulus aan de Korintiërs (uit het eerste, derde en vijftiende hoofdstuk); verder naar het evangelie van Mattheus (uit het vierde hoofdstuk vers 17 en uit het zesde hoofdstuk vers 25) evenals naar het evangelie van Johannes (uit het veertiende hoofdstuk vers 6).

De basis is dezelfde bijbelvertaling als in §§ 11 en 12.

§ 16. Vermoedelijke grond van de vlucht voor de dood reeds sedert de tijd van Salomon, van Anaximander en van Lao-tse

De spreuk van Anaximander wordt geciteerd volgens de vertaling van Hermann Diels, de grondlegger van het werk Die Fragmente der Vorsokratiker.

Uit het boek ‘De prediker Salomon’ (ook ‘Ecclesiastes’ genoemd) worden – weer naar de boven genoemde bijbelvertaling – de eerste negen verzen van het eerste hoofdstuk, de verzen 19 en 20 van het derde en de eerste vijf verzen van het negende hoofdstuk geciteerd. De citaten uit het ‘Boek van de weg en van het wezen’ (Tao-tê-king of, zoals uitgesproken, daudesjing), overgeleverd als werk van Lao-tse (Laoutse), zijn gebaseerd op de Engelse uitgave van Lin Yutang, The Wisdom of Laotse, New York, Random House Inc., 1948, in een Duitse vertaling van Gerolf Coudenhove: Laotse, uitgegeven door Lin Yutang, Fischer Bücherei, Frankfurt/M-Hamburg, 1955. Om de interpretatie onafhankelijk te houden van twijfelachtige vertaalplaatsen (vgl. de aantekening bij § 11), werden de volgende andere, Engelse, Franse en Duitse vertalingen vergeleken: The Texts of Taoism, Translated by James Legge, Part 1, The Tao Te Ching of Lao Tzu (...), eerst verschenen bij de Oxford University Press, 1891, herdrukt bij Dover Publications, Inc., New York, 1962; Lao-tseu, Tao tö king, traduit du Chinois par Liou Kia-Hway, Gallimard, Collection Idées, Paris, 1967; Lao-tse, Tao-tê-king, Das heilige Buch vom Weg und von der Tugend, übersetzt von Gunther Debon, Reclam, Universal-Bibliothek, Stuttgart, 1961; Laudse, Daudedsching, übersetzt von Ernst Schwarz, Reclam, Universal-Bibliothek, Leipzig, 1970. Het twijfelachtige en de afwijkingen van de vertalingen zijn trouwens lang niet zo belangrijk als soms wordt voorgesteld. De vertaling van Lin Yutang-Coudenhove werd gekozen ter wille van de eenvoud van haar uitdrukking en daar ze zich het verst verwijderd houdt van beïnvloeding door Europese-metafysische begrippen. Er werd geciteerd uit het 16de, 23ste en 50ste hoofdstuk.

Hoofdstuk 3

Homo ludens

De antieke motieven van het ideaal van theoretisch weten verwezenlijken en ontbinden zich in het tijdperk van de moderne wetenschap. ‘Homo ludens’ was de titel van een voor het eerst in 1938 verschenen cultuurfilosofisch werk van de Nederlandse historicus Johan Huizinga.

Het motto van Descartes stamt uit zijn in § 25 verklaarde ‘Metafysische meditaties’.

§ 18. Pascal ontmaskert de uitwerking van de antieke oorsprong der grondslagen van onze tijd in het fenomeen van de vlucht voor de dood in divertissement

De nagelaten ontwerpen en fragmenten van Pascal waarop deze paragraaf betrekking heeft, werden voor het eerst in 1670, naar het titelblad van de oorspronkelijke uitgave van 1669, onder de titel ‘Pensées de M. Pascal sur la religion et sur quelques autres sujets’ (de zogenaamde ‘édition de Port-Royal’) gepubliceerd. We citeren naar de uitgave: Pascal, Oeuvres complètes. Présentation et notes de Louis Lafuma; Editions du Seuil, Paris, 1963. Lafuma geeft de teksten voor de eerste keer weer in de schikking van een zich in de Parijse Nationale Bibliotheek bevindende ‘Copie des Pensées’, waarvan hij volgens goede redenen vermoedt dat ze – in tegenstelling tot de zogenaamde ‘Recueil original’ van de autografen van Pascal – de door hem zelf nog ten dele geordende toestand van zijn aantekeningen vasthoudt, waarin ze bij zijn dood werden aangetroffen.

Er wordt voornamelijk geciteerd uit de bundeltjes ‘VIII. Divertissement’ en ‘XI. A.P.R.’ (volgens de gangbare mening betekenend: ‘à Port-Royal’, volgens mijn vermoeden: ‘Apologia pro religione’) in de vermelde orde van de ‘Copie’; verder afzonderlijke zaken uit de bundeltjes ‘IX. Ennui’ (fragment 77 in de telling van Lafuma), ‘IX. Philosophes (143), ‘XII. Commencement’ (154, 165, 166) en ‘XXVII. Conclusion’ (378); uit de niet in deze rangschikking opgenomen aantekeningen, fragment 453, fr. 553, fr. 678 evenals het ‘Mémorial’.

§ 19. Fichte waarschuwt voor het politiek-economische spel van onze tijd en voor de dreigende omzetting van het leven zelf in een spel

De citaten stammen uit Fichtes in het jaar 1800 verschenen werk Der geschlossne Handelsstaat. Ein philosophischer Entwurf als Anhang zur Rechtslehre und Probe einer künftig zu liefernden Politik, en wel in hoofdzaak uit de ‘voorlopige verklaring van de titel’, uit de opdracht (aan de Pruisische minister von Struensee) en uit het achtste hoofdstuk dat getiteld is: ‘Eigenlijke grond waarom men zich aan de voorgedragen theorie zal ergeren’; enkele citaten uit het eerste en het zevende hoofdstuk.

§ 20. Marx begrijpt de ontwikkeling van de productie ter wille van de productie als grondtrek van de economie van het tijdperk van de wetenschap (‘kapitalisme’)

De weergave is bijna uitsluitend gebaseerd op Marx’ werk Das Kapital. Kritik der politischen Okonomie, waarvan het eerste deel voor het eerst in 1867, het tweede deel voor het eerst in 1885 (uitgegeven door Engels, nadat Marx in 1883 gestorven was), het derde deel voor het eerst in 1894 (eveneens uitgegeven door Engels) en het vierde deel voor het eerst – onder de titel ‘Theorien über den Mehrwert’ – in de jaren 1905-1910 (uitgegeven door Karl Kautsky, nadat in 1895 ook Engels gestorven was) verscheen. Er wordt geciteerd volgens de uitgave van Marx-Engels, Werke, uitgegeven door het Institut für Marxismus-Leninismus beim Zentralkomitee der Sozialistischen Einheitspartei Deutschlands, Dietz Verlag, Berlin; Band XXIII (eerste boek), 1962; Band XXIV (tweede boek), 1963; Band XXV (derde boek), 1964, Band XXVI (vierde deel), in drie delen, 1965, 1967 en 1968.

De citaten stammen uit de volgende teksten van het werk:
Eerste boek: Het productieproces van het kapitaal.
Eerste deel: Waar en geld.
Eerste hoofdstuk: De waar.
1. De twee factoren van de waar:
Gebruikswaarde en waarde (waardesubstantie, waardegrootte).
2. Het dubbele karakter van de in de waren vertegenwoordigde arbeid.
3. De waardevorm of de ruilwaarde.
B. totale of ontvouwde waardevorm.<
4. Het fetisjkarakter van de waar en zijn geheim.
Tweede deel: De omzetting van geld in kapitaal.
Vierde hoofdstuk: omzetting van geld in kapitaal.
1. De algemene formule van het kapitaal.
3. Koop en verkoop van de arbeidskracht.
Derde deel: De productie van de absolute meerwaarde.
Vijfde hoofdstuk: arbeidsproces en het proces van meerwaardevorming.
Zesde hoofdstuk: constant kapitaal en variabel kapitaal.
Zevende deel: Het accumulatieproces van het kapitaal.
Tweeëntwintigste hoofdstuk: Omzetting van meerwaarde in kapitaal.
3. Verdeling van de meerwaarde in kapitaal en inkomen. De onthoudingstheorie.
Vijfentwintigste hoofdstuk: De moderne kolonisatietheorie.
Tweede boek: Het circulatieproces van het kapitaal.
Derde deel: De reproductie en circulatie van het maatschappelijk totale kapitaal.
Twintigste hoofdstuk: Eenvoudige reproductie.
II. De twee afdelingen van de maatschappelijke productie.
IV. De omzet binnen de afdeling II. Noodzakelijke levensmiddelen en luxe middelen.
Derde boek: Het totale proces van de kapitalistische productie.
Derde deel: Wet van het tendentiële verval van de winstvoeten. Vijftiende hoofdstuk: Ontvouwing van de interne contradicties van de wet.
II. Conflict tussen uitbreiding van de productie en de productiviteit.
Zevende deel: De inkomsten en hun bronnen.
Eenenvijftigste hoofdstuk: distributieverhoudingen en productieverhoudingen.
Vierde Band [sic]: Theorieën over de meerwaarde.
Negende hoofdstuk: Opmerkingen over de geschiedenis van de ontdekking van de zogenoemde wetten van Ricardo. [Aanvullende opmerkingen over] Rodbertus (Uitweiding).
[2. Ontwikkeling van de productiviteitskrachten als grondprincipe van Ricardo in de waardering van economische verschijnselen. Malthus’ verdediging van de reactionaire elementen van de heersende klassen. Feitelijke weerlegging van de bevolkingstheorie van Malthus door Darwin.]

Verder werd nog geciteerd uit Engels’ Voorwoord tot de eerste uitgave van het tweede deel van het werk (naar de genoemde uitgave, band XXIV, blz. 23) evenals uit Marx’ brief aan Engels van 24-8-1867 (in dezelfde uitgave, band XXXI, blz. 326). Het terloops vermelde Duitse weekblad is ‘Die Zeit’.

§ 21. Parkinsons satirische kritiek op de heerschappij van de moderne bureaucratie volgens de wet van de uitbreiding van de arbeid overeenkomstig de beschikbare tijd

De citaten zijn gebaseerd op het voor het eerst in 1957 in Amerika verschenen boek van C. Northcote Parkinson: Parkinson’s Law or the Pursuit of Progress, in de kritische uitgave van John Murray, London, 1958: en wel hoofdzakelijk op het hoofdstuk ‘Parkinson’s Law or the Rising Pyramid’, verder op de hoofdstukken ‘Directors and Councils or Coefficient of Inefficiency’ en ‘Pension Point or the Age of Retirement’; een ander citaat komt uit het hoofdstuk ‘First Entry’ van een ander boek van dezelfde schrijver: In-laws and Outlaws, John Murray, London, voor het eerst verschenen in 1962.

§ 22. Boorstin observeert de groeiende verdringing van de realiteit door de hedendaagse heerschappij van het ‘image’ op het gebied van de vervulde levensdoeleinden

De weergave is gebaseerd op het boek van Daniel J. Boorstin, The Image or What Happened to the American Dream, Weidenfeld and Nicolson, voor het eerst verschenen in 1961. Er wordt geciteerd uit het ‘Foreword’, uit de ‘Introduction’: ‘Extravagant Expectations’, uit de inleiding, het derde en het vijfde deel van hoofdstuk 1 (‘From News Gathering to News Making: A flood of Pseudo-Events’), uit het tweede deel van het hoofdstuk 4 (‘From Shapes to Shadows: Dissolving Forms’) evenals uit het eerste en het vierde deel van hoofdstuk 5 (‘From Ideal to Image: The Search for Self-Fulfilling Prophecies’).

In § 23 wordt nog een zin uit het ‘Foreword’ van Boorstin geciteerd.

Hoofdstuk IV

Destructio destructionis

Het tijdperk van de wetenschap is hopeloos gebonden aan de antieke motieven van zijn ideaal van weten.

De titel ‘Destructie destructionis’ – ‘Vernietiging van de vernietiging’ – was die van een werk van de in de twaalfde eeuw levende Arabische filosoof Averroës (Ibn Roschd), geschreven tegen een ‘Destructio philosophorum’ ‘Vernietiging van de filosofen’ – getiteld boek van de iets oudere Pers Algazel.

Het motto van Rousseau bevindt zich op een van de eerste bladzijden van zijn Discours qui a remporté le prix de l’Académie de Dijon en l’annee 1750 sur cette question proposée par la même Académie: si le rétablissement des sciences et des arts a contribué épurer les moeurs, voor het eerst verschenen in 1750.

§ 25. Descartes begrijpt de subjectie van de geest als voorwaarde tot de verwezenlijking van het ideaal der objectiviteit: de grond van de vernietiging van het ideaal van theoretisch weten treedt aan het licht

Weergave en citaten zijn uitsluitend gebaseerd op Descartes’ voor het eerst in 1641 verschenen Meditationes de Prima Philosophia, in qua Dei existentie et Animae immortalitas demonstratur (Méditations Métaphysiques touchant la première Philosophie, dans lesquelles l’existence de Dieu, et la distinction réelle entre l’âme et le corps de l’homme, sont démontrées volgens de titel van de voor het eerst in 1647 verschenen, door Descartes gecontroleerde vertaling van de hertog van Luynes); en wel wordt er geciteerd uit de eerste drie meditaties: ‘Over wat in twijfel kan worden getrokken’, ‘Over de natuur van de menselijke geest; dat hij meer kenbaar is dan het lichaam’ en ‘Over God, dat hij bestaat’, in eigen vertaling naar de Latijnse tekst van de uitgave: Descartes, Meditationes de Prima Philosophia – Méditations Métaphysiques. Texte latin et traduction du Duc de Luynes. Introduction et notes par Geneviève Rodis-Lewis. Vrin, Paris, 1963.

De geciteerde uitspraak van Montaigne staat in de titel van het 27ste hoofdstuk van het eerste boek van zijn voor het eerst in 1580 verschenen Essais.

§ 26. Spinoza poogt vertwijfeld de antieke motieven van het ideaal van theoretisch weten te redden: oorsprong van de voorstelling van heerschappij door onderwerping

Er wordt voornamelijk geciteerd uit Spinoza’s voor het eerst postuum verschenen Ethica Ordine Geometrico demonstrata, en wel uit het eerste deel – ‘Over God’ – het scholium bij de propositie XV en de propositie XXI; uit het tweede deel – ‘Over de natuur en de oorsprong van de geest’ – de definitie II, de propositie X, haar bewijs en het scholium bij het toegevoegde corollarium evenals het dit deel besluitend scholium; ten slotte uit het vijfde deel – ‘Over de macht van het intellect of over de menselijke vrijheid’ – het scholium bij de propositie XXVIII. Verder wordt een zin uit Spinoza’s Korte Verhandeling van God, de Mensch, en deszelfs Welstand (uit hoofdstuk XXVI van het tweede deel) en een zin uit een brief aan Johannes Hudde (Ep. XXXV) geciteerd. De citaten in eigen vertaling – uit het Latijn – weergegeven, zijn gebaseerd op de uitgave: Spinoza, Opera. Im Auftrag der Heidelberger Akademie der Wissenschaften herausgegeben von Carl Gebhardt. Winter, Heidelberg, [1924].

De (in eigen vertaling) geciteerde zin van Aristoteles komt voor in het derde hoofdstuk van het zevende boek van zijn Metafysica; vergelijk voor de begrippen van hypokeimenon en van subjectum en hun geschiedenis van de schrijver: Das Grundlegende und das Wesentliche, Nijhoff, Den Haag, 1965.

De uitdrukking ‘bijna niets’ (prope nihil) gebruikt Augustinus in het zevende hoofdstuk van het twaalfde boek van zijn Confessiones, volgens Thomas van Aquino (Summa Theologiae, P.I., q. 44, art. 2. Sed contra) voor de ‘eerste materie’, d.i. het ‘laatste subject’.

De geciteerde zin van Hegel stamt uit de ‘Vorrede’ tot het ‘System der Wissenschaft’ van zijn in 1806 voor het eerst verschenen Phänomenologie des Geistes.

§ 27. Locke poogt het ideaal van theoretisch weten te redden door zijn antieke motieven prijs te geven: degradatie van het streven naar zulk weten tot een louter spel van de menselijke geest met zijn eigen ideeën

Alle citaten stammen uit John Lockes Essay Concerning Humane Understanding (zo luidt de oorspronkelijke titel van het voor het eerst in 1690 verschenen werk); en wel wordt er geciteerd uit de ‘Epistle to the Reader’; § 1 en § 15 van het eerste hoofdstuk (‘No Innate Speculative Principles’) van het eerste boek (‘Neither Principles nor Ideas Are Innate’); §§ 2-4 en § 25 van het eerste hoofdstuk (‘Of Ideas in General, and their Original’), § 3 van het zevende hoofdstuk (‘Of Complex Ideas’) en § 2 van het drieëntwintigste hoofdstuk (‘Of our Complex Ideas of Substances’) van het tweede boek (‘Of Ideas’); en vooral uit het vierde boek (‘Of Knowledge and Probability’): §§ 1-2 van het eerste hoofdstuk (‘Of Knowledge in General’), §§ 1, 2 en 14 van het tweede hoofdstuk (‘Of the Degrees of our Knowledge’), §§ 5-6 van het derde hoofdstuk (‘Of the Extent of Human Knowledge’), §§ 2-5 van het vierde hoofdstuk (‘Of the Reality of Knowledge’) en § 3 van het elfde hoofdstuk (‘Of the Division of the Sciences’).

Basis werd – bij gebrek aan een kritische editie van de werken, zelfs van het belangrijkste hoofdwerk van Locke – de op de vier gedurende het leven van Locke verschenen uitgaven van zijn Essay gebaseerde uitgave van A. C. Fraser, voor het eerst Oxford University Press, 1894, herdruk bij Dover Publications, Inc. New York, 1959.

§ 29. De resultaten van de voortschrijdende onderwerping van de mensheid aan de door haar tot heerschappij gebrachte wetten van een onmenselijke ontwikkeling

De aangifte van de getallen over het aandeel van de bevolking van de Verenigde Staten, in het grondstoffengebruik van de wereldbevolking, kan men vinden bij Paul en Anne Ehrlich, Population-Rescources-Environment, Issues in Human Ecology, Freeman and Co., San Francisco, 1970, blz. 61.

De aanduiding van de kapitalist als louter ‘Functionaris van het kapitaal’ kan men vinden op talrijke plaatsen in Marx’ Kapitaal. Een uitdrukkelijke verwijzing naar de verdringing van de kapitaalbezitters door ‘bezoldigde bedienden’ die in het gevorderde kapitalisme ‘alle maatschappelijke functies van de kapitalist’ overnemen, geeft Friedrich Engels in zijn in het Duits voor het eerst in 1882 verschenen werk Die Entwicklung des Sozialismus von der Utopie zur Wissenschaft, in hoofdstuk III en in de conclusie (tevoren reeds in Herrn Eugen Dührings Umwälzung der Wissenschaft, eerste boekuitgave in 1878, het boek waaraan de hoofdstukken van het tevoren genoemde werk zijn ontleend). Ook Marx vermeldt dit verschijnsel, en wel in het zevenentwintigste hoofdstuk van het vijfde deel van het derde boek van het Kapitaal.

Charles Darwins belangrijkste werk: The origin of Species by Means of Natural Selection or the Preservation of Favoured Races in the Struggle for Life verscheen voor het eerst in 1859; Darwins verwijzing naar Malthus staat in de ‘Inleiding’.

§ 30. Het tijdperk van de wetenschap raakt achterop ten opzichte van een sedert Kants Kritik der reinen Vemunft voorbereide revolutie van de filosofie

In het eerste deel van de paragraaf wordt bijna uitsluitend geciteerd uit Kants Kritik der reinen Vernunft, waarvan de eerste uitgave in 1781 (in de vakliteratuur met de letter A aangeduid), de tweede uitgave met wezenlijke aanvullingen en veranderingen in 1787 (B) verscheen. De volgende delen van het werk liggen aan de basis van de citaten:

Inleiding.

Transcendentale estetica, deel ‘Over de ruimte’, het ‘Besluiten uit bovenstaande begrippen’ getiteld slotdeel; deel ‘Over de tijd’, de afsluitende ‘Opheldering’; de ‘Algemene aantekeningen bij de transcendentale esthetica’, hier in het bijzonder de toevoegingen in B. Transcendentale logica, inleiding, deel ‘IV. Over de indeling van de transc. logica in transcendentale analytica en dialectica’. Transcendentale analytica, ‘Eerste boek. De analytica van de begrippen’: Tweede hoofdstuk. Over de deductie van de zuivere verstandsbegrippen’, ‘Eerste deel’ (‘Over de principes van een transc. deductie überhaupt’ en ‘Overgang naar de transc. deductie van de categorieën’); uit het ‘Tweede deel’ volgens uitgave A het tekstdeel onder de titel ‘Over de gronden a priori tot de mogelijkheid van de ervaring’ en de nummers ‘3. Over de synthese van de recognitie in het begrip’ en ‘4. Voorlopige verklaring van de mogelijkheid van de categorieën als kennis a priori’, volgens de uitgave B (waar het ‘Tweede deel’ getiteld is ‘Transcendentale deductie van de zuivere verstandsbegrippen’) de paragrafen 19, 21, 23, 25 en 27. Transcendentale analytica, ‘Tweede boek. De analytica van de grondstellingen’: ‘Eerste hoofdstuk. Over het schematisme van de zuivere verstandsbegrippen’; ‘Tweede hoofdstuk. Systeem van alle grondstellingen van het zuivere verstand’, de onmiddellijk onder deze titel staande tekst; het bij dit hoofdstuk horende ‘Tweede deel. Over de hoogste grondstelling van alle synthetische oordelen’ en eveneens het ‘Derde deel. Systematische voorstelling van alle synthetische grondstellingen [van het zuivere verstand]’, namelijk de onmiddellijk onder deze titel staande tekst; ‘Derde hoofdstuk. Over de grond van het onderscheid van alle objecten überhaupt in fenomenen en noumenen’, volgens verschillende formuleringen uit A en B.

Verder wordt in het Kantdeel van de paragraaf nog geciteerd uit de inleiding tot Kritik der praktischen Vernunft (voor het eerst verschenen in 1788) en enkele terloopse citaten uit de Prolegomena zu einer jeden künftigen Metaphysik, die als Wissenschaft wird auftreten können (blz. 25v, 28v en 38 van de bladzijdentelling van de eerste uitgave van 1783) en uit de Vorlesungen über die Metaphysik (vgl. blz. 44-46, 159 en 308 van de oorspronkelijke uitgave, Erfurt, 1821, fotomechanische nadruk bij de Wissenschaftliche Buchgesellschaft, Darmstadt, 1964).

De citaten van het tweede deel van de paragraaf zijn afkomstig uit: ‘Eerste hoofdstuk. Over het begrip van de wetenschapsleer’ van Fichtes werk Bericht über den Begriff der Wissenschaftlehre und die bisherigen Schicksale derselben (geschreven in 1806, het eerste hoofdstuk postuum voor het eerst in 1835 verschenen); uit het hoofdstuk ‘I. Feuerbach. Tegenstelling van materialistische en idealistische intuïtie’ van het boek van Marx en Engels Die deutsche Ideologie geschreven in 1845-46, eerste publicatie van het geheel in 1932; uit het twaalfde hoofdstuk van het ‘Derde deel. Wat betekenen ascetische idealen?’ van Nietzsches werk Zur Genealogie der Moral, voor het eerst verschenen in 1887, en uit de ‘Spreuken en pijlen’ (nr. 2) in Nietzsches Götzendämmerung, die voor het eerst in 1889 werd gepubliceerd.

Er werd afgezien van citaten uit het werk van Husserl; men vergelijke van de schrijver: Vom Gesichtspunkt der Phänomenologie. Husserl-Studien, Nijhoff, Den Haag, 1968.

Recapitulatie

Het motto is aan Fichtes in 1799 geschreven, niet voltooide en voor het eerst postuum in 1845 gepubliceerde opstel ‘Rückerinnerungen, Antworten, Fragen’ ontleend; men vindt het daar in nr. 10.

§ 33. De toepassing: niet meer alleen de zaak van de filosofie Geciteerd wordt stelling 11 uit Marx, in 1845 geschreven zogenaamde ‘Thesen über Feuerbach’, die voor het eerst in 1888 door Engels werden gepubliceerd; geciteerd werd naar de in opmerking bij § 20 genoemde uitgave (Band III).